170. Zich zelf kunnen bedruipen.
Eig. gezegd van dieren, die aan het spit in hun eigen vet kunnen gebraden worden, doch overdrachtelijk gebezigd van menschen die in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, zonder ondersteuning van anderen te ontvangen; syn. van het 17de-eeuwsche zich bedroopen en zich droopen. De zegswijze komt in de 17de eeuw voor o.a. bij Poirters, Mask. 103: Desen vogel (een gierig, rijk man) was immers vergenoeght om sijn eygen selven te bedruypen; Pamfl. Muller 509, anno 1603, bl. 4 v: Wy slaen na gheen Taling, maer al na Endt-voghels vet, die hun zelven droopen konnen; Brederoo I, 262, 569: Ick bin al een vet Veugeltje, ick ken