Carolus Tuinman, lusthof van spreekwoorden
Een schitterend exemplaar uit de Jezuïetencollectie van de Universiteitsbibliotheek Maastricht is De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal.
Dit tweedelige werk verscheen in 1726 en 1727 bij de boekverkoper Michiel Schryver in Middelburg. Het werd geschreven door de in Maastricht geboren taalkundige, dominee Carolus Tuinman (1659-1729), en is ook nu nog boeiende lectuur.
Spreekwoorden moet men ‘spaarzaam, tijdig en welgepast’ gebruiken, vindt Tuinman. Anders riekt het ‘vunzig naar Jan Hagel en achterstraatjes’. Het is om de ‘zinrijke aardigheid’, ‘kracht’, ‘nadruk en klem’ van uitdrukkingen met ‘cierlyke verbeelding’ te doen die ‘eene wonderlijke bevalligheid’ hebben; waar ‘duidelijke onderrichting’ van uitgaat.
Het eerste deel had bij een druk van honderd exemplaren zodanig succes, dat de schrijver met een tweede deel kwam. Hierin werden buitenlandse spreekwoorden aangevuld met vertaalde medische en weerkundige teksten! Collega's prijzen het werk van de predikant, maar ‘waanwijze betweters’ met ‘scheele ogen’ zullen hem ‘leppig beschimpen’. Geen wonder, Tuinman had ooit geschreven tegen de ‘vrijgeesten’ of libertijnen. Uit die hoek kwam kennelijk de kritiek.
Vele nu bekende spreekwoorden over kool en geit, koks met lange messen enzovoort, kwamen ruim tweehonderd jaar geleden ook al voor. Uitgestorven zijn: ‘Hij heeft het hooi binnen’. ‘Hij wist van Teeuwes, noch van Meeuwes’ om uit te drukken dat iemand dronken is. Maar ook ‘Er zyn meer oude zuipers, dan oude artzen’. ‘Iemand in de baard varen’ betekende iemand tegenspreken. Werd gezegd ‘Hij wil het ei scheren’, dan probeerde men iets te (ver)halen waar niets was. Bij Tuinman heet corruptie ‘zich de handen laten vullen’; het spreekwoord ‘De zon trekt water’, was van toepassing. Let op: ‘Hoeren en boeven spreken altijd van hun eeren’. Van een bangerik werd beweerd: ‘Hij zou een ei in zijn aars gaar branden’. Bedenk: ‘Korte rekening, lange vriendschap’. Want over oude rekeningen gingen ook vroeger al veel ruzies.
Tuinman somt ook ongunstig kwalificaties of regelrechte scheldwoorden op: een ‘neskebol’ gold als nar of gek. Een ‘bloedbeuling’ is iemand ‘zonder moed en vernuft’, een ‘looze leek’ een bedrieger, een ‘fokzwantser’ een pluimstrijker of vleier; een ‘sletvink’ was een morsige vrouw, een ‘totolf’ was een ‘spookwijf’ en de ‘gramstorige norskop’ kreeg de titel ‘ork’.
In het tweede deel van zijn boek verklaart Tuinman voornamen, zoals Hubert: van hoedman of herder. Gysbert: van geitman of bok. Luther: van liebaart (= luipaard). De daarop volgende geneeskunstige gedichten die Tuinman