De torenbouw van het vlek Brikkekiks in het landschap Batrachia
(1975)–Simon Stijl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
Vertooners:
Het eerste en derde Bedrijf wordt gespeeld in het huis van den Schout, het tweede ten huize van Mevrouw Fijnepijn. | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
De torenbouwEerste Bedrijf, 1e Tooneel
| |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
Mijn Heer loopt naar het Buffet, om een groot glas wijn te drinken, terwijl Mevrouw een snuifje neemt, en met groote schreden over het Tooneel wandelt.
Mevrouw:
Nu zeg me, Zotskap! hoe veel werklieden zijn 'er aangenomen om den ouden toren af te breeken?
Mijnheer, nog eens drinkende:
Wat belieft UE?
Mevrouw, hem het glas uit de hand slaande:
Den ouden toren, mon ami!
Mijnheer:
Ah! pardonnez-moi mamie, je n'en scais rien.Ga naar voetnoot5.)
Mevrouw:
Dacht ik het niet? hebt gij ter vergadering van Schepenen de propozitieGa naar voetnoot6.) wel gedaan van achttienduizend op het minst?
Mijnheer, uit de fles drinkende:
De Pro-po-zitie. Ach! ik had gisteren hoofdpijn en ik heb ter vergadering een uiltje gevangen.Ga naar voetnoot7.)
Mevrouw:
Loop, Gek, loop naar uw marionetten, en paradeer aan 't front - sur une manche de balai....Ga naar voetnoot8.) | |||||||||||||
2e Tooneel
| |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
Mevrouw, hem ter zijden trekkende:
Kun je dan niet zwijgen, bij menschen van fatsoen?
Domine:
Al eveneensGa naar voetnoot10.)! Mijnheer: Dr. Bistortus is waarlijk een groot man. Hij wordt met recht overal de groote Bistortus genoemd. Misschien is hij op een na de grootste van ons Land.
Mijnheer:
Naast mij, wil hij zeggen: dat heb ik eens vaardig begreepen.
Mevrouw tegen Domine:
Ik beken, eerwaarde Heer, dat ik naast UE geen grooter zou weeten te noemen.Ga naar voetnoot11.)
Domine:
Mevrouw maakt mij beschaamd, van 't hoofd tot de voeten.
Mijnheer:
Melaatsch, wil hij zeggen. Ha, ha! ha! daar drinken we eens op, Domine!
Mevrouw, met groote deftigheid:
Ga naar voetnoot12.) Mijn Heer Krabbekwaad! het wordt tijd dat Gij de brieven ondertekent, die Stotterzot op mijn last geschreeven heeft. Zij zullen nu wel in gereedheid zijn.
op haar orlogie ziende.
Mijnheer:
Mevrouw Habstenoer, of Krabbekwaad, tout comme-il vous plairaGa naar voetnoot13.); 't is wat te vroeg, mijn handen beeven noch.
Mevrouw, zeer straf:
Denk aan uw pligt!
Mijnheer:
Dat wijf, dat wijf! en 't is of 'er de drommel meê speelt, ik durf haar toch niet onder de oogen zien. | |||||||||||||
3e Tooneel
| |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
Domine:
Zeer verward, Mevrouw. Ik betuig het met leedweezen en schaamte: de domheid, de hardnekkigheid, de verkleefdheid aan ingewortelde vooroordeelenGa naar voetnoot15.), zijn onbeschrijflijk in mijne anderszins achtenswaardige Landgenooten. Met alle liefde, die ik hun toedraag, acht ik het mij tot schande onder hen gebooren en opgevoed te zijn. Zij hebben geen denkbeeld van behoorlijke onderwerping. Zij eerbiedigen even weinig het vorstelijk scharlaken, als den geestelijken mantel. Hunne burgerlijke zielen en zintuigen, aan een donker kantoor verslaafd, verheffen zich nooit tot de beschouwing van adelijken en vorstelijken luister. Trouwens, wat zou men ook anders verwachten van Houthandelaars, Steenkoopers, Zaagmolenaars, TraanziedersGa naar voetnoot16.), Haringpakkers en soortgelijkenGa naar voetnoot17.)? Allermeest jammert het mij, dat een zo doorluchtig wezen als het Uwe, Mevrouw, onophoudelijk tegen zulk een weerbarstig volk moet worstelen, daar gij niets anders dan deszelfs verbetering bedoelt....
Mevrouw:
En voor mij is niets troostelijker, dan dat onder zulk een volk nog de Edele Zielen van Dominus Guichelheil en Doctor Bistortus gevonden worden, braave BoanergèsGa naar voetnoot18.)!
Domine G.:
Aanbiddelijke DeboraGa naar voetnoot19.)!
Hij nadert om haare hand te kussen, die zij op eene onverschillige wijze te rug trekt.
Domine, met eenige ontroering:
Het was, Mevrouw, om deeze reden, dat de Egijptische plaagen... ik wil zeggen de Egijptische Pyramiden...Ga naar voetnoot20.) | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
Exkuzeer, Mevrouw: een hoest, die mij sederd drie weeken kwelt, noodzaakt mij dikwijls mijne ernstigste verzuchtingen, ja mijne vuurigste schietgebeden, af te breeken.
Mevrouw:
Heeft Doktor Bistortus daar geen balsem voor?
