Aanklacht tegen kinderarbeid
Hij schreef aan het einde van de negentiende eeuw een vlammende aanklacht tegen kinderarbeid. Kinderarbeid was de mensen vertrouwd, zoals nu milieuproblemen. Niet iedereen maakte zich daarover even druk. In het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg te Maastricht bevindt zich de uitgave De Arbeid der Kinderen in Fabrieken onder godsdienstig, zedelijk en stoffelijk oogpunt geschouwd. De schrijver ervan, J.H. Wijnen, was kapelaan van de Sint-Matthiaskerk aan de Boschstraat in Maastricht, een parochie die zo langzamerhand meer weg had gekregen van een sociaal knekelhuis dan van een bloeiende wijngaard.
Wijnens brochure, qua uitvoering niet opvallend, werd in 1893 bij Van de Weijer in Utrecht gedrukt. Het is de bundeling van een reeks artikelen die al in de katholieke krant De Maasbode hadden gestaan. In de schrijfstijl van de kapelaan overheersen de tragische sfeertekening, de negentiende-eeuwse dramatiek: de sfeer van Dickens in Maastricht.
Zoals in het verhaal over ‘een knaap van acht, in lompen gehuld; hij nuttigt in de vroege ochtend enige beten broods. Hij moet heel vroeg beginnen met werken: dat houdt in, het voortdurend aanslepen van materialen in een werkplaats. Zes uur sjouwen. Dan een half uur rust. Uitgeput sleept de jongen zich naar huis (...) werpt zijn krachteloze ledematen op het harde strooleger ter ruste neer’. Zo gaat dat zes dagen per week.
Het Burgerlijk Armbestuur van Maastricht turfde in 1864 dat in de stad 358 kinderen van negen tot veertien jaar in de fabrieken werkten. Over 158 kinderen was niets bekend. Voor de hand lag dat ook zij werkten. Wijnen kijkt een ‘Staat der Arbeiders’ in, van ‘een van de grootste fabrieken in Maastricht’: 170 kinderen tussen zeven en veertien jaar zijn er te werk gesteld. Tweeëntwintig procent van de communicantjes van de Sint-Matthiasparochie werkte in de fabrieken, hielp mee in de productie van papier, behang, sigaren of het slijpen van glaswerk. Maastricht telde toen zevenentwintigduizend inwoners, de Sint-Matthiasparochie telde negenduizend zielen.
Kinderen die met elf jaar ‘de eerste communie deden’ hadden nimmer van God of van godsdienst gehoord. Wijnen fulmineert tegen de kinderarbeid. Die veroorzaakt zijns inziens ‘verstomping des geestes, idiotisme, zedelijk bederf en losbandigheid, onverschilligheid en verwaarlozing der christelijke plicht (...) en eindelijk verval des lichaams, vroegtijdige dood, een zwakke en ziekelijke nakomst’. De kinderarbeid is de ‘bittere vrucht van een tak des booms die de naam Nijverheid draagt’. Over het uiterlijk en optreden van kinderen in het arbeidsproces schrijft Wijnen: ‘Ruw en onbeschaafd