Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Ik ben melankolyk.MArtinus in Pavy,
Gevoet van Heydens Ouders,
Welk waren zijn aanstouders, Tot afgodery;
Maar hielt hem daar van zuyver ende vry,
En heeft hem jong, tot zijner eer,
Doen onderwijsen in de Christen Leer;
Daar stil in leven,
En niet wilt zweven,
Dat was zijn begeer.
Zijn Vader was Zoldaat
Van Keyser Constantinus,
Die ook zijn Zoon Martinus
Mee op schrijven laat,
Hoewel het Martijn gants niet aan en staat;
Maar gedwongen zoo moest hy gaan
Dienen den Keyser wel op zijn vermaan:
Dog leeft zoo heylig,
Dat hy hem veylig,
Lied weder ontslaan.
Als Martijn was Zoldaat,
Zag aan de Poort een armen,
Door koud'en noot te karmen,
Die in zijn gelaat
Bleek was, en schudde fel van koude quaat:
Martijn dekt hem met 't halve kleet;
| |
[pagina 69]
| |
Want hy mogt niet zien dat hy koude leet,
En hy ging rukken,
Zijn Mantel stukken,
De helft hem toe smeet.
Na veel mirakelen,
En wonderlijke werken
Die men in hem kond' merken,
Zoo hebben zy hem
Bisschop gekooren, met gemeene stem,
En gestelt na gewoone cours,
Een hooft over het groot Bisdom van Tours,
Zijn laag geslagte,
Veele veragte,
En waren jalours.
Dees Heyl'gen Bisschop leeft
Tot een-en-tachtig jaren,
Als hy, na veel bezwaren,
Zijne ziele geeft
Aan God die hem die eerst gegeven heeft;
En heeft die zoo uyt dees ellent
Ten Hemel gesonden, daar hy God kent:
Martijn wy smeeken,
Wilt voor ons spreeken
In ons laatste ent.
|
|