Domine G.:
Den balsem GileadsGa naar voetnoot21.). Maar wij hebben tot laat in den nacht gehandeldGa naar voetnoot22.) over het plan van den nieuwen toren, en daarop alle de afmeetingen des torens van Babel zo zorgvuldig nagespoord, dat ik voor dien tijd alle mijne ongemakken vergat. De algemeene belangen zijn gewigtiger dan de gezondheid van een enkel man, die tot Uwen dienst alleen gebooren is.
Mevrouw:
Waarom breekt men den ouden niet af?
Domine:
Mevrouw! dat is 'er bij schepenen nog niet door.
Mevrouw:
Niet door! niet door! en wie zou dat beletten?
Domine:
Schepen Wolbaal keert alle slagen af, die men daarop doet.
Mevrouw:
Wolbaal! die Droomer? waarom removeert men hem nietGa naar voetnoot23.)?
Domine:
Vergeef het mij, Mevrouw! Schepen Stillewacht verliest ook meer en meer het vertrouwen. Schepenen Vuurslag en Rondhout danssen beurt om beurt voorGa naar voetnoot24.), en zo wordt 'er geduurig een spaak in 't wiel gestooken.
Mevrouw:
't Is om te creveerenGa naar voetnoot25.) van spijt. Remotie, remotieGa naar voetnoot26.)! tot den laatsten man. Mijn Heer Krabbekwaad! Mijn Heer krabbekwaad!
Mijnheer Kr. van binnen:
Plait-il?Ga naar voetnoot27.)
Mevrouw:
Krabbekwaad!
Mijnheer, van binnen:
Al zachtjesGa naar voetnoot28.) en met zinnenGa naar voetnoot29.).
Mevrouw:
Krabbekwaad! | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
Mijnheer, van binnen:
Mevrouw Habstenoer!
Domine:
Mevrouw vergunne mij, eer mijn Heer verschijnt, nog eene geringe bedenkingGa naar voetnoot30.) voor te stellen. | |||||||||||||
4e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
Mevrouw:
Nu, mijn Heer, wees zoet: ik zal haar straffen.
Mijnheer:
Die Karonje! dat addersvel!
Hij vertrekt.
| |||||||||||||
5e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
Mevrouw:
Bravissimo! maar zijt gij dan gerust op de goede trouw van drie?
Domine:
Onfeilbaar. Schepen Paddestoel is zijne gansche opkomst aan mijn Heer en Mevrouw verschuldigd.Ga naar voetnoot42.) Zijn hart is dankbaar, Schepen Weerhaan laat zich draaien, en Vossestaart is belaaden met schulden.
Mevrouw:
Maar het geld, het geld is bij die vervloekte Wolbaalden en
Domine:
Geen nood, Mevrouw, het lokaas van de Hoop is hierGa naar voetnoot43.).
Mevrouw:
Hebt gij ook het oog op iemand geslagen?
Domine:
Mijn Neef, Mevrouw.
Mevrouw:
Neen, zacht; mij valt iets in.
Domine:
Een Jongman, juist niet hoog van Geboorte...
Mevrouw:
Stil, Domine!
Domine:
Maar schrander en getrouw...
Mevrouw:
't Kan zijn; maar wat dunkt uw Eerw. van onzen Stoffel Stotterzot?
Domine, verslagen:
Met eerbied, Mevrouw.
Mevrouw:
ô! Ik zie wel, dat mijn Heer geen vleier is; maar spreek rechtuit, behaagt U die persoon niet wonderlijk?
Domine, schielijk van toon veranderende:
Ik ben betoverd van die vinding.
Mevrouw trekt aan de schel. Een Lakkei komt.
Mevrouw:
Roep mijn Heer Stotterzot; en verzoek den Advokaat ten spoedigsten hier te komen.
Lakkei binnen.
| |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
6e Toneel
| |||||||||||||
7e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
Sch. Vossestaart:
Kollega! ik heb lang gewenscht U met dien achtbaaren naam te begroeten! Vivat Schepen Stotterzot.
St. Stotterzot:
Ihr Herrn! ich bin ein armer Kerrel; aber das ich meritesGa naar voetnoot45.) haabe, 's kan sein. Ich werde sonsten mich bij onzer Genaediger Frauw bedanken.
knielende
Und wen ich einmaal achtster Keurforsten worden sollte; man weis es gaar nicht, was die Fortuin wol brauwenGa naar voetnoot46.). Genadiger Frauw, ich werdte meine Seele verschwehren, om uichGa naar voetnoot47.) zum Kaizerlichen Trohn zu erwählen.
Domine:
Moeten wij niet bekennen Schepen Vossestaart, dat de vreemdelingen in alles onze Natie overtreffen? Hoe naïf is dat, hoe sentimenteel!Ga naar voetnoot48.)
Sch. Vossestaart:
't Is boven mijn bereik, Eerwaarde Heer.
Domine, lachende:
Nu, dat is veel gezegd.Ga naar voetnoot49.) | |||||||||||||
8e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Stotterzot:
Exkuziert! genaediger Herrn! ich werde mich von's gleichen auf meine knien bedanken von ihrem Forsprache, das onzer Genaediger Frau meine Fortuin werdte poussierenGa naar voetnoot51.).
Mijnheer:
Waartoe!
Stotterzot:
Zum achtstem Keurforsten.
Domine:
Tot achtsten Schepen, meent de braave Man.
