De torenbouw van het vlek Brikkekiks in het landschap Batrachia
(1975)–Simon Stijl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
2. Historische achtergrond van het stukDe ‘aanhouding van de prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis’ is een gebeurtenis in de vaderlandse geschiedenis die menigeen in het oor is blijven hangen vanaf de dagen van zijn lagere-schooltijd. Het feit is van de ene kant spektakulair, van de andere kant ook wezenlijk van historische betekenis, omdat die aanhouding de onmiddellijke aanleiding werd tot belangrijke veranderingen in de politieke situatie. Eraan vooraf ging, wat de prinses en haar man, de erfstadhouder van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, prins van Oranje en graaf van Nassau betreft: een proces van sterke politieke ontwikkeling bij Wilhelmina en van groeiende afhankelijkheid van Wilhelmina bij prins Willem. Wat het volk aangaat is er in de tien jaren die aan 1787 voorafgingen steeds duidelijker een polarisatie opgetreden, waarin de figuren van Wilhelmina en Willem een voorname rol speelden, eerst in de omgekeerde en later in de hier aangegeven volgorde. Voor een goed begrip van het stuk ‘De Torenbouw van het Vlek Brikkekiks in het Landschap Batrachia’ zijn niet enkel de gebeurtenissen in 1787 van belang, maar zeker ook de politieke situatie, en de verschuivingen daarin, vanaf ongeveer het begin van de Vierde Engelse Oorlog.
Het huwelijk tussen de stadhouder en prinses Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen was gesloten op 4 oktober 1767 te Berlijn. Frederik de Grote, koning van Pruisen, had deze verbintenis sterk bevorderd; het was hem zeker niet onwelgevallig de vriendschappelijke gezindheid van de westerbuur ten opzichte van Pruisen te versterken en tegelijkertijd te voorkomen, dat door een huwelijk met een Engelse prinses de Nederlanden een te grote affiniteit met Engeland zouden krijgen. Prins Willem V had van jongsaf sterk onder invloed gestaan van Lodewijk hertog van Brunswijk-Wolffenbuttel, die eerst als zijn voogd en daarna als raadgever van de stadhouder optrad. De Pruisische koning drong er bij prinses Wilhelmina nadrukkelijk op aan, had haar zelfs met even zoveel woorden voorgeschreven, de raad en de wensen van haar oom van moederszijde, de hertog van Brunswijk, in alle voorkomende gevallen in te willigen. In het begin scheen het haar ook niet moeilijk te vallen de staatkundige inzichten van de hertog te onderschrijven. Zij schreef bijvoorbeeld in januari 1769 aan haar oom, de Pruisische koning: ‘Ik denk er niet over om hier (nl. de grote invloed van Brunswijk, N.W.) tegen in te gaan en | |
[pagina 13]
| |
ik geloof, dat er geen ander middel is dan zachte overreding om den prins tot arbeiden aan te zetten, zijne eerzucht te prikkelen en hem te doen gevoelen, hoe vernederend het voor hem is, alles aan een ander over te laten, als hij er zelf ten volle toe bekwaam is. Maar dat is een werk van tijd en ik kan niet alles zoo op eens zeggen.’Ga naar voetnoot17.) Een veelzeggend citaat overigens. Het klinkt als de mening van een moeder over haar minderjarige zoon en het schetst bovendien een kontour van de persoonlijkheid van de stadhouder en diens verhouding tot Brunswijk. Tekenend voor het karakter van de prins èn voor dat van prinses Wilhelmina is bijvoorbeeld ook, dat de laatste en niet haar man, de opperbevelhebber van het leger, in 1773 de beroemde Pruisische wapenschouw ging meemaken, waarvoor het prinselijk paar al herhaaldelijk door Frederik de Grote was uitgenodigd. Bij die gelegenheid gaf Frederik zijn nicht Wilhelmina uitvoerige adviezen, hoe zij zich namelijk eerst het best persoonlijk op de hoogte zou kunnen stellen van de staatszaken om dan vervolgens haar kennis aan te wenden om haar man aan de invloed van Brunswijk te onttrekken en hem zo mogelijk meer te aktiveren.Ga naar voetnoot18.) Een citaat van een andere insider geeft ons nog wat meer kijk op het karakter van prins Willem V; het is van raadspensionaris mr. L.P. van de Spiegel, die hem als volgt typeerde: ‘De prins was een indechiffrabel