Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Stemme: Helaas myn zugjes.WAar zoek ik u, eylaas wat raat!
Die Heylant, die mijn ziel zoo zeer beminde,
Dat ik in't Graft hem niet en vinde;
Ziet hier den zweet-doek, en het doot-gewaat:
Wie mag hem hebben weg geleyt?
Ach! kan my niemant daar van doen bescheyt?
Ik zou hem weg halen, nemen en dragen,
En brengen ter stee,
Eer het begon te dagen,
Daar hy bleef in vree.
Ach goeden vrient, zeg Hovenier,
Weet gy niet wie mag hebben weg genomen,
Het Lichaam dat hier was gekomen,
En voor drie dagen men begroef alhier?
Maria Vrouw kent gy my niet? Wat weent gy om die gy hier voor u ziet?
Rabboni Meester, zijt gegroet van harten,
Nu is al mijn druk,
Verdriet, rou, pijn en smarte
Gekeert in geluk.
O zalig uur, ô blijden dag,
Dat ik u mijnen schat heb weer gevonden;
De liefde heeft my hier gesonden,
Wel laat toe dat ik u omhelsen mag.
Maria my dog niet en raakt,
Uw yver matigt, en uw lust nog staakt;
Ey wilt in 't hart uw blijschap nog wat sparen,
Want ik in persoon,
Nog niet ben op-gevaren,
Tot mijn Vaders Throon.
Maar gaat gy tot mijn Broeders heen,
En boodschapt die uyt mijnen mont en name;
Want daarom ik u tegen quame,
| |
[pagina 35]
| |
Dat zy haar houden nog wat vast by een:
En dat ik vaar naar mijnen God,
Uw Vader, Schepper, Heer en hoogste lot;
En dat ik weer zal haast'lijk by haar komen,
Want ik Thomas moet
Zijn ongeloof betomen,
Tot des Menschen goet.
|
|