Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: O Zalig Heylig Bethlehem.O Zalig Hemels I'rusalem!
O! onder duysent uyt-verkooren!
Vereert verr' boven Bethlehem,
Waar alle Sancten zijn gebooren.
Singt nu mijn ziel een nieuwe toon,
| |
[pagina 61]
| |
Met schoon Muzijk looft God hier boven:
Om dat hy daar zoo nu zijn Kroon
Verdeylt aan die hem waardig loven.
Hoort hoe de Eng'len elk om zeer,
O heylig, heylig, heylig zingen,
Voor onsen en voor haren Heer;
Ziet s' eens met lust in rust ontspringen.
Van d' eene kant staat Mo'er en Maagt
Maria, hoort s' eens musiceere,
Gantsch onbedroeft, heel onvertsaagt:
Mijn ziele maakt nu groot den Heere.
Van d' andre kant, van d' andre zy
Staan Patriachen en Propheten:
Ziet s' eens te zamen, even bly,
Schreyen en treuren is vergeten.
Hier na zoo volgen twaalf en twee
Apostels, en Evangelisten:
Zy zeggen, 't is nu peys en vree,
Og! of de mensch' ons vreugd' eens wisten.
Hier op zoo komt de roode schaar,
Geklooft, gevilt, gebrant, gehangen:
Zoo menig duysent Martelaar,
Die na ons komste zeer verlangen.
Na dees zoo zwiert den grooten trop
Van Consessooren en Belijders
Die sluyten met een heldre krop,
Ziet aan ons Strijders, nu Verblijders.
Nog zijnder meer veel Maagden teer,
Die hier in zuyverheyt floreerde:
Daar na Weeuwen, die God ter eer,
Den tweeden man niet en begeerde.
Maar d' eerste volgen 't Lam waar 't gaat,
| |
[pagina 62]
| |
En zingen 't Liedjen uyt den treuren,
Dat niemants anders keel uyt gaat,
En't best hier van, 't zal eeuwig duuren.
Zumma, een schaar in groot getal,
Zoo groot dat niemant die kan tellen;
Hoewel daar nog meer door den val
Der zonden zijn gedaalt ter hellen.
O Iesu, Prins, ô Vorsten groot,
Van dit groot Leger, van dees Chooren!
Bewaart ons van den langen dood,
Dat wy dog niet en gaan verlooren.
Doet ons geley naar 's Hemels Huys,
Want daar op staat al ons betrouwen;
Op dat wy mee, naar 's werelts kruys,
Met all' dees vrienden u aanschouwen.
|
|