Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 54]
| |
130. Van de baan knikkeren (iemand -),Ga naar eind130eig. in het knikkerspel iemand afspelen, zoodat hij niet meer mee mag doen; daarna in 't algemeen een tegenstander uit den weg ruimen. Het znw. baan heeft hier de beteekenis van den weg, waarlangs de knikkers of ballen worden voortgeworpen. Vgl. Schuermans, Bijv. 154 b: iemand ergens uitkegelen, hem er uitdrijven; Waasch Idiot. 150 a: iemand buitenkegelen, d.i. iemand de deur uitknikkeren; ook iem. buitenkaatsen (zie Teirl. 226), buitenjassen (Antw. Idiot. 312), buitenwalsen (Antw. Idiot 1623). De Bo, 341: iemand het gat afslieren; Tuinman I, 251: ymand van de baan knikkeren, dat is, een mededinger uit den weg ruimen. Vgl. eng. to bowl one out. In Zuid-Nederland zegt men ook iemand ievers in of uit cijferen (Teirl. 240; De Bo, 206). Ook iets (bijv. een wetsvoorstel) van de baan kegelen; zie Het Volk, 16 Nov. 1915 p. 1 k. 2. |
|