Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend50. Een adder aan zijn borst koesteren,d.w.z. weldaden bewijzen aan iemand, die ze met snooden ondank vergelden zal of, zooals in Gelderland gezegd wordt, luuz potten in eigen kragen (D. Bl. 3, 48). Deze uitdr. is ontleend aan fabel 97 van Aesopus, in het Middelnederlandsch vertaald in den Esopet 10. In het lat. viperam sub ala nutricat.Ga naar voetnoot3) Evenzoo zegt men in het fr. nourrir un serpent dans son sein; hd. eine Natter, eine Schlange am Busen hegen, nähren; eng. to cherish a snake (to nourish a viper) in one's bosom. Vgl. Vondel, Adonias, 559; Jos. in Egypte, 1367; Noah, 410; 834: | |
[pagina 22]
| |
Het is geraên, dat ik uw bedgenootschap vlught',
Gelijk een adder, die bevrozen, na 'et verwarmen,
Een die haar koestert in den boezem, onder d'armen
Naer 't slaepend hart steekt, en in zijnen slaep vermoort.
Ook gebruikte men vroeger de synonieme zegswijze: een slang aan (in) zijn' boezem koesteren (stoven, voeden, broeden), soms met de toevoeging die hem het hart zal afsteken. Zie het Ndl. Wdb. III, 231; Harrebomée III, 136 en vgl. Piet Paaltjens in zijn Snikken en Grimlachjes, bl. 40: ‘Ha!’ dus riep hij verwoed,
‘'k Heb een adder gebroed
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!’
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
't Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier.
|
|