De torenbouw van het vlek Brikkekiks in het landschap Batrachia
(1975)–Simon Stijl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
3. Analyse van de tekst3.1 De kodes in een satirisch werkOm tot een behoorlijke analyse van het spel ‘De Torenbouw’ te kunnen komen, is het nodig de satiricus eens wat op de vingers te kijken bij de vervaardiging van zijn werkstuk. De satiricus vertegenwoordigt nooit allerlei standpunten tegelijk; hij is er evenmin op uit een objektieve kijk te geven op mensen en dingen. Hij is een partijganger en laat de stem horen van één bepaalde groep in de maatschappij waarin hij leeft. Dit betekent dat de mensen en de dingen waarover hij gaat spreken of schrijven, al vóórdat ze in de satire hun plaats krijgen, van een zekere kleur zijn voorzien. Die kleur is steeds impliciet of expliciet in de taal terug te vinden, wanneer in de groep waartoe de satiricus zich rekent over de bedoelde mensen en dingen gehandeld wordt. Nemen we bijvoorbeeld een historisch feit uit Stijls tijd als uitgangspunt. De aanhouding van de prinses Wilhelmina is een historisch feit. Wij, twintigste-eeuwers, kunnen er wel objektief tegenaan kijken. Maar de orangisten in de 18e eeuw vonden het een gebeurtenis van hemeltergende aanmatiging van de zijde der ‘Keezen’, een grove belediging en majesteitsschennis. Als ze over de aanhouding praatten of schreven, kwam die kleur ook voor den dag. De patriotten meenden evenwel - en zeiden dat ook - dat de Staten van Holland het recht en de plicht hadden haar aan te houden, omdat haar reis naar Den Haag bedoeld was om provocerend te werken. Deze ‘kleur’ maakt duidelijk met welke sociale kode we te maken hebben, anders gezegd: door de taal van de satiricus te analyseren, kunnen we erachter komen namens welke maatschappelijke groep hij spreekt. Nu was Simon Stijl patriot, toen hij ‘De Torenbouw’ schreef. Kennen wij de sociale kode van de patriotten in 1787? Tot op zekere hoogte wèl, maar in veel opzichten ook zeker niet. Om de kode van die groep beter te leren kennen, is het nodig een studie te maken van de tijdsomstandigheden, van de mensen waarover geschreven werd en vooral ook van de taal waarin de patriotten zich uitten. Doen we dit, dan blijkt dat een aantal zo-op-het-eerste-oog heel gewone termen of uitdrukkingen, in de kode van de patriotten een heel bijzondere betekenis hebben. | |
[pagina 21]
| |
Een voorbeeld uit het spel: ‘Sinterklaasvrolijkheid’ is een patriottisch kodewoord met een heel nare bijbetekenis, hoe vreemd dit ook mag klinken. Het woord vertolkte een van de patriottengrieven tegen de prins. Willem V zou namelijk op 4 december 1782 met 72 gouden rijders en een gouden beker een knokploeg van de Hofbuurt in Den Haag hebben omgekocht om op Sinterklaasavond van dat jaar opstootjes te maken, patriotten te molesteren en hun huizen te plunderen. Als Stijl het woord dus gebruikt in het zevende toneel van het tweede bedrijf, en Vossestaart zegt: ‘Bij St. Nikolaas! het wordt tijd, zo je noch iets van de vrolijkheid wilt zien. Vuurslag wordt geplonderd etc.,’ dan krijgt deze passage voor de ingewijden een heel aparte betekenis! Het is duidelijk dat het voor ons niet meer doenlijk is àlle elementen van de gebruikte kode van het zogenaamde oorsprongsveld te achterhalen. Dit geldt vooral, wanneer in de taal geen duidelijke signalen gegeven worden, dat woorden niet neutraal gebruikt zijn. De patriotten spraken niet van ‘de hertog’ of van ‘de hertog van Brunswijk’, maar van ‘de dikke’ of ‘de bolle’. Duidelijke signalen dus. Iemand die ‘Willem’ zei, zonder enige toevoeging, was zeker geen prinsgezinde, want die liet beter zijn hoogachting of liefde blijken en sprak van ‘de prins’ of ‘de stadhouder’ of ‘prins Willem’ of ‘Zijne Hoogheid’. ‘Debora’ was de erenaam van de orangisten voor Wilhelmina, terwijl de patriotten haar ‘Jezabel’ noemden. Weer duidelijke signalen. Maar er zijn signalen geweest, bijvoorbeeld in de intonatie, die zich in de tekst niet lieten vangen, maar die iedereen kende en herkende. Een woord als ‘Mevrouw!’ met een bepaalde intonatie kan duidelijk voorzien zijn geweest van een signaal, een kodeteken dus, maar wij achterhalen dat niet meer. Het is van belang de sociale kode van de groep waartoe de schrijver van een werk behoort, zo goed mogelijk te kennen, omdat men anders niet tot een goede interpretatie van de tekst kan komen. Bij een satirische tekst komt er echter nog meer kijken. De satiricus gebruikt de sociale kode van zijn groep, maar hij produceert een literair werk en maakt daarom van nòg een kode gebruik, namelijk de literaire. Hij zet bijvoorbeeld de mensen en dingen waarover hij wil schrijven in een fiktionele kontekst, hij past overdrijvingen of charges toe, werkt met vage toespelingen of illusies en met bijzondere associaties, hij maakt de tegenstellingen opzettelijk zwart-wit, met andere woorden: hij hanteert het hele apparaat van de hekelschrijver. | |
[pagina 22]
| |
3.2 De titel van het spel, de personenDe volledige titel luidt: De Torenbouw van het Vlek Brikkekiks in het Landschap Batrachia. Eerst de naam ‘Batrachia’. Aan veel lezers of hoorders moest de Kikvorsen- en Muizenstrijd, de Batrachomyomachia, een parodie op de Ilias, bekend zijn. Anderszijds kan men ook zeggen: Stijl mikte op een geletterd publiek, de burgers. Batrachia staat dus voor ‘Kikkerland’. De naam ‘Brikkekiks’ roept associaties op aan kikkergekwaak, het woord ‘Torenbouw’ deed iedereen denken aan de torenbouw van Babel in Genesis. Daarbij moest dan wel onmiddellijk de gedachte opkomen van ‘een dwaas plan’ en ook die van ‘een komplete mislukking’. Hierop zullen we later nog moeten terugkomen. Het is duidelijk, dat de titel dus een aantal literaire kodetekens bevat. Maar er is er nog een, een impliciet literair gegeven: door de titel weet de lezer met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat hij met een werk te doen krijgt, dat op ironische of satirische wijze naar de maatschappelijke werkelijkheid verwijst. Niemand gebruikt het woord ‘Kikkerland’ (Batrachia) zuiver als zakelijke verwijzing. Onder de personen in het spel zijn de schout en zijn vrouw natuurlijk de voornaamste. De eigentijdse lezer zal wel niet veel moeite gehad hebben om in dit paar Willem V en Wilhelmina te herkennen. Maar heeft de auteur geen duidelijke signalen ingebouwd? Eerst is er de naam ‘Krabbekwaad’: krabben is etymologisch verwant aan kribben en had in de 16e eeuw, mogelijk ook later, nog de betekenis van ‘kijven, krakelen’. Misschien kunnen we de woorden ‘kribbekat’ en ‘kribbebijter’ erbij betrekken. ‘Habstenoer’ moet wel vertaald worden als ‘Had-je-je-zin-maar’ of als ‘Had-je-ons-maar’ met de bijbetekenis van ‘Dat zou je wel willen!’ De verhouding tussen man en vrouw is kernachtig getypeerd: de vrouw is een Pruisische, van hogere geboorte dan de man, ze heeft de broek aan, ze tiranniseert de man, die zich met het ‘gemeen’ ‘encanailleert’, die ze verwijt dat hij te veel naar de fles grijpt, die ze een ‘kinkel’, een ‘gek’ en een ‘zotskap’ noemt. Het zijn twee karikaturen, maar wel twee die overal in de undergroundliteratuur van Stijls dagen te vinden zijn, dat wil natuurlijk zeggen: in de patriottische pamfletten. Stijl heeft bij zijn karaktertekening nog enkele elementen gebruikt, die zeker kodetekens zijn. Bedoeld worden de uitroep ‘Schwerenoth!’ van Mevrouw (Potverdorie!) en de uitlatingen van de schout: Pardon, mama, pardonnez-moi! en Ah! Pardonnez-moi, maman, je n'en scais rien! Deze zegswijzen moeten | |