Mijnheer:
En wie zal dan mijn Kamerdienaar zijn?
Mevrouw:
Dat zal hij blijven, wees gerust mijn Heer. Sta op, Stotterzot. - Advokaat! ik had u hier ontbooden om te spreeken van eene nieuwe verkiezing, die ik mijn Heer Krabbekwaad ook straks in mijn Kabinet zal communiceerenGa naar voetnoot52.). De zaak vereischt zo veel spoed, dat zij niet ten uitersten formeel heeft kunnen behandeld worden. Ik twijffel niet of gij hebt ze reeds begreepen: anders zal de eerwaarde Heer Guichelheil u nader onderrichten. Ik verwacht derhalven van Uwe bekende genegenheid en trouw niets minder, dan dat gij bij de overige Schepenen dit voorstel smaakelijk zult maaken, op dat het bij de naaste vergadering, die terstond extraordinairGa naar voetnoot53.) moet aangezegd worden, zonder haperen doorgaê.
Advokaat:
Ik begrijp Uwe Genade ten naasten bij, maar zulk eene nieuwigheid, Mevrouw, kan die in eene vergadering van Schepenen beslist worden?
Mevrouw:
Wat zoudt gij meer vereischen?
Advokaat:
Het volk.
Mevrouw:
Het Canaille?Ga naar voetnoot54.)
Advokaat:
Pardon, Mevrouw! dat hebben wij dagelijks van nooden.
Mijnheer:
Hadden wij onze achttienduizend maar, heer Advokaat!
Mevrouw:
Zwijg, mijn Heer, en volg mij. Advokaat, gij zult wel willen gehoorzamen. | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
Zij vertrekt met mijn Heer. Domine geleidt den Advokaat ter andere zijde binnen.
Stotterzot:
NabersGa naar voetnoot55.)! Ihr zollen mich wollen permittieren, das ich mich absentiere, om felicitations zu ontfangen.
Sch. Vossest.:
Met al ons hart, Collega. | |||||||||||||
9e Toneel
| |||||||||||||
Tweede Bedrijf, 1e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
het ook meer? ik weet het niet, mijn Heer; 't is of ik sederd het overlijden van mijn lieven man geen adem scheppen kan.
Domine:
Lieve Betje, Uw waardige man had den uitersten ouderdom bijna bereikt, die voor den aardschen TabernakelGa naar voetnoot59.) bescheiden is, en gij die noch geen dertig jaaren telt, met zulk een douarieGa naar voetnoot60.).
Mevrouw, met verheffing:
Geen vijf entwintig!
Domine:
Wel nu, en daarbij zo schoon.
Mevrouw:
Maar téérhartig, sensibelGa naar voetnoot61.), Domine!
Domine:
Dit is het tevens, dat u zo beminlijk maakt.
Mevrouw:
Dit rouwgewaad erinnert mij telkens...
Domine:
Dat gij de bekoorlijkste Engel zijt.
Mevrouw:
Ei Foei! hoe zwoegt mijn hart.
Domine, haar kussende:
Mijn Sulamiete!Ga naar voetnoot62.)
Mevrouw:
Laat af, laat af, sta van me!
Domine, al verder:
In den geloove...
Mevrouw:
Wat gaat u aan...?Ga naar voetnoot63.)
Domine:
Die niet struikelt, zal niet opstaan.
Mevrouw, zeer flaauw:
Aimable seducteur...Ga naar voetnoot64.) maar zacht, ik hoor gerucht. | |||||||||||||
2e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
Dr. Bistortus:
De spiritus materialisGa naar voetnoot67.), Mevrouw; of 't geen noch beter is het oleum animaleGa naar voetnoot68.)! Ik recommandeer u dat dagelijks: maar Mevrouw Fijnepijn is te delikaat.
Mevr. F.:
Het schikt zich weêr, Mijn Heer Bistortus: de tegenwoordigheid van zulk een Medicus doet zomtijds wonderen.
Dr. Bistortus:
En onze onvergelijkelijke StentorcusGa naar voetnoot69.) BoanergèsGa naar voetnoot70.)?
Domine:
Naar den vleesche kapitaaGa naar voetnoot71.), God zij geloofd en gedankt: maar in den geest niet weinig getroubleerd.
Dr. B.:
De omstandigheden geeven daar groote reden toe.
Ds. G.:
Ja, mijn Heer, wij beleeven donkere tijden.
Dr. B.:
Uw eerwaarde weet reeds hoe de boeken zitten?
Domine:
Niet juist, mijn Heer.
Dr. B.:
De Heer Stotterzot is aangesteld met vier stemmen tegen vier.
Domine:
Dat is een raadzel: Vier tegen vier, en hij de achtste?
Dr. B.:
Ik zal 't oplossen. 't Stond drie tegen vier: doch toen heeft de Heer Krabbekwaad zich bij de drie gevoegd, pro se en in qualiteitGa naar voetnoot72.), gelijk Uw Eerwaarde ligtelijk begrijpt.
Domine:
Als eerste Representant van haare GenadeGa naar voetnoot73.).
Mevr. F.:
Daar was zijne Genade in dit geval de naaste toeGa naar voetnoot74.): echter is 't gelukkig dat Mevrouw in andere gevallen ook heel andere Representanten weet te kiezen.
Dr. B.:
Charmante creature! | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
Domine:
En is dat zo zonder stribbeling afgeloopen, mijn heer?
