Vrolijkheid van hennep bij Dodoens
‘Kemp-zaad’ is moeilijk verteerbaar: maag en hoofd kunnen er niet zo goed tegen. Het bevordert dat het ‘kwaad vocht’ toeneemt. Toch zijn er mensen die het zaad roosteren en het -verwerkt in banket- eten. Deze soort gebak eet men aan het eind van de maaltijd om vrolijkheid op te wekken. Kemp is een ander woord voor kennep, hennep of Cannabis sativa. Dit kemp-relaas is ontleend aan Rembertus Dodonaeus, een bekende Nederlandse medicus en botanicus die leefde van omstreeks 1517 tot 1585. Het Natuurhistorisch Museum te Maastricht bezit een exemplaar van diens bekendste werk, het Cruydt-boeck, dat in 1608 in Leiden werd gedrukt door Françoys van Ravelingen of Raphelengius, de beheerder van het Leidse filiaal van de beroemde Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn.
Rembert Doedeszoon Joenckema, ook genoemd Doedens of Dodoens, werd in Mechelen geboren als zoon van een lid van de vroedschap of stedelijke raad die de voornaam Dionisius, Dodo of Doede droeg. Rembert studeerde medicijnen in Leuven en werd vervolgens stadsarts in zijn geboorteplaats. Van 1574 tot 1579 was hij de lijfarts van de Duitse keizer Maximiliaan II en van diens zoon, keizer Rudolf II. Vanaf 1582 tot aan het eind van zijn leven was hij hoogleraar in de botanie en de medische wetenschappen in Leiden.
Vanouds hebben mensen bij ziekte hun toevlucht genomen tot kruiden en er ook baat bij gevonden. Sinds de Chinese keizer Cheng Nung (2700 v.Chr.) en Aristoteles' leermeester Theophrastus (ca 350 v.Chr.) zijn er vele kruiden-handschriften en -boeken verschenen. In 1583 was van Dodoens al een Latijnse versie van zijn Cruydt-boeck verschenen, waar bekende geleerden als Clusius en Lobelius aan meewerkten.
Dodoens schreef zijn ongeveer 1600 pagina's dikke Cruydt-boeck, dat met mooie houtsneden is geïllustreerd, speciaal voor artsen, omdat hij het jammer vond dat het verzamelen van heilzame kruiden door ‘Apothekers oft sommighen anderen ongheleerden’ geschiedde en door de medici werd verwaarloosd. Toch schrijft hij in de ‘Neerduytsche tale’ zodat ook leken er iets van kunnen opsteken.
Hij verwierp de zogenaamde signatuur-leer die in de kruidengeneeskunst een grote rol speelde. Elke plant zou van God een teken hebben meegekregen dat verwees naar het juiste gebruik: een plant met vruchten die op een slangenkop leken, zou tegen slangenbeten helpen, rode bessen hielpen het best bloedingen te stelpen, enzovoorts. Bij Dodoens gaven meer de praktische resultaten de doorslag, al werkte de oude tekenenleer door in latere aanvullingen op zijn werk.