[pagina 23]
| |
wel bekende formules zijn, door Willem en Wilhelmina gebruikt en voor typerend gehouden. Stijl paste ze juist in zijn eerste toneel toe als identifikatie-elementen. De lezer moest snel duidelijke informatie hebben over de personen. Dominee Guichelheil is ongetwijfeld gemodelleerd naar een historische figuur in de omgeving van het prinselijk gezin. Hofprediker in 1781 en daarna was Johannes Isaac Guicherit Kan het een toeval zijn, dat Guicherit en Guichelheil beide met ‘Guich-’ beginnen, een woordstam, verwant aan ‘goochelen’, die grimassen maken, maar ook voor de-gekhouden betekende? Waarschijnlijk was juist dit ‘Guich-’ voor de eigentijdse lezer al een duidelijk signaal om wie het hier ging. Dit kodeteken werd dan onmiddellijk aangevuld door de nadere gegevens over de dominee zoals zijn laf gevlei van de schoutsvrouw, zijn sluw gekonkel met Bistortus en de Advokaat, zijn wellustig en ondubbelzinnig geflikflooi met de ‘malade imaginaire’ de groene weduwe Fijnepijn. Zijn kompagnon, dokter Bistortus, leverde voor de lezer van 1788 mogelijk geen moeilijkheden op, voor ons doet hij dit des te meer. De naam is wel doorzichtig: Bistortus is de dubbel-gedraaide of tweemaal van houding veranderde, maar op wie slaat de naam? De Almanach de la Cour noemt voor 1787 als ‘médecin ordinaire’ prof. Velsen, als ‘médecin de la Cour’ zowel een zekere dokter Onymos als dr. d'Estandeau en als hof-chirurgijns F.A. Schenck en D. Eyckendael. Het is mogelijk dat de naam Bistortus voor de tijdgenoot veel meer betekende, voor ons moet het gissen blijven. Omdat in het spel zo duidelijk wordt gesteld dat het hier om een chirurgijn gaat, zal Bistortus een verwijzing zijn naar de man die Willem V 25 jaar lang nagenoeg op al zijn reizen vergezelde en hem later ook niet verliet op zijn vlucht naar Engeland en nog later naar Oranienburg: Friedrich Albert Schenck. Maar is de bijnaam ‘de draaier’ op hem van toepassing? Of was hij de man die zich dubbel kromde? De Advokaat vertoont gelijkenis met Van de Spiegel, mr. Laurens Pieter van de Spiegel, raadspensionaris van Zeeland vóór de aanhouding en na 1787 raadspensionaris van Holland. Hij was - en dit blijkt ook al uit zijn aanstelling in 1787 - een vertrouweling van de prins en de prinses. Hij was het die hen aanraadde om het erf-stadhouderschap door de Staten van elk gewest als essentieel deel van de konstitutie te laten verklaren. Wat de schepenen betreft: Wolbaal staat wel voor de Dordtse pensionaris De Gijzelaar, een van de heftigste tegenstanders van de stad- | |
[pagina 24]
| |
houder. Dordrecht is immers de geschiedenis ingegaan als wolstapelplaats. Rondhout kan een benaming zijn voor de Amsterdamse burgemeester Hooft, voor wie Stijl grote bewondering had en die hij in een afzonderlijk gedicht huldigde als de demokratische regent bij uitstek. Vossestaart moet wel haast Van Bleiswijck zijn in verband met zijn rol in het stuk; hij was namelijk niet afgezet, maar nam zelf de benen, toen het nieuwe bewind in aktie kwam. Vuurslag zou Capellen van der Marsch kunnen voorstellen, een leidend Overijsels patriot. En wie stellen dan Paddestoel, Weerhaan en Stillewacht voor? Weerhanen zullen er in de bedoelde situatie genoeg zijn geweest en ook figuren ‘die als paddestoelen uit de