karakter, had veel goeds, eene prodigieuse memorie en een zeer schoon oordeel, maar vácillant in zijne besluiten.’Ga naar voetnoot19.) Voor een politiek leider nauwelijks een vleiend oordeel. Wilhelmina deed haar uiterste best de prins tot persoonlijk optreden en tot persoonlijke besluitvorming te brengen, maar hij hield zich konsekwent aan de acte die hij bij zijn meerderjarig-worden had getekend en die behelsde dat hij niets belangrijks zou ondernemen zonder met Brunswijk te rade te gaan. Deze toestand duurde totdat - gedurende de Vierde Engelse Oorlog - het wantrouwen tegen de hertog van Brunswijk zó groot werd, dat Amsterdam verklaarde dat goede betrekkingen tussen de stadhouder en de machtige koopstad onmogelijk werden, zolang de prins zijn adviseur bij zich bleef houden. De hertog zag daarop ‘vrijwillig’ af van zijn raadgevende taak; in 1784 vertrok hij voorgoed naar Duitsland. | |
[pagina 14]
| |
De patriotten hadden hem als een bondgenoot, zelfs als een huurling van Engeland beschouwd, een kwade geest voor de prins die de invloed van Frankrijk in de Nederlanden tegenwerkte waar dit maar mogelijk was. En de patriotten hadden juist hun hoop op Frankrijk gesteld. Onder hen waren er velen uit de gegoede burgerklasse en de intellektuelen, mensen die zich wel ekonomisch en maatschappelijk hadden kunnen opwerken door grote ijver en studie, maar die politiek gezien nauwelijks van enige betekenis waren geweest, omdat ze van invloed op het staatsbestuur waren uitgesloten. De reden daarvoor was dat ze niet behoorden tot de staatskerk. Deze belangrijke groep van ‘rechtelozen’ begon steeds duidelijker de demokratische eis te laten horen van politieke invloed van het volk, waaronder dan verstaan werd: de burgerij. Het autokratische regime van de regentenfamilies, dat in de zestiger en zeventiger jaren van de achttiende eeuw niet opgewassen bleek tegen de voortdurend groeiende ekonomische moeilijkheden, kwam onder sterke kritiek te staan van de demokraten. Filosofische en morele steun voor deze groep kwam er voornamelijk uit Frankrijk. Daar waren werken verschenen als Montesquieu's De l'Esprit des Lois (1748) en Emile Rousseau's Le Contrat Social (1762), werken die niet enkel demokratisch van geest, maar ook revolutionair van strekking waren. De demokraten hoopten de nieuwe demokratische ideeën verwezenlijkt te krijgen en zagen in de stadhouder niet een tegenstander. Integendeel: ze zagen in hem de mogelijke bevrijder uit de klemmende greep van de autokratie der regenten. Hij was met meer macht bekleed dan zijn voorgangers, hij zou tot stand kunnen brengen, wat aan zijn vader gedurende een te korte en te zwakke regering niet gelukt was. Toen de verwachtingen van de demokraten ten aanzien van de rol die de stadhouder zou moeten spelen gedurende het voogdijschap van Brunswijk - tot 1766 - niet gerealiseerd werden, schoof men de volle verantwoordelijkheid daarvoor op de rug van 's prinsen adviseur. En zelfs nog na het meerderjarig-worden van de stadhouder bleef de mogelijkheid open, dat alles anders zou worden, wanneer maar eenmaal de gehate raadgever uit de omgeving van de prins zou zijn verwijderd. Een goed getuigenis daarvan levert Simon Stijl. In 1774 had hij zijn historisch werk laten verschijnen De Opkomst en Bloei der Vereenigde Nederlanden, waarin hij aantoont, hoezeer hij doordrongen is van Montesquieu's ideeën over de voortreffelijke mogelijkheden van de republiek als staatsvorm en tevens van de potentiële gevaren die deze regeringsvorm ongetwijfeld bezit. Daarmee wil niet gezegd worden, dat Stijl in die jaren geen overtuigd | |
[pagina 15]
| |
