34. Dat het een aard heeft.
‘Eene gemeenzame uitdrukking (in de 17de eeuw o.a. voorkomend Brederoo II, 216; Com. Vet. bl. 61) die, naar gelang der omstandigheden, de waarde heeft van een der versterkende bijwoorden zeer, sterk, hard, duchtig, terdege, enz., en waarin aard dus, evenals in de zegswijze naar den aard, in de beteekenis van goede, sterke aard of wijze genomen wordt. Ndl. Wdb. I, 538; fri. dat it in aerd het; hd. schreiben dass es (nur so) eine Art hat.