grond komen’. Stoffel Stotterzot, de kamerdienaar van de Schout levert weer duidelijker gegevens op. Deze figuur moet wel haast verwijzen naar de speciale gezant die door Frederik Wilhelm van Pruisen naar Den Haag was gezonden om te trachten te bemiddelen tussen de twee partijen, nl. de graaf Von Goertz. Hij was het, die van de Hollandse regenten te horen kreeg, of zijn meester misschien de gewoonte had te onderhandelen met zijn dienaren, daarmede rechtstreeks doelend op de van de Staten afhankelijke positie van de stadhouder. Deze Pruisische ‘lakei’ heeft model gestaan voor de brabbelende Stotterzot. De figuur van Stotterzot is daarmede nog niet geheel doorgelicht. Stijl laat de ‘lakei’ een schepensplaats innemen. Nu werd aan Willem V ook aangewreven het beïnvloeden van de stemmenverhouding in de stadsbesturen. In Hattem had de magistraat de bekende patriot en demokraat Daendels in de stadsregering willen opnemen, terwijl de prins er een ander voor had aangewezen. Een hekeldrama over Hattem (1786) spreekt van een ‘lijfwacht’ van Willem, in pamfletten wordt ook van een ‘kamerdienaar’ gesproken. Het in het stadsbestuur van Hattem brengen van een ‘lakei’ is weer een kode-element; het heeft zijn sporen nagelaten in de figuur van de achtste schepen. In het fiktieve kader spelen Stotterzot, maar ook de dokter, de dominee en de advokaat nog bijzondere rollen. Elk van die vier figuren komt in blijspelen en kluchten van de zeventiende en de achttiende eeuw voor, elk heeft zijn eigen funktie, zijn eigen attributen, zijn eigen gebaartjes en zijn eigen taaltje. Stotterzot is familie van de vele drenten, moffen, poepen en denen in kluchten en blijspelen; evenals zij is hij een belachelijke figuur die onbeholpen is (Stotterzot!) en die de taal op de gekste manier verdraait. Ook in de dokter, de dominee en de advokaat roept Stijl door hun quasi-geleerdheid, hun potjeslatijn en dikdoenerij de aan zijn publiek bekende | |
[pagina 25]
| |
figuren op. Stuk voor stuk kon de lezer of luisteraar ze herkennen, de schijn-vrome, huichelachtige maar ook wellustige dominee, de kwakzalverachtige chirurgijn en de listige, berekende en volkomen onbetrouwbare advokaat. Stijl appelleert door deze figuren te gebruiken dus aan een bekende literaire kode, waardoor de figuren zelfs al in het belachelijke worden getrokken, vóórdat ze hun grootste kolder hebben uitgekraamd. Natuurlijk spreken ze in de trant van: Nos kennimus nos! - Ons kent ons! en is er de skabreuze noot, bijvoorbeeld wanneer de dokter Dominee's ‘Oleum naturale’ prijst, dat hij altijd bij zich draagt ter genezing van de groene weduwe. Dit alles versterkt het beeld van deze louche figuren, maar we dienen niet te vergeten, dat ze vanaf het begin, door hun figuratie aan lezer of luisteraar bekend waren. Stijl maakte daarvan handig gebruik, want de schout en zijn vrouw worden door de ridikule sfeer rondom hun sekondanten naar de belachelijkheid meegezogen. En de auteur laat natuurlijk niets na om dit proces te bevorderen. | |
3.3 Indeling van het spel en korte inhoud1e bedrijf, toneel 1 en 2Introduktie van de twee hoofdfiguren en van Dominee G., een der voornaamste bijfiguren, vleier van de schoutsvrouw. Er blijkt wie eigenlijk de lakens uitdeelt, niet de schout, maar zijn vrouw. | |
toneel 3 en 4Het plan van de omverwerping van de ‘oude toren’ wordt ontvouwd. De schout blijkt steeds duidelijker een nonvaleur, met wie men niet zakelijk kan spreken. | |