voorstander was van het stadhouderschap, zoals het in de Republiek der Nederlanden zou kunnen worden uitgeoefend. Nog in 1781 schreef hij Aan Nederlands Erfstadhouder, een gedicht, waaruit zijn gezindheid blijkt. De tegenstelling vóór of tegen meer volksinvloed op het landsbestuur kristalliseerde zich in de jaren 1780-1784 steeds meer uit als een tegenstelling vóór of tegen de stadhouder, en tegen Wilhelmina. Zij was het immers vooral, die zich, na het vertrek van de hertog van Brunswijk, aan Willem V opdrong als zijn raadgever. Haar brieven aan Frederik de Grote, aan haar broer de latere koning van Pruisen, aan de Pruisische minister Hertzberg en anderen getuigen ervanGa naar voetnoot20.), dat zij na een ernstige en diepgaande studie van het karakter van haar man overtuigd geraakt was van zijn ingeboren argwaan tegenover anderen, zijn drang zelf zaken te willen behartigen waarvoor hij niet kompetent was, zijn inkonsekwentie in het nemen van besluiten en zijn koppigheid. Na de vrede met de Engelsen in 1784 was de leiding van het landsbestuur, ook wat de buitenlandse aangelegenheden betreft, in handen geraakt van patriotten, met name van Van Berckel, De Gijselaar en Zeebergh, respektievelijk pensionaris van Amsterdam, Dordrecht en Haarlem. In feite betekende dit een domineren van de provincie Holland in de regering. Hoe vreemd het ook mag klinken, in die jaren was nog steeds de meerderheid van de regenten in Zeeland, Gelderland, Friesland en Utrecht op de hand van de Prins, maar wat er werd afgesproken tussen de drie genoemde Hollandse pensionarissen, was - volgens de Engelse gezant HarrisGa naar voetnoot21.) - van meer betekenis voor het landsbestuur dan alle besprekingen in de Staten-Generaal. Onder de loontrekkende volksgroepen was de voorkeur voor ‘Oranje’ steeds levendig gebleven: in Den Haag en Rotterdam waren orangistische betogingen georganiseerd. De patriotten voelden zich daardoor bedreigd en richtten zogenaamde exercitiegenootschappen op, waarvan burgerzonen, maar ook betaalde vrijwilligers lid uitmaakten. Die vrijkorpsen vormden tevens een tegenwicht tegen de schutterij, die meest Oranjegezind was. De oprichting van de vrijwilligerskorpsen mocht nog geen aantasting heten van het stadhouderlijk gezag; anders werd de zaak toen Gecommit- | |
[pagina 16]
| |
teerde Raden op bevel van de Staten van Holland aan het Haagse garnizoen opdracht gaf bepaalde maatregelen te nemen om opstootjes te voorkomen. Dat garnizoen stond namelijk onder het opperbevel van de prins. Hij protesteerde, maar kapituleerde in feite voor de loop der gebeurtenissen door met zijn gezin juist op dat moment Den Haag te verlaten, omdat de stad hem niet veilig genoeg meer leek. Wilhelmina en de kinderen vertrokken naar Friesland, Willem ging naar Breda. In die dagen dacht de stadhouder er serieus over afstand te doen van de stadhouderlijke waardigheden en rechten en zich terug te trekken op zijn bezittingen in Duitsland. Intussen werd van patriottische zijde op Wilhelmina aandrang uitgeoefend om - zoals ze het zelf aan de Engelse gezant Harris meedeeldeGa naar voetnoot22.) - haar belangen en die van de kinderen te scheiden van die van de prins. Sommige vooraanstaande patriotten dachten bijvoorbeeld aan een oplossing, waarbij een zoon van Willem, eventueel onder voogdijschap van zijn moeder het stadhouderschap zou aanvaarden in een meer demokratische regeringsvorm. Een voorstel, aan de prinses gericht, om met de patriotten te onderhandelen, bereikte haar in het begin van 1786. Maar Wilhelmina wilde van een dergelijk plan niets horen; ook Frederik de Grote raadde het haar af. Hij beloofde zijn voorspraak bij de Staten-Generaal en drong bij de Staten van Holland aan op erkenning van de stadhouderlijke rechten en het herstel van prins Willem in sijn kommando van Den Haag. Na een kort verblijf van Wilhelmina en de kinderen in Friesland, werd het gezin weer verenigd op paleis Het Loo. Inmiddels verscherpten de Hollandse pensionarissen de akties tegen Oranje door belangrijke en minder belangrijke, maar voor de oranjegezinden ergerlijke besluiten. Onder meer daardoor liep de zaak snel naar een krisis. De stadhouder bezette op last van de Staten van Gelderland de stadjes Elburg en Hattem, waar men onwillig was bepaalde besluiten van de Staten ten uitvoer te leggen. De Staten van Utrecht moesten hun zetel verleggen naar Amersfoort, omdat de hoofdstad van het gewest te patriottisch was. Daarop verklaarden de Staten van Holland zich ontslagen van de generaliteitseed en daarmee onafhankelijk van het gezag van de Staten-Generaal en dus ook van de stadhouder. Het prinselijk gezin vertrok van Het Loo naar Nijmegen, omdat het zich ook op de woelige Veluwe niet langer veilig voelde. Pruisen zond een speciale gezant naar de Nederlanden in de persoon van Johann Eustach von Schlitz, graaf von Görtz; deze had nu de op- | |