Dr. B.:
Uw Eerwaarde kent onze Tegenvoeters te wel om dat te onderstellen; Schepen Vuurslag stak een keel op als een klok. Wolbaal schudde geduurig 't hoofd. Rondhout sprak van zijne beschimmelde Privilegien, en Stillewacht gaapte zonder spreeken. Eindelijk sloeg zijne Genade met het hamertje op de Tafel, en gaf last om den nieuwen Schepen binnen te leiden, op dat hij in den Eed genomen wierd.
Mevrouw:
Vorstelijk! maar hoe weet mijn Heer Bistortus dit alles zo naauwkeurig, daar UE zekerlijk niet in de vergadering tegenwoordig is geweest?
Dr. B.:
Van den Advokaat, Mevrouw, uit de eerste hand. Ik verwacht hier oogenblikkelijk dien scherpzinnigen Staatsman, op dat wij te zamen, indien het Mevrouw niet incommodeertGa naar voetnoot75.), eene consultatie houden over het beste plan.
Domine:
Over den besten SchoenGa naar voetnoot76.) voor zijne Genade.
Dr. B.:
Zeer geöbligeerdGa naar voetnoot77.), mijn Heer!
Mevrouw tegen dr. Bistortus:
Was 't niet de beste schanslooperGa naar voetnoot78.)?
Dr. B.:
Pardonneer me, Mevrouw: dat kwam par BricolGa naar voetnoot79.). Echter zou een schanslooper in onze dagen het beste Staatsiekleed voor de Rechtvaardigheid zijn, om al wat krom en scheef is te bedekken, mits dat men hem zonder mouwen maakt, op dat men 'er die naar tijds omstandigheid wat naauwer of wijder, korter of langer, aan mogt zetten. En in dien zin zou onze Advokaat buiten tegenspraak een onnavolgbaar Snijder zijn.
Domine:
De afmeeting der slippen zou ik echter liefst van U verwachtenGa naar voetnoot80.). | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
Mevr. F.:
En van wien nu de Alema jisGa naar voetnoot82.)? 't is impolietGa naar voetnoot83.), Heeren, dat je mij vergeet.
Dr. B.:
Les beaux esprits se rencontrentGa naar voetnoot84.). Maar tot de Zaak. De vier Antagonisten hebben geprotesteerd van nulliteitGa naar voetnoot85.); en dewijl dit onmiddellijk tegen den Schout geschied is, kunnen zij, volgens het gevoelen van den Advokaat, als schuldig aan het Crimen laesae majestatisGa naar voetnoot86.) aangemerkt worden. Dat hamertjeGa naar voetnoot87.), zegt hij, is zo heilig als de staf van Mozes, daar hij mede op de rotsen sloeg.
Domine:
Het bloeie als de staf AaronsGa naar voetnoot88.)!
Dr. B.:
Maar ziet, deeze rebellen hebben een grooten aanhang: en nu voorziet men eene hagelbui van adressenGa naar voetnoot89.), Requesten, Memoriën, et sic porroGa naar voetnoot90.).
Domine:
Wij moeten dien pas afsnijden... laat zien, wordt het St. Nicolaasfeest vanavond niet gevierd?Ga naar voetnoot91.)
Mevr. F.:
Ik meen, ja.
Dr. B.:
De Advokaat verschijnt. | |||||||||||||
3e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
Advokaat:
Ik wensch UwEerwaarde de hoogste bevordering, die een Man van Uwe merites zich ooit belooven kan.
Dr. B.:
Geen komplimenten, Heeren! nos kennimus nos.Ga naar voetnoot93.)
Mevr. F.:
Uw Dienaares Heeren; ik zal, terwijl Gij aan 't raadpleegen zijt eenige schikking tot een soupé maaken, dewijl het St. Nicolaasavond wordt. Domine Guichelheil heeft mij dat ter goeder uur erinnerd.
Domine:
't Soupé, Mevrouw, is een gelukkige inval; maar Uwe tegenwoordigheid is hier noodzaakelijk.
Dr. B.:
Absoluut, Mevrouw, Gij hebt een uitheemschen Kok, die genoegzaam voor het soupé kan zorgen.
Mevr. F.:
Maar mijn arm hoofdje!
Dr. B.:
Ik zeg U, duizendmaal, Mevrouw, gij hebt te veel geest, gij zijt te vol van vuur; dat moet werken, dat moet uitwaassemen.
Mevr. F.:
Maar het past niet, dat eene Vrouw...
Advokaat:
Eene vrouw als Elizabeth Fijnepijn?
Mevr. F., zich zettende om te breien:
't Is wel bedroefd dat men in zijn eigen huis niets te zeggen heeft.
Advokaat, lachende:
Ja, dat is nu het SijstemaGa naar voetnoot94.). Nu dan: 't oproerig protesteeren der vier Antagonisten is de Heeren bekend?
Domine:
Onze PodaliriusGa naar voetnoot95.) Bistortus heeft ons tot zo verre onderricht.
Advokaat:
Weet dan verder dat zij reeds bedankt zijn.
Mevr. F.:
Bravo!