toneel 5Omdat de schepens niet vervangen kunnen worden zonder meer, doet Dominee het voorstel een achtste schepen te benoemen, zodat de schout in het bestuurskollege als voorzitter altijd de weegschaal in zijn voordeel kan laten doorslaan. Dominee probeert nog zijn neef ertussen te drukken, maar Mevrouw heeft een ander plan. | |
[pagina 26]
| |
toneel 6De schepenen die nog op de hand van de schout zijn, worden met het plan van de nieuwe torenbouw en van de benoeming van de achtste schepen op de hoogte gesteld. | |
toneel 7 en 8Introduktie van Stoffel Stotterzot als achtste schepen aan de schepenen, aan de schout en aan Advokaat Grabbeleheb. | |
Toneel 9Schepenen Paddestoel en Vossestaart laten hun ware aard van profiteurs en volksuitbuiters blijken. | |
2e bedrijf, toneel 1De ware aard van Dominee G. komt voor den dag in zijn gesprek met Mevrouw Fijnepijn. | |
toneel 2 en 3De zaak van het overwicht in het bestuur komt aan de orde. Dominee en dr. Bistortus menen, dat het nodig is te voorkomen, dat de tegenpartij fel gaat protesteren tegen de manipulaties van de partij van de schout. Dominee is de eerste die erop wijst, dat 's avonds het ‘St. Nicolaasfeest’ gevierd wordt. Alle betrokkenen kennen de betekenis van deze allusie. Met de Advokaat, inmiddels verschenen, wordt overlegd, hoe men de reaktie van de burgers kan opvangen. De spitsbroeders spreken af, dat het volk van de achterbuurten gemobiliseerd zou moeten worden. Alleen is er nog geen onmiddellijke aanleiding daartoe; kon men de Baron van Habstenoer, broer van de schoutsvrouw, maar met enkele honderden lijfeigenen laten komen om de oude toren omver te werpen. Van Dominee komt een tweede allusie op het Sinterklaasfeest. | |
toneel 4Stotterzot komt melden dat Mevrouw gearresteerd is bij een inspectie van de toren. Mevr. Fijnepijn en Dominee vermoeden dat Mevrouw Habstenoer deze arrestatie uitgelokt heeft om een aanleiding te hebben tot een greep naar de macht. | |
[pagina 27]
| |
toneel 5 en 6Dominee en mevr. F. maken zich op om samen een herdersuurtje te gaan genieten. Dan komt plotseling de mare, dat er grote opstootjes zijn in het vlek. | |
toneel 7Vossestaart beschrijft de toestand. Het is weer een ouderwets ‘St. Nicolaasfeest’, nu de Baron Habstenoer met enkele duizenden soldaten gekomen is om de belediging, zijn zuster aangedaan, te wreken. | |
toneel 8Vossestaart, alleen, peinst na over de mogelijkheden voor hem, nu de toestand gewijzigd is. Hij rekent op grote zakelijke voordelen. | |
3e bedrijf, toneel 1Rondhout en Wolbaal moeten antechambreren bij de schout. Intussen maken ze de stand van zaken op. De auteur krijgt de gelegenheid ook zijn vizie te geven op de tekorten van de partij der schepenen. | |
toneel 2De schout wijst een verzoek van Rondhout en Wolbaal om menslievend te doen optreden tegen de partij van de schepenen, op barse toon van de hand. De schepenen worden weggejaagd. | |
toneel 3 en 4De schout en zijn vrouw zorgen ervoor, dat er nog meer slachtoffers vallen. Intussen worden voorbereidingen getroffen voor een galafeest met bal. | |
toneel 5 en 6De Vrouw van de schout en haar handlangers presenteren de rekening aan de schepenen. De satisfaktie die gegeven moet worden, is ongeevenaard streng. De gelegenheid is bovendien te voor-de-hand-liggend dan dat de schurken ze niet aangrijpen om het volk een geweldige schatting op te leggen. Tenslotte moeten de schepenen op hun knieën dure eden zweren. Als tenslotte de schout denkt met Vossestaart een spelletje te kunnen spelen, gooit deze hem uit zijn evenwicht en neemt de benen. | |
[pagina 28]
| |
toneel 7 en 8Grote verwarring, nu Vossestaart ontkomen blijkt te zijn. Het toneel eindigt met een scheldtirade van de schout tegen zijn vrouw.
