La Fontaine: folianten vol fabels
Mensen hebben altijd van avonturen gehouden die ze dieren lieten beleven. Daarom had Aesopus (± 550 voor Christus) met fabels succes en zijn beesten-sketches zijn nog steeds populair. Phaedrus, slaaf aan het hof van de Romeinse keizer Tiberius, tekende omstreeks 50 voor Christus de wonderlijke vertelsels op, die van de gebochelde Phrygiër Aesopus waren overgeleverd. Was zijn leven zelf geen mythe? De fabels van Aesopus, waarin dieren menselijk doen, de leerdichten die op sprookjes lijken, stonden model voor latere fabeldichters. Eén van hen, Jean de La Fontaine (1621-1695) behoort tot de Franse klassieken.
Vier kloeke folianten, in leer gebonden en goudgestempeld, elk bestaande uit drie boeken met in totaal 276 fabels, kwamen uit het Jezuïetencollege van Warmond naar de Universiteitsbibliotheek Maastricht: Fables choisies, mises en vers par J. de La Fontaine. Ze verschenen in 1755 in Parijs bij Desaint en Saillant en bij Durand, nadat ze bij Charles-Antoine Jombert waren gedrukt. J.N. Oudry, hofschilder en professor aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten, schiep de uitbundige illustraties, waarnaar N. Dupuis en C.N. Cochin-le-fils de houtsneden en gravures vervaardigden. Aan de fabels gaat een eerbiedige opdracht aan de koning vooraf. De ‘zeer bescheiden, zeer gehoorzame en zeer trouwe dienaar en persoon’ (van de inleider) De Montenault, looft Lodewijk XV breedvoerig. Een aantal individuele fabels is overigens aan enige hoge edelen opgedragen.
De editie van 1755 is gebaseerd op de uitgaven van 1668 tot 1694, die nog door La Fontaine zelf zijn geredigeerd. Niet alleen de zedenles maar ook het aardige verhaal spreekt bij hem sterk. De fabel ‘Het hert en het schaap’ bevat de les, dat het niet verstandig is de vijand van degene van wie men geld lenen wil als borg aan te wijzen. ‘De vlieg en de mier’ geeft het advies dat wie bij machthebbers in een goed blaadje staat, daarover moet zwijgen om jaloezie te vermijden. Vrijheid telt soms meer dan brood, al kan het risico dodelijk zijn, getuige ‘De wolf en de hond’.
La Fontaine was een man uit de provincie; hij kwam uit Château-Thierry aan de Marne. Een opleiding tot geestelijke verwisselde hij weldra voor een rechtenstudie. Min of meer onder dwang huwde hij de veertienjarige Marie Héricart. Al vroeg raakte hij in de ban van de Griekse klassieken en hij was een bewonderaar van Boccaccio. Als dichter en schrijver van wufte ‘libertijnse vertellingen’ en toneelstukken kreeg La Fontaine ook in Parijs bekendheid. Een duel-avontuur moest hij bekopen met een tijdelijke verbanning. De hertogin van Bouillon, een nicht van de invloedrijke kardinaal Mazarin, was echter een trouwe beschermster. Andere vrienden aan het Franse hof waren Henriëtte van Engeland (als hertogin van Orléans de schoonzuster van