91. Een rare, ruwe, vreemde apostel,
d.i. iemand van vreemde, ruwe manieren, kleeding of uiterlijk. Volgens Zeeman, bl. 45 is deze zegswijze ontstaan als volgt: ‘Met dien naam (apostel) werden ook later zij onderscheiden die in vroeger of later eeuwen het Christendom onder de heidenen brachten, b.v. Bonifacius (de apostel der Duitschers), en daar onder deze personen mannen van allerlei stand, ook den minsten niet uitgesloten, en van onderscheiden uiterlijk en karakter voorkwamen, ontstonden zoo de uitdrukkingen wonderlijke, rare, ruige Apostel, ter aanduiding van vreemdelingen of min bekende personen, die zonderlinge manieren, vreemde karaktertrekken hebben of wat slordig zijn in kleeding en toilet’. In het Fransch bestaat de zegsw. un bon apôtre, dat Halma opgeeft als de vertaling van een ruige Apostel, een loskop, en dat het voorbeeld kan geweest zijn van onze zegswijze. Ook Sewel, bl. 50 kent de zegswijze 't is een ruigen apostel, met de vertaling: a good companion, a notable blade, a droll; Schuermans, Bijv. 13 citeert: een trage apostel, een luiaard; een drooge apostel, een die droog is of nooit lacht; Rutten, 15: een vieze apostel, een vies (d.i. rare) vent; zoo Antw. Idiot. 162; Waasch Idiot. 78 a; Teirl. 76; Ndl. Wdb. II, 542; fri. in nuvere, in rare apostel, een zonderlinge kerel; in rauwe apostel, een ruwe vent. Synoniem is een lastige apotheker; Teirl. 76: Pier es ne viezen apothekere, een lastig sinjeur; een vieze stuiver, een drollige vent (Claes, 229); fr. un drôle d'apôtre.