Stijl heeft de drie bedrijven goed tegen elkaar afgewogen. Het eerste bedrijf kan in zijn geheel als expositio gelden; in het begin van de tweede worden (toneel 2 en 3) de plannen ontwikkeld, die kulmineren in de zgn. arrestatie van de schoutsvrouw. Daarmee komt de katastrofe voor de slachtoffers van de schout en zijn kring. Aan het einde verwerkt Stijl een wending die het spel een soort aanduiding geeft van een ‘happy-end’ voor diezelfde slachtoffers. Dit komt in het volgende hoofdstuk uitvoeriger ter sprake. | |
3.4 Betekenis van het spel literair-sociologisch beschouwdDe analyse van Stijls spel leidt tot de konklusie dat het niet een stuk is, dat slechts refereert aan de omstandigheden in de Nederlanden in 1787. Het is daardoor weer te abstrakt, en het is haast van een symbolische strekking. De argumenten voor deze konklusie zijn de volgende: 1. Stijl geeft de lezer kodetekens die verwijzen naar gebeurtenissen vanaf 1782 tot voorjaar 1788, een tijdsverloop van zes jaar dus. Dit is geen willekeurige periode. Stijl schreef immers in 1781 nog zijn lofdicht op de stadhouder. Kort daarop, en in elk geval vóór de ‘Sinterklaasvrolijkheid’ van 1782, moet hij omgeslagen zijn. Het tijdvak 1782-1788 dekt dus de gehele tijd dat Stijl anti-stadhouderlijk gezind was. 2. De figuren in Stijls stuk behoren tot verschillende kaders, milieus en sferen, terwijl ze toch in één strakke struktuur, het bestuur van Brikkekiks, zijn opgenomen. De Advokaat, de Dominee en dr. Bistortus kwamen reeds ter sprake, zij zijn figuren uit de sfeer van het stadhouderlijke hof. Ook Stoffel Stotterzot en zelfs mevr. Fijnepijn moeten daartoe gerekend worden. Met de schepenen is de zaak zo eenvoudig niet. Er zijn zeven schepenen. Het getal zeven is een duidelijk kodeteken: het voorkomt een misvatting, of zet die recht, wanneer en voorzover die aanwezig zou zijn. Het duidt namelijk aan, dat Brikkekiks niet opgevat dient te worden als een plaats in Kikkerland, bijvoorbeeld Den Haag, wat voor de hand zou liggen, omdat de prinses immers op weg was naar die stad. Evenmin is het het gewest Holland, of de stad Amsterdam. Het is een aanduiding voor het gehele land, de Zeven Verenigde Nederlanden. Van die zeven waren er | |
[pagina 29]
| |
drie duidelijk vóór de stadhouder, te weten Zeeland, Utrecht en Gelderland, zoals in het spel er drie schepenen zijn vóór de schout. Drie gewesten waren anti-stadhouderlijk: Holland, Groningen en Overijsel; Friesland zat op de wip. De zeven schepenen vertegenwoordigen dus als kollege de zeven gewesten, maar het is niet zó dat Stijl telkens een vertegenwoordigende figuur voor elk gewest gekozen heeft. Wolbaal als de Dordtse De Gijzelaar, Rondhout als de Amsterdamse Hooft, en Vossestaart als de Hollandse Van Bleiswijck, vertegenwoordigen drie verschillende rollen in het verzet van de regenten tegen de prins. Maar het zijn alle drie Hollanders. De achtste schepen, Stotterzot, is - als representant voor Von Goertz - weer een figuur uit een andere sfeer, nl. die van de vertegenwoordiging van Pruisen. 