Werklieden in 1869 op dienstreis
Ook in de negentiende eeuw waren er werkgevers, die in de gaten hadden dat het voordelig was arbeiders nieuwe industriële producten te laten zien en hun oordeel te vernemen.
Zoals in het huidige tijdperk van werkloosheid deed ook destijds een reisje voor de baas sommigen smelten in dank en onderwerpingsgedrag. Wat is er veranderd? Een arbeider zal in elk geval niet meer als ‘Uw Onderdanigste Dienaar’ schriftelijk voor de broodheer in het stof zinken.
Uit 1870 dateert het Verslag van de Tentoonstelling te Amsterdam, in 1869 door 32 Limburgsche werklieden bezocht, in een grijs kaftje vol typografische krullen, bibliotheekplakkers en -stempels. Het bevindt zich thans in de bibliotheek van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg te Maastricht. Het verslag is een verantwoording van de twee zogenoemde ‘geleiders’, de heren Van Andel en Van Beethoven uit Maastricht, die de werklieden op hun uitstapje vergezelden.
Het gezelschap reisde op maandag 6 september 1869 per trein van Maastricht naar Venlo (de lijn Roermond-Weert-Eindhoven bestond nog niet!), waar de ‘Heer President van de Kamer van Koophandel’ instapte. De geleiders hadden ‘het genoegen aan den Moerdijk de werklieden de verbazende pijlers voor de brug over den Moerdijk aan te wijzen’ (De befaamde ijzeren spoorbrug was door de Maastrichtenaar Grégoire van den Bergh, later minister van Verkeer en Waterstaat, ontworpen!). Vlakbij de expositie in het Paleis voor Volksvlijt, gelegen aan het Frederiksplein bij de Hogesluis in Amsterdam, werd overnacht op een slaapzaal voor honderd personen. De Limburgers toonden zich zeer tevreden, ook over de restauratie, schrijven de rapporteurs.
Drie dagen achter elkaar werd de Tentoonstelling voor Nijverheid en Kunst zes uur lang bezocht. Wel drieduizend ‘nommers’ van producten voor het huishouden en ‘het bedrijf van de handwerksman’ waren te bezichtigen. Zes bekroonde inzenders uit Limburg, onder wie een fabrikant van borstelwerk, werden door de Limburgse bezoekers hoog geprezen. Maar er was ook kritiek: ‘Er waren teveel voorwerpen van weelde, in het bijzonder uit het buitenland’, schrijven de begeleiders. De bijgebouwen waren opgevuld met allerlei voorwerpen die niet in een catalogus waren terug te vinden. Het beantwoordde niet aan het doel, aldus de geleiders. Het dak was er slecht aan toe. Onderdelen van inzendingen uit Maastricht lagen er roestig en verwaarloosd bij.
Ook de meestervaklieden zelf, een metselaar, een timmerman, een schrijnwerker en een meubelwerker, schrijven hun indrukken op. Ze waren onder de indruk van het Paleis voor Volksvlijt en van de stad, en ook bijvoorbeeld van de Franse meubels van goede kwaliteit, al ‘kunnen wij het werk een