Advokaat:
Maar het brengt den ganschen aanhang in beweeging. Alle Renteniers, Winkeliers, Gildebroeders, en wat dies meer isGa naar voetnoot96.), ten minsten de meeste en magtigste beroepen zich op zogenaamde rechten en handvesten, die de Schout, zeggen zij, bij zijne aanstelling bezwooren heeft, en die hij nu, voegen ze 'er met de grootste onbeschaamdheid bij, met voeten treedt. | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
Mevr. F.:
Vooreerst is dat een logen: want zo 'er al iets op te zeggen valt, dan moet men onderscheiden wat pro se, en wat in qualiteitGa naar voetnoot97.) geschiedt, niet waar, Heeren?
Domine:
Juist, Mevrouw. En dan noch wat in een perplexGa naar voetnoot98.) geval om de rust te bewaaren noodig is. Zij toonen hierdoor den waaren geest van het Schoutschap niet te verstaan.
Dr. B.:
Zij hebben 'er geen denkbeeld van. Moet men ook de hooge Geboorte en de doorluchtige AttachementenGa naar voetnoot99.) van zulk een Huis met die flétrissuresGa naar voetnoot100.) ontheiligen? Onze Natie is de lompste op den Aardbodem.
Advokaat:
Halt! Mijnheer. 't Zijn niet al te maal lomperds. Zelfs durf ik te zeggen dat het grootste deel, verre 't grootste, uit zeer geschikte lieden bestaat. De Zakkendraagers, de Sjouwers, Sleepers, de Vischwijven, waaronder zelfs twee Heldinnen zijnGa naar voetnoot101.), die voor geene Jeanne d'Arc behoeven te wijken: al wat op de Nikkersgracht, en de Bloedbeulingstraat, in de Dweepstraat, en de Ploertebuurten zijne woning heeft, gedraagt zich op de voorbeeldelijkste wijze. Zij schikken zich op met linten en strikken van de geliefde koleur, om het betoverend Zinnebeeld van de Allerheiligste Eendragt uit te drukken: zij heffen vreugdepsalmen aan, die het gehoor verdooven. Zij stichten Eereboogen voor mijn Heer en Mevrouw, zij danssen 'er om heen, en onder door: Kortom, zij geeven 't stichtelijkste voorbeeld van vaderlandsliefde dat ergens te vinden is, al reisde men tot de afgelegenste gewesten, bij Huronnen en KannibaalenGa naar voetnoot102.).
mevr. F.:
Die vrolijkheid behaagt me bijzonder. Zij bewijst zo het sensibele hart van die eenvouwige menschen.
Domine:
En uit dat nobel beginzel komt de heilige Stemme des Volks.
Dr. B.:
Zie daar dan de eere van onzen Landaard onwederspreekelijk verdeedigd, waarin ik mij boven alle verbeelding verheug. Want schoon | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
wij Citroijens du mondeGa naar voetnoot103.) zijn; wij kunnen toch ons Vaderland niet geheel verzaaken.
Advokaat:
Verzaaken? wij behartigen hier de gewigtigste belangen van het lieve Vaderland.
Dr. B.:
Dùs wordt het nu tijd, dat wij op den tegenwoordigen staat zaaken indicatiefGa naar voetnoot104.) formeeren. Vergeeft mij deeze medicinaale uitdrukking.
Mevr. F.:
Wel nu, groote Medicus, die moesten wij van u dan hooren.
Dr. B.:
Mijn Praktijk, Mevrouw, valt bijzonder in een chirurguaalen smaak: amputeeren, extirpeeren, corrodeerenGa naar voetnoot105.); ik weet niet hoe 't komt, daar heb ik, al zeg ik het zelf eene meesterlijke hand van; en dat zal hier ni fallorGa naar voetnoot106.), noodzaakelijk zijn. Maar het kwaad moet met wortel en tak uitgeroeid worden. En gelijk wij, in onze Praktijk een regel hebben: Cito, tuto, et jucundeGa naar voetnoot107.), zo dunkt me, dat deeze regel hier op het politieke bij uitnemendheid applicaabelGa naar voetnoot108.) is. Mij dunkt, die braave menschen, daar mijn Heer de Advokaat flusjesGa naar voetnoot109.) van gesproken heeft, zullen zonder moeite gedisponeerdGa naar voetnoot110.) worden, om dat redeneerend gespuisGa naar voetnoot111.), met alle zijne pligtmaatige harssenschimmen te verstrooien, te verjaagen, hunne wooningen, anderen ten Exempel te slechten, en dus het heilloos vuur van Tweedragt voor eeuwig te blusschen. Dit kan buiten tegenspraak schielijk en veilig geschieden. Aan het laatste lid van onzen regel, lieflijk of aangenaam zal mogelijk iets ontbreeken; maar wij hebben ook een anderen regel, die dit wederom afdoet: Duro modo, durus eminens. Dixi.Ga naar voetnoot112.)
Domine:
Al is het ook onaangenaam voor weinigen, 't zal bij de groote menigte lang in zegeningen blijven. Is 't ook niet zelfs door een Heiden- | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
schen SchrijverGa naar voetnoot113.) aangemerkt dat groote voorbeelden onvermijdelijk met eenige hardheid gepaard gaan?
Advokaat:
Zeer zeker: zo heeft Cosmos de Medicis die een zeer goed christen was, gelijk trouwens de gansche Mediceische familie, gezegd, dat de waereld met geene PaternosterGa naar voetnoot114.) in de hand kon geregeerd worden.
Mevr. F.:
De Heeren worden nu zo geleerd, dat ik 'er geen oog meer op houden kan.
