Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Stemme: Bell' Iris.WAar dus ras, dus vlijtig heen,
Eer de gouden Son zijn stralen,
Heeft op d'aarde laten dalen,
Zegt Maria Magdaleen?
Waar na zoekt gy, waar na vraagt gy,
Of wat tragt gy hier te zien?
Na wien speurt gy, na wien jaagt gy,
Dus beladen met uw driën?
Nademaal dat hier ontrent,
Daar dees wreede Moordenaren,
Een gezegelt graf bewaren,
Geen van drieën is bekent:
En na dat ik kan bespeuren,
Vraagt en zoekt gy na die geen.
Die drie dagen van te veuren
Heeft zoo zwaaren stijt gestreen.
Zoekt, doorsnuffelt waarde Vrouw,
Ziet alom naar uw beminde;
Vraagt, gy zult hem nog wel vinden,
Maar verlost van al zijn rouw;
Want uw Bruyd'gom is verresen,
Uwen schat en is hier niet:
Treet vry derwaars zonder vreesen,
En ziet watter is geschiet.
Ziet den steen is afgewent,
Van den grave, daar de leden,
Rusten tot den dag van heden,
Van die alles is bekent:
Ziet de doeken, ziet het linden,
Ziet voor al het doots-gewaat
Daar men 't lichaam in ging winden,
Waar na gy nu zoeken gaat.
En zijt gy nog niet voldaan?
Ziet die eeuwig voor hem buygen,
Zullen u ten vollen tuygen,
Dat hy is van hier gegaan:
Hierom vreest niet, wilt niet schromen,
Ziet gy nu niet die gy zogt,
Gy zult hem wel haast bekomen,
Die ons alles heeft gekogt.
|
|