Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend36. Een aardje naar zijn vaârtje,van een zoon gezegd, die - hetzij ten kwade of ten goede - naar zijnen vader aardt; Ndl. Wdb. I, 537. Deze zegswijze is in de 17de eeuw al zeer gewoon. Voor bewijsplaatsen zie Harrebomée I, 5; Brederoo III, 191; Ogier, 28: En had' ick de weet
Dat gy waert een aertjen, naer't Vaertjen, ick smeet
U met de Cop tegen de steenen.
Ook in Zuid-Nederland is zij thans nog bekend volgens Schuermans, die bl. 5 citeert: 't Is een aar(t)ken naar zijn vaârken; bl. 171: Hij heeft een haarke van (naar) zijn vaarke (Antw. Idiot. 114); zie ook Waasch Idiot. 271: Een haarken van zijn vaarken hebben, naar zijn vader aarden. In verwante Duitsche dialecten ontmoeten wij deze zegswijze eveneens; o.a. in het Nederduitsch: 't is een Artje van Vârtje (Eckart, 2) of ook 'n ârdje fan 't fârtje (Dirksen, I, 9). Vergelijk verder nog Tuinman I, 6; Erasmus, 334-337; Teirl. 8: Hie heet 'n aarke va' zijn' vaarke; fri. in aerdtsje nei (fen) syn faertsje, en de Groninger zegswijze: Zij heeft een snoertje van haar moertje (Taalgids VIII, 108), dat te vergelijken is met Waasch Idiot. 607 b: een snoerken van moerken hebben, en nedersaks. oortjen van 't moortjen (Taalgids IV, 266).Ga naar voetnoot1) |
|