Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStem: Myn Ziel wilt naarstig aanmerken.KOmt een voor een komt in t' gemeyn
Den Heer een nieuwen Lof-zang geven,
Gy die gehoorsaam, arm en reyn,
Dit korte leven wilt beleven:
Terwijl Franciscus van Assysen,
Door dese deugden heden heeft
Ontfangen d'alderhoogste prijsen
Des Hemels, daar hy Eeuwig leeft.
Franciscus was een Koopmans Zoon,
Zulk een, die met een zoete zegen
Gekomen uyt den hoogen Throon,
Al wat hy hadd' te winst gekregen,
Door 't bruyken van zijn veyle panden,
Zoo nu, zoo dan, den gantschen dag,
Aan d' Armen Gods met milde handen
Te strooyen en te deylen plag.
Des hem zijn Vader, al te grof,
Voorwaar door raat van wrek en woeden,
Deet roepen voor des Bisschops Hof;
Om af te staan van al zijn goeden:
| |
[pagina 53]
| |
En hy gereet, sprak: Lieve Vader,
Hebt gy geen werelts goet genoeg,
Zoo neemt met eenen allegader
Mijn kleeren, die 'k ooyt van u droeg.
Zie uw Wol, hout daar uw Zy,
En wat my nog van u te deel is;
Och hoe wel zal nu smaken my
Mijn Pater noster qui es in caelis.
Zoo, zoo Francisce, laat de menschen
Vry om de liefde van uw God,
Gy kunt hier zulken pant niet wenschen,
Als daar wel is het minste lot.
Myn God, myn al; myn God, myn al;
O kort gebed! ô rijke schatten;
Uw Ziel en kon het groot getal
Der gaven Gods alleen niet vatten:
Des u van de Seraphinnen,
Gesonden uyt des Heeren Huys,
Ook in de le'en met volle minne,
Te dragen gaf uw Meesters Kruys.
Roemt u, en roept nu vry te regt,
Al-om zoo rijk, al-om zoo gelijk
Met Paulo Gods getrouwen knegt:
Voortaan en zy my niemant moeylijk.
'k En kan ter werelt niet beminnen,
Heer Jesus is mijn goet alleen,
Ik draag zijn liefde in mijn zinnen,
Ik voel zijn Teekens in mijn le'en.
Dus mogt g' u roemen in den Heer,
Terwijl gy hier leefde op Aarde;
Maar nu mogt g' u wel roemen meer
In gaven vry van meerder waarde:
| |
[pagina 54]
| |
Hier waart gy arm, hier waart g' ootmoedig:
Maar door de baan van't enge pat
Quaamt g' in den Hemel overvloedig,
En hebt nu d' ongemeten schat.
Francisce, die den Luteraan
Hier hebt gestuttet door uw Oorde,
Wilt ons met uw gebed by staan,
En regt als met een minne-koorde
Ons van des werelts liefde trekken.
Tot God, en tot het hoogste goet,
Al zoud' ook Babel ons begekken,
Die niet en zoekt dan vleesch en bloet.
|
|