3. Er is nog een argument van geheel andere aard. Stijl onttrok zijn spel aan de werkelijkheid door het een perspektief mee te geven, dat in 1788 zeker niet door de werkelijkheid werd gerechtvaardigd. Op het einde van het stuk wordt de schout door Vossestaart uit zijn zetel gewipt, letterlijk voetje-gelicht. Vanzelfsprekend zijn we hier gekomen aan een zuiver fiktioneel motief, dat nog wel naar de toekomst verwijst. Men zou het utopistisch kunnen noemen; immers in dit simpele gegeven wordt de hoop van Stijl en zijn geestverwanten tot uitdrukking gebracht. Nú leven ze nog in de verdrukking; de tiran, de volksverrader, de wraaklustige kan volop zijn lusten botvieren. Maar.... er komt een andere tijd, en mogelijk staat die voor de deur, en mogelijk speelt Van Bleiswijck, de man die zocht aan te blijven als regent, ook al behoorde hij eigenlijk tot de tegenpartij, daarin een belangrijke rol. Stijl kon in 1788 niet vermoeden, dat zijn utopistische veronderstelling zo spoedig bewaarheid zou worden, ook al kwam er geen Vossestaart aan te pas. Men zou haast gaan denken aan een self-fulfilling prophecy. Met Stijls optimistische vizie - wanneer men ze zo noemen mag - hangen nog enkele reeds besproken elementen in de komedie samen. Daar is eerst de ‘Torenbouw’. We horen op het eind de schout-zelf zich beklagen, dat de ‘toren-cum-annexis’ er ‘leit’, dat de bouw dus mislukt is. Maar dit gegeven was door de auteur eigenlijk vanaf het begin al ingebouwd door de associatie met Babel. Daardoor moest alles wel op niets uitlopen! Die prachtige marmeren toren, met een porceleinen kop erop en een gouden plaat met de inskripties van de schout en zijn vrouw in robijnen - de bloedkleur - het was allemaal zo mooi geweest! Maar het leek te | |
[pagina 30]
| |
Pamflet tegen Wilhelmina van Pruisen
| |
[pagina 31]
| |
veel op die toren, waarvan de spits tot in de hemel moest reiken.... Tenslotte korrespondeert ook met het door Stijl uitgezette perspektief de naam van mevrouw Krabbekwaad, namelijk Habstenoer, in zijn betekenis van ‘Had-je-maar-wat-je-wou! Ook in die naam is de mislukking van de grootste plannen van de schoutsvrouw-prinses ingebouwd. Stijl mikte dus door zijn satire op een hoger doel dan de meeste politieke spotdichten en satirieke drama's. Onmiskenbaar is namelijk de poging de gebeurtenissen tussen 1787 en 1788 met elkaar in relatie te brengen en daaruit een totale verwerping van het stadhouderlijke bewind te motiveren. Onmiskenbaar ook de toekomstverwachting en voorspelling. De funktie van het stuk - althans naar de bedoelingen van de auteur - zou als volgt kunnen worden omschreven. Na het voorlopig échec van de patriotten, vooral door de militaire tussenkomst van de Pruisische koning Friedrich Wilhelm, op een voor de demokraten zeer donker ogenblik dus, lanceerde Stijl zijn spel. De antigevoelens tegenover Willem V en prinses Wilhelmina worden erdoor versterkt, niet in het minst, doordat Stijl het politiek gekonkel zich laat afspelen in een kikkerslootje. Door het stadhouderlijk beleid tot in het superdwaze te chargeren, door een handig gebruik van de parodie, de suggestie en vooral van de allusie, weet hij het gevoel van zijn groep te prikkelen en op te zwepen, totdat hij de mentale uitbanning en verwerping van de tirannen kan aanbieden. Stijl mikt daardoor op de katharsis die eigen is aan de satire, namelijk een gevoel van ontspanning en bevrijding, nu de anti-helden zijn ontmaskerd en willoos overgeleverd aan verachting en spot. Haat, afschuw en verbittering maken tenslotte plaats voor een gevoel van voldaanheid, nu de tirannen zijn vernederd, en voor een gevoel van blijde hoop, nu er zicht is geboden op een nieuw perspektief. Stijls drama had zo een funktie in de sociale verandering, ook al kon het waarschijnlijk door een opvoering niet komen tot een kollektief ritueel. Het was een middel ter bevestiging van de gemeenschappelijke wil van de groep tot verandering in de zeggingsschap in bestuurszaken, het ideaal van de demokraten; het was ook een middel om elkaars strijdlust en vastberadenheid aan te wakkeren, elkaars gevoelens te versterken en eventueel zelfs naar buiten indruk te maken. In die zin was de Torenbouw ook een feedback-mechanisme, een sociale voorwaarde namelijk, die de veranderingen waarnaar Stijl en zijn groep streefden, mogelijk maakte en bespoedigde. | |
