Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: O Kers-nagt.O Paas-nagt verdwijnt na ons wenschen,
Uw dageraat verheugt ons menschen,
Een ligt neemt ons veel droefheyt af:
Drie Vrouwen met veel druk beladen,
Zeer vroeg, Voor Son, met yver traden,
Om God te zalven in het graf.
Voor Son sijn zy aan't graf gekomen;
Maar hebben haast met druk vernomen,
Een steen zeer zwaar gedekt op 't graf;
Zy spraken, begosten te zeggen,
Wie zal ons desen steen af-leggen?
Maar omsiende was die daar af.
In 't wit den Engel Gods zy vonden,
Sprak, vreest niet, ik zal u verkonden,
Gy zoekt Iesus van Nazareen,
Hy is hier niet, hy is verresen,
Verandert in een heerlijk wesen,
Gaat hy u voor in Galileen.
Nu gaat en boodschapt zijn beminde,
Dat zy aldaar hem zullen vinde,
Gelijk hy haar ook heeft geseyt.
Zoo haast zy dese last ontfingen,
| |
[pagina 36]
| |
Zy t' zaam met groote blijschap gingen,
En hebben dese maar verbreyt.
Zeer ras Petrus en Iannes loopen
Voort na het graf, zy vonden 't open,
Met doeken gints en daar beleyt;
Als zy niet anders daar en vonden,
Keerden zy droevig tot dier stonden;
Want hadden nog geen regt bescheyt.
Ons Heer in Hovenieren kleeren,
Ging hem tot Magdalena keeren:
Sprak: wat weent gy bedroefde Vrouw?
Zy sprak: mijn Heer is weggenomen,
Ik weet niet hoe by hem te komen;
Daarom leef ik in grooten rouw.
Maria sprak: den Heer, zy kende
Hem, en voort zy haar na hem wende,
Sprak Rabboni, met vreugde groot:
Den Heer sprak: wilt my niet genaken,
Veel minder aan mijn lichaam raken,
Ik ben verresen van de doot.
Maar gaat en wilt het voort vertellen,
Aan mijn Discip'len en Gesellen,
Dat ik opwaarts nu wederom
Zal gaan na mijn Vader verheven,
En eeuwiglijk met hem zal leven,
Tot dat ik eens ten oordeel kom.
Ach God! laat ons met u verrijsen;
Op dat wy eeuwiglijk u prijsen,
Voor al uw ongemeten goet,
Dat gy ons doet tot allen tijden,
En ons gedaan hebt door uw lijden,
Nu ook door uw verrijsen doet.
|
|