Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
Stemme: Pronkje van dees Maegden.
AAn een rouwig herte,
Toont, ô Heer! genaden,
Dat lijdt zware smerte,
| |
[pagina 75]
| |
Over zijn misdaden;
Wilt dog niet versmaden
Een Ziel die schult bekent:
Mijn zugten, mijn dugten,
Mijn tranen vermanen, u mijn ellendt.
2. Door des Werelts smeecken,
En des Vyands raden,
Ben ik, Heer! geweecken
Van u soete paden,
En heel onberaden,
Heb ik, die eerst was vry,
Niet schroomen, te komen,
Door sonden, gebonden, in slaverny.
3. Duysent quae manieren,
Passien en sonden,
Nu mijn ziel regieren,
Die tot allen stonden,
Trecken als gebonden
Mijn ongeluckig Mensch:
En reden, vertreden,
Als slaven, doen draven, naer hunnen wensch.
4. Heer gy zijt mijn Vader,
En ik uwen Soone,
Hoe wel ik misdader,
Verre ben gaen woonen,
Wilt tog aen mijn toonen,
U Vaderlijke sugt:
U oogen, wilt hoogen,
Op ’t hert, vol smerte, dat tot u vlugt.
5. Wilt de snoode banden,
Die mijn arme ziele,
t’Haerder groote schande,
Lang gebonden hielen,
Breecken en vernielen,
En kragt verleenen my,
U raden, en paden,
U deugden, met vreugden, te volgen bly.
| |
[pagina 76]
| |
6. Toont dog eens hoe machtig
Dat zijn uwe handen, En u hulpe krachtig
Tegen mijn vyanden,
Brengtse heel tot schande,
Die mijn ziel soeken Heer:
’t Sal wesen, van vreesen,
En klagen, ontslagen, door u verweer.
7. Laet mijn u beminnen,
Altijd sonder flouwen,
En in ’t hert van binnen,
U altijd behouwen,
Gy zijt mijn betrouwen,
Daer geheel mijn hoop op staet,
Mijn Voeder, Behoeder,
Weldader, en Vader, mijn toeverlaet.
|
|