[pagina 32]
| |
3.5 De Torenbouw een blijspel?Stijl heeft op het titelblad van zijn stuk, onder de titel vermeld: Blijspel, 1787. Heeft hij dit bedoeld als een zakelijke mededeling; is het woord als een technische term op te vatten? Of had Simon Stijl met het gebruik van deze term ook een ironiserende bedoeling? Slechts enige malen komen we de vermelding van het spel ‘Brikkekiks’ in de literatuur tegen. Busken Huet, die het manuscriptGa naar voetnoot23.) ter inzage kreeg door toedoen van een ‘vriendelijke hand’Ga naar voetnoot24.), noemt het stuk een blijspelGa naar voetnoot25.). Ook Ds. J.J. Kalma in zijn ‘Dit wienen ek Friezen’Ga naar voetnoot26.) vermeldt het als een ‘blijspul’. In het artikel ‘Simon Stijl als verlicht geschiedschrijver’Ga naar voetnoot27.) noemt dr. H. Smitskamp het echter een satirisch toneelspel. Het valt op dat zij geen van allen het woord ‘klucht’ gebruiken. Maar, komen er in het spel dan niet duidelijk ‘typen’ naar voren? Spreekt uit de namen, die Stijl zijn personen gaf, al niet duidelijk dat er geen sprake kan zijn van karakters die zich in de loop van het stuk ontwikkelen, omdat de namen alleen al duidelijke voortekenen zijn voor hun gedrag? En doet het taaltje dat Stotterzot in zijn mond gelegd krijgt, niet meteen denken aan het lachwekkende gewauwel van zijn confraters uit de zo bekende ‘moffenkluchten’? Is de manier waarop de schout met de fles omgaat en de schepenen op hun knieën moeten kruipen, niet komiek genoeg om te spreken van een klucht? Het zou al te gemakkelijk zijn alleen op deze gronden een beslissing te nemen over de aard van het stuk. Simon Stijl immers heeft het spel zeker niet alleen geschreven met de bedoeling om een willekeurig publiek onbedaarlijk te laten lachen. Daarvoor was hij een tè overtuigd patriot geworden. ‘Hy wit genôch fan de misstannen, om in útsprutsen stânpunt yn to nimmen.’Ga naar voetnoot28.) Het schrijven van dit spel was zijn reaktie op de tragi- | |
[pagina 33]
| |
komedie van Goejanverwellesluis, en het feit dat hij er geen tragedie van gemaakt heeft, maar een ogenschijnlijk kluchtig geval, maakt de satire schrijnender. Busken Huet zegt nog, dat de satire in het spel ‘ruw’ en ‘grof’ is, maar voegt eraan toe: ‘Wie eenigszins thuis is in de pamfletten- en dagbladen-litteratuur van dien tijd, weet ook dat zij eenvoudig uitdrukt, hetgeen alle patriotten destijds meenden en, wanneer zij onder elkander over den Stadhouder en diens huiselijk leven spraken, ook tamelijk luid tot elkander zeiden’.Ga naar voetnoot29.) Grof zullen wij Stijls spel nauwelijks noemen; de negentiende-eeuwer voelde het blijkbaar wèl zo. Grofheid en ruwheid worden beide wel eens karakteristieke eigenschappen van de klucht genoemd. Was de tekst voor Stijls tijdgenoten grof en ruw? En dan mogelijk slechts voor de orangisten? We keren zo weer terug naar de opmerking in het begin van dit hoofdstukje, naar alle waarschijnlijkheid heeft Stijl zelfs met de aanduiding ‘blijspel’ het gebeuren bij Goejanverwellesluis en alles wat eraan vastzit willen ironiseren. |
|