Advokaat:
De correctie van Mevrouw Fijnepijn is billijk. Nu heb ik nog maar ééne aanmerking op de veiligheid der voorgestelde Operatie. De rusteverstoorende CabaleGa naar voetnoot115.) heeft voor eenigen tijd onder verscheidene voorwendzelen zo veel uitgewerkt, dat 'er een groot aantal waakers in dit vlek is aangesteld. dien men houwersGa naar voetnoot116.) en ander geweerGa naar voetnoot117.) heeft gegeeven, waardoor de vredelievende gemeente niet zelden in haare vrolijkheden beteugeld wordt. Deeze snaaken weten met dat geweer nu al vrij behendig om te gaan, schoon zij 't sedert weinig daagen geleerd hebben. Zij zijn 'er geen hair te goed toe om het voor de afgezaagde schepenen op te vatten, en bonafGa naar voetnoot118.) in 't honderd te kappen, waardoor een goed deel van onze getrouwste voorstanders gevaar zou loopen neus en ooren te verliezen. De vraag is dan of men niet liever moest wachten tot dat de Baron van HabstenoerGa naar voetnoot119.) ons eenige honderden van zijne lijfeigenen gezonden had, en dan meteen den ouden toren om verre te haalen? Salvo meliori.Ga naar voetnoot120.)
Mevr. F.:
Komt het juist op een turfmand vol neuzen en ooren aan, mijn Heer? Zo wij maar triomfeeren...
Domine:
Bon! St. Nikolaas is ook een al te zoete baas, om zijn feest zo onverschillig te passeeren.Ga naar voetnoot121.) | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
Dr. B.:
De aanmerking van den Heer Advokaat is echter ten hoogsten nuttig; zij brengt mij tot eene aanvulling van mijn projekt, naamelijk het omhaalen van den ouden toren. Daar moet men mêe beginnen! Onbegrijpelijk, dat ik dat vergeeten had.
Mevr. F., zeer levendig:
Un tendre engagement va plus loin qu'on ne pense.Ga naar voetnoot122.) | |||||||||||||
4e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
Stotterzot:
Potstauzend! ich hatte die Ehre mit meiner Genaediger Frau zu spantsieren bis dem alten Thurm. Ihre Genade wollte inspection nehmen van es terrain das man for dem neuwen sollte menagierenGa naar voetnoot130.). Man was geschaade? Schwernuth!Ga naar voetnoot131.)
Advokaat:
Vaar voort, mijn Heer.
Stotterzot:
Ich kan es nichmahlen vergessen!
Dr. B.:
Zo veel te beter kan je't verhaalen.
Stotterzot:
Ich kan nicht! Lieber Frauw Fainpain, haaben zie noch einmahl vom Keulnaartgen?
Mevrouw bezorgt het weêr.
Advokaat:
Is Mevrouw door de Gezwooren waakers, of zogenaamde rustwaarders, geïnsulteerd?
Stotterzot:
Insultiert? arrestiert, lieber Herrn! ihr haaben's recht.
Advokaat:
Mevrouw gearresteerd?Ga naar voetnoot132.)
Stotterzot:
Al zo bald!
Dr. B.:
Mevrouw Krabbekwaad?
Stotterzot:
Freilich!Ga naar voetnoot133.)
Domine:
Gebooren Habstenoer?
Stotterzot:
Das ist der grouwel! Das Krabbekwaad allein werdte gaar nicht sein: aber das heiliger Habstenoer. holt mich der Deibel?Ga naar voetnoot134.)
Mevr. F. tegen ds. G. ter zijde:
Zou Mevrouw dat gezocht hebben?Ga naar voetnoot135.)
Domine:
Betje! gij hebt eer van dien inval.
Advokaat:
Heeren, vertoeft hier noch een kwartiertje. Ik zal met Schepen Stotterzot gaan, om mij nader op het geval te informeren.
Mevr. tegen Stotterzot:
Noch een Keulenaartje mijn Heer? | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
Stotterzot:
Ihr habben's recht, lieber Fraulein: trei ist numerum perfectum.Ga naar voetnoot136.)
Dr. B.:
Wij wachten mijn Heer dan ten spoedigsten wederom?
Advokaat:
Met drie haasten. Allons, mon ami. | |||||||||||||
5e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
6e Toneel
| |||||||||||||
7e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
Mevr. F.:
Hoor, Vriend Vossestaart, ik zal voor u een fles Bourgonje commandeeren. Ondertusschen gaan wij eens zien; niet waar, Domine?
Domine:
Treffelijk! De Schepen is aangedaan meer dan hij weet. Gij moet hier noodzaaklijk wat adem scheppen, waarde vriend!
Zij gaan!
| |||||||||||||
8e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
van diamanten... neen robijnen... bloedkleur moet het zijn, waarachtig wel bedacht. Zij zullen me toch vroeg of laat aan den dijk jaagenGa naar voetnoot147.), en daarom moet ik pijpjes snijen, terwijl ik in't riet zit... Hei! daar heb je weêr een seldermentsch geschreeuw. Nou komen de smouzenGa naar voetnoot148.) 'er bij: Begotja! dat hoor ik klaar. Kom! 't wordt mijn tijd om meê te doen, en toe te zien dat ze niet bij abuis mij of een van mijn vrienden op den hals komen.
