208. Iemand gouden bergen beloven,
eene vertaling van het lat. montes auri polliceri, dat bij Terentius, Phorm. 1, 2, 18 voorkomt (vgl. Journal, 249; Büchmann, 359). De zegswijze dateert bij ons uit de 16de eeuw. Zie Van Lummel, 135: Men beloofde hun berghen van gout, d.w.z. stapels, hoopen goud. Voor andere plaatsen zie het Ndl. Wdb. II, 1866 en 1748; vgl. fr. promettre à qqn des monts d'or; promettre monts et merveilles; hd. einem goldene Berge versprechen; eng. to promise a p. whole mountains of gold.