[pagina 17]
| |
dracht om - gezien de sterk gewijzigde omstandigheden - te trachten Wilhelmina te bewegen als voogdes voor een van haar zoons op te treden en haar man tot afstand te brengen. De prinses was daartoe niet over te halen. Wat zij wèl wist te bereiken, was dat haar man op 26 mei 1787 een Déclaratoir publiceerde, waarin iedereen werd opgeroepen hem bij de handhaving van het wettig gezag te steunen, alle onwettig genomen besluiten te herroepen en hem onvoorwaardelijk in zijn waardigheid als kapitein-generaal van de provincie Holland te herstellen. Een geweldige verontwaardiging van de zijde der patriotten volgde: men vergeleek Willem met Alva en Nero. Holland vormde een ‘Comité ter defensie der Hollandsche grenzen’. Spotprent van een onbekende patriot (1787)
| |
[pagina 18]
| |
Dit alles was het onmiddellijke voorspel der ‘arrestatie’ van de prinses. De alternatieven voor de stadhouder waren in mei 1787 de volgende: 1. uitwijken naar Duitsland; 2. gewapend optrekken naar Holland; 3. zich weer vestigen in Den Haag met zijn gezin, om te zien hoe de bevolking daarop zou reageren. Willem bleef besluiteloos, Wilhelmina nam de beslissing - na te Den Haag advies te hebben ingewonnen - incognito, als Duits barones, op 28 juni naar Den Haag te reizen. Een prent van M. d'Sallieth naar een tekening van C. la Fargue toont: ‘Het Geweldig Aanranden en tegenhouden van HAARE Koninglyk Hooghied (sic) op de weg bij Haastrecht Door een hoop Vrij-Corporisten, den 28 Junij 1787’. In het huis van een zekere Leuwenhoek bij de Goejanverwellesluis werd Wilhelmina met haar gevolg voorlopig geconsigneerd, totdat de Staten van Holland toestemming gegeven zouden hebben de reis voort te zetten. De prinses vertrok daarna naar Schoonhoven om die beslissing af te wachten, maar toen die te lang uitbleef keerde ze naar Nijmegen terug. Het gebeuren had een sterke reaktie ten gunste van de stadhouder tot gevolg. Overal werden patriotten gemolesteerd, hun huizen geplunderd en vrijkorpsen ontwapend. De prins schreef op 29 juni 1787 brieven aan de Staten-Generaal, zich beklagend over de ‘flétrissure’ zijn ‘huis en de Persoon van eene Koninklijke Princesse aangedaan’, ook aan de koning van Engeland en die van Pruisen, Friedrich Willem II, de broer van Wilhelmina, die Frederik de Grote was opgevolgd. De Pruisische koning eiste satisfaktie voor de aan Wilhelmina aangedane belediging en bracht bij Wesel een troepenmacht van 20.000 man bijeen. De stadhouder was er niet vóór dit leger de grenzen van de Republiek te laten binnentrekken, Wilhelmina wèl. Zij eiste: ontbinding van de Commissie van Defensie, een verontschuldiging namens de Staten van Holland en een uitnodiging van die Staten aan haar en aan de stadhouder om naar Den Haag terug te komen, dan een bemiddeling tussen de partijen van Pruisen, Frankrijk en Engeland. Toen de Staten van Holland niet snel genoeg antwoordden, trokken op 13 september de Pruisen De Nederlanden binnen, braken hier en daar het geringe gewapende verzet en baanden de weg voor de prins naar Den Haag, waar hij op 20 september feestelijk door de orangisten werd binnengehaald. Wilhelmina maakte van de gelegenheid gebruik De Staten van Holland hard aan te pakken; zij verlangde verbanning van de patriottische leiders: | |
[pagina 19]
| |
zeventien, waaronder Zeebergh, Van Berckel en De Gijselaar moesten het land verlaten. Ook op andere plaatsen werden patriotten vervangen: de ‘remotie’ kreeg vooral haar beslag, nadat de prins op 27 oktober 1787 door de Staten van Holland werd gemachtigd de regering ‘te veranderen’. In het begin van 1788 volgde een besluit - de zgn. Haagse Resolutie - waardoor veel ‘Politiquen en Kerckelyken’ verplicht werden de eed van trouw af te leggen aan de prins. |
|