Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Petit Brisch. Oft: St. Norberte.KOmt Lieve Bruyd, laat ons eens t'zamen gaan,
Daar buyten in de groene Weyde baan:
Verlaten alle menigvuldigheyt,
En zoeken de gewenschte Eenigheyt,
Ter Zielen zaligheyt.
2. Wat zijn de Steden vol van groot gewoel?
Waar dat men ziet altijt een mal krioel;
En ook dat rasen, met dat zot gemal
Van kleyn en groot, dat daar is overal,
Dat is der Zielen val.
3. Wat is daar anders al een groot geraas?
Een groot rumoer, en menig viese-vaas?
De Ziel die wort daar dikwils door besmet,
Den goeden geest die wort daar door belet;
En menig hart geplet.
4. Men hoort daar niet als dagelijks getier,
En men ziet daar niet als een volle zwier:
Laat ons dat schouwen al dat groot gerugt,
| |
[pagina 111]
| |
En uyt de stad zoo nemen onse vlugt
Daar buyten in genugt.
5. Hier buyten gaat gy in de groene Wey,
En wandelt zomtijts op de hooge hey:
Daar zijn de Schaapjens menig in 't getal,
Be, be, be, be, bleten zy overal,
En dat met zoet geschal.
6. Daar zijn de wegen vol van Eyken-hout,
En Laanen van abeelen menigfout;
Daar gaat gy door in alle Eenigheyt,
En looft den Heer voor zijn voorsigtigheyt
In alle zoetigheyt.
7. De Eenigheyt die maakt uw hart gerust,
Zy brengt de Ziel tot God in volle lust:
De Eenigheyt is Moeder van de deugt,
Fonteyn van vreed', en oorsprong van de vreugt,
En voester van uw jeugt.
8. De Eenigheyt die schouwt veel clapperny,
Veel quade tongen, en veel raserny:
De Eenigheyt die geeft ons alle goet,
Zoo in't Lichaam als ook in ons gemoet,
In peys en Liefde zoet.
9. Hier ziet gy Vyvers, ende Waters klaar,
Alwaar de Viskens gauw vermaken haar;
De Snoeken, Voorens, Paling ende Baars,
Het vint in't water overvloedig Aas,
En dat tot ons solaas.
10. De Carpers geven haar zeer dikwils bloot;
De Lamm'kens speelen daar al kleyn en groot;
Het zijn al Schepsels van den grooten Heer,
Die ons tot God verwekken meer en meer,
Om hem de danken zeer.
| |
[pagina 112]
| |
11. Gy ziet den Bogaart in den vollen fleur,
Verciert met Bloemen van divers couleur:
Met App'len, Peeren, Pruymen, Noten zoet,
Met Kerssen, Krieken ook in overvloet:
Ziet wat den Heer al doet.
12. Gy ziet hoe dat de Vogels nimmermeer
En rusten om te loven haren Heer:
Den Nagtegaal die zingt daar oversoet,
Zoet, zoet, zoet, zoet, zoet, zoet, zoet, zoet, zoet, zoet;
Met eenen kloeken moet.
13. Het Haantjen kraayt van smorgens vroeg al aan,
Om God te danken, koekeloeren Haan:
Den Koekkoek zingt daar dikwils zeer playsant,
Koekkoek, Koekkoek, ontrent den groenen kant;
Maar altijt eenen zank.
14. De Raven vliegen door de Locht zeer ras,
Met groot gewelt, en roepen cras, cras, cras:
Dat Musken schreeuwt, met dat het wort verjaagt,
Dief, dief, dief, dief, om dat het haar beklaagt;
Waar door ons hart verdaagt.
15. Ziet de Leeuwerk vliegen over al,
En loven God den Heer in't groene dal,
Zingt tiere liere, lu, lu, tiere lu,
Zoo zingen zy, en zeggen ons adieu,
Zonder worden meu.
16. Daar staat de Quakkel, in dat groene wout:
Quak, quak, quak, quak, quak, quak, zeer menigfout;
Het Tortel-duyfken leert ons met'er daat
| |
[pagina 113]
| |
Te zugten over onse zonden quaat
Eer dat het wort te laat.
17. Gy zult hier gaan zomtijts ses mijlen lang,
En hooren niet als zoete Vogel-sang:
Zeer zelden mensch vint gy hier op de reys
Die u zal stooren in uw goet gepeys;
Is dat niet uwen eysch.
18. Adieu dan Bruyd, en leeft na mijn vermaan,
Blijft uyt de Stad, of wilt 'er zelden gaan:
Ik heb het nu al met een woort geseyt,
Het is al ydelheyt der ydelheyt;
Hout u in d'Eenigheyt.
|
|