Al is de molikGa naar voetnoot149.) nog zo klein,
Alevenwel moet hij Duivel zijn! Hoezee!
Einde van het Tweede Bedrijf.
| |||||||||||||
Derde Bedrijf, 1e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
Rondhout:
Ach! waaren wij altemaal Wolbaalen geweest, misschien was het zo verre niet gekomen.
Wolbaal:
Mijn waarde Rondhout, onze temperamenten verschillen, en dat is dikwijls ten hoogsten nuttig. U beschuldig ik niet: maar ik geloof, indien'er fout is, dat Vuurslag zich zomtijds te driftig, en Stillewacht te flaauw gedraagen heeft. Evenwel zijn't allerbraafste menschen. Heb ik geduchte slaagen afgeweerd, gij hebt ze zomtijds loffelijk toegebragt daar ze moesten zijn: maar zij hebben wel eens het spel, als't op zijn schoonste stond, bedorven.
Rondhout:
Keurt gij dit laatste, tegen Mevrouw Krabbekwaad, toen zij den ouden toren kwam bezigtigen, volkomen af?
Wolbaal:
Dat kan ik juist niet zeggen. Er hingen toen al zo veel donkere wolken, dat deze pas waarschijnlijk het onweêr maar weinige oogenblikken vroeger heeft doen uitbarsten. Hoor met korte woorden, hoe ik de zaak beschouw. Wij schepenen hebben onze fatsoenlijke medeburgers geene genoegzaame respekt beweezen, en daardoor is't getal dergeenen die onze zaak begunstigden, te klein gebleeven. Zodra Vuurslag voelde, dat men ons niet als meesters, maar als Gekommitteerden, gelijk wij waarlijk zijn, beschouwde, gaf hij daar onvoorzigtig vonk op. Was dit niet gebeurd, dan zou onze partij ontzaglijk zijn geweest, en wij hadden Weerhaan, ja zelfs Vossestaart, op onze zijde gehouden. Met Paddestoel had men't gemaklijk kunnen stellen; en dan zou de Baron van Habstenoer wel thuis gebleeven zijn.
Rondhout:
Nu ondertusschen...
Wolbaal:
Ja, Vriend! het legt 'er toe'! Maar geloof vrij, dat de sterkste drijvers van dit werk het eerlang nog luider zullen beklaagen. | |||||||||||||
2e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
onverdiende mishandelingen waarvan het Vlek onzer geboorte een prooi geworden is, niet stil kunnen zitten, zolang ons de geringste straal van hoop overig blijft, om eeniger maate dat kwaad te stuiten. Wij beschouwen U als den man, in wiens hand de middelen gesteld zijn, om niet alleen het uiterste onheil te doen ophouden, maar zelfs de geringste ongeregelheden. Wij gelooven niet dat gij ongevoelig zoudt zijn voor het jammerlijk gekerm van ontelbaare rampzaligen, indien dat deerlijk schouwspel der folteringen, die zij benevens hunne Vrouwen, kinderen en bedienden ondergaan, u zo wel als ons bekend waaren. Wij achten ons derhalven verpligt u daar een denkbeeld van te geeven; in hoope dat, zo al niet een menschlievend medelijden, dan noch ten minsten een redelijk begrip van uw eigen waar belang, u beweegen zal...
Mijnheer Kr.:
Heb je ook iets anders te zeggen?
Sch. Rondhout:
Heer Schout, om Gods wil!
Mijnheer Kr.:
Hem! Stotterzot!
Stotterzot:
Ihr Genaede!
Mijnheer Kr.:
Gelei die snaaken eens naar buiten.
Wolbaal:
Gedenk, mijn Heer...
Rondhout:
Dat gij ook een sterveling zijt.
Stotterzot:
Ai zo den! gij Lummels, herausch! herausch!
Mijnheer:
Weg met dat Canaille! | |||||||||||||
3e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
Mijnheer:
Heb je de lijst der getekende huizen in je zak?
Stotterzot:
Ich haabe ihn bei meiner Genaeder Frauwe gelassen. Ihr Genaede werdte ihn nur etwas vergrossen.
Mijnheer:
Ik wouw 'er dien pestigen Wolbaal, met zijn makker Rondhout opgezet hebben.
Stotterzot:
Ai! der matstotsen!Ga naar voetnoot150.) | |||||||||||||
4e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Mevrouw:
Men zal zien. Ondertusschen hebben wij nog zaaken van belang te schikken. Stotterzot, haal Weerhaan en Vossestaart hier ten spoedigsten.
Stotterzot binnen.
| |||||||||||||
5e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
Dr. B.:
O Mijnheer! Uwe hooge Gemaalin is zo wel de wijste als de deugdzaamste Vrouw op de aardbodem.
Mijnheer Kr.:
De Schepentjes komen, en de Advokaat ook. Morjinne!Ga naar voetnoot157.) wat we nu zullen hooren. | |||||||||||||
6e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Paddestoel:
Hoe, geknield?
Weerhaan:
Dat vind ik toch vreemd.
Stotterzot:
Es ist hoflich!
Vossestaart:
Ik heb een stijve knie.
Stotterzot:
Werdt 'ir knielen, hoazekopf? oder ich zal dich mores lieren.
Zij knielen.
Mevrouw:
Schepenen! Uw College zal blijven, gelijk het nu is.
Weerhaan:
Op de helft verminderd, Mevrouw?
Mevrouw:
Maar gij hebt Stotterzot. 't Is veel geruster zo, men zal die schikking ook hier en daar in de Gerechtshoven maaken.
Domine:
Dat is't middel om veel omslag af te snijden.
Dr. B.:
Vooral de gedelegueerde Rechters, daar dit Volk altijd zo haatelijk van spreekt. Men heeft ze dan niet van nooden.
Mevrouw:
Nu dan de Contributien, voor mijn Broeder Habstenoer zes korenzakken vol dukaaten. Die moeten 'er morgen zijn.
Advokaat:
Morgen, Mevrouw!
Mevrouw:
Morgen, MijnHeer! binnen veertien dagen voor de grondslagen van den nieuwen tooren, tien.
Advokaat:
Tien Korenzakken!
Mevrouw:
Vol met dukaaten, MijnHeer! Binnen zes weeken twintig, tot het droogmaaken van een vaart, die dit volk zolang gebruikt heeft, om herwaard en derwaard de belangen onze gebuuren, ter overzijde te benadeelen.
Dr. B.:
Dit zal ons Land verlossen van veele kwaalen, daar het lang aan heeft gekwijnd.
Domine:
Als weelde, dartelheid, moedwil enz.
Dr. B.:
En ons onfeilbaar voor de wederinstorting behoeden.
Mevrouw:
Voorts binnen 't half jaar eene arbritaireGa naar voetnoot160.) som ten dienste van onze Schatkamer, om een toereikend getal werklieden aan te neemen; waardoor mijn Heer Krabbekwaad in staat gesteld wordt, om zo veel torens te bouwen of af te breken, zo veel vaarten droog te | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
maaken, zo veel wolven, tijgers, beeren, hijenaas, in zijne diergaarde te houden als hij verkiezen zal.
Mijnheer:
Puik! dat's in mijn smaak: ik wist wel dat 'er nog iets ontbrak.
Mevrouw:
Dit voor eerst. De jaarlijksche opbreng zal nader bepaald worden.
Advokaat:
Mevrouw!
Mevrouw:
Advokaat!
Advokaat:
Ik vind mij verpligt eene geringe zwaarigheid te opperen. Uwe vijanden zijn meest geplonderd, en ik hoop niet dat gij Uwe vrienden onder zulk eene Contributie zult betrekken.
Mevrouw:
Weet gij tegen wie gij spreekt?
Advokaat:
't Is met den dieptsten eerbied, Mevrouw...
Mevrouw:
Petit Bourgeois! Gij hebt het geringste denkbeeld niet van sublieme Staatkunde, die de impartialiteitGa naar voetnoot161.) nooit uit het oog verliest.
Mijnheer:
- En die op een prik weet te zeggen, waar ze te pas komt, vriend! mijn Diergaarde, mijn Diergaarde, Flon, flon! Larida!
Mevr. Kr.:
Hebben nu de overige Heeren noch iets aan te merken?
Allen te zaamen:
Niets, niets!
Mevrouw:
Bezweert dan nogmaal Uwe gezegende Constitutie; gij Heeren, geknield! gij Schepenen, op het voorbeeld van Stotterzot, driemaal het hoofd tegen de aarde.
Zij steeken bij beurten de vingeren op, en roepen, Vivat de gezegende Constitutie, en daarop volgt een generaal - Hoezee!
Mijn Heer, tegen de Schepenen die opstaan:
Neen, vriendtjes! ik moet met joului nog wat pleizier hebben. Dat laatste Compliment was zo mooi, dat moet ik noch eens van je zien. Jij, Vossestaart, wees jij nou eens Vleugelman; al is je knie wat stijf, de nek is buigzaam, Sa lustig!
à la façon de Barabi, Barbari,Ga naar voetnoot162.)
mon ami.
Hij posteert zich vlak voor Vossestaart, die tot tweemaalen het hoofd ter aarde buigt, en bij de derde reize, mijn Heer Krabbekwaad bij den voet grijpt, zo dat hij achter over tuimelt.
| |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
Mijnheer:
Help! Help! mijn kop, mijn rug, mijn lenden.
Vossestaart neemt schielijk de vlugt.
| |||||||||||||
7e Toneel
| |||||||||||||
8e Toneel
| |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
Mevr. Kr.:
't Is om te barsten van spijt. Jaagt men hem niet na?
Mevr. Fijnep.:
Ik weet het niet, geen mensch weet wat hij doet of zegt, zo algemeen is de ontsteltenis. Ach! mijn vapeurs verheffen zich ook wêer Ei mij!
Domine schiet toe om haar te helpen.
Mevr. Krabbekw.:
Hoe is't lieve Man?
Mijnheer, thans wederom op zijn stoel zittende:
Hoe is't lieve man. Vermoorde KaronjeGa naar voetnoot166.)! 't is jouw schuld dat alles hier zo scheef gaat. Wat verstand heb jij van dit volk te regeeren? Adelijke slons! Zo je mij met deeze goejelui liet omgaan, met de meisjes KnakknilisGa naar voetnoot167.) en met de jongens Blindemannetje speulen, dan hadden we noit verschil. Daar leit nou het mooie Bal, de Diergaarde, de toren cum annexis, straks verzonk je met al den horlementGa naar voetnoot168.) voor den Duivel.
Hij loopt raazende naar binnen.
Einde van het derde en laatste Bedrijf.
|
|