Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: In een Priëel van Bloemen.HOe dus gy Vriesche koppen?
Waar toe dit groot geraas?
Waar toe al dese stroppen,
Gedraayt op Bonifaas?
Verdienen zijn weldaden,
Waar mee gy zijt beladen,
| |
[pagina 29]
| |
Zulk loon, ô Vriesche dwaas?
Wel hoe dus hart van nakken?
Veel harder als een steen;
Durft gy aan stukken hakken
De leden van den geen,
Die u tot't eeuwig leven
Den ingang heeft gegeven?
Ey! foey! het heeft geen reen!
Heeft u wel ooyt voor desen,
Zoo lang de eeuwen staan,
Yemant zulk goet bewesen?
Yemant zoo veel gedaen?
As gy u groote zonden
Neerlaagt, heeft u ontbonden
Bon'faas, door zijn vermaan.
Hy verliet Engelande,
Hy liet zijn Edel Huys,
Om in ons woeste strande
Te preeken Christus Kruys,
Door last van die te Romen,
Naar Petrus hadd' bekomen
Te zenden dienaars kuys.
Maar wel tot uwer baten,
Ia 't opperste genot,
Als die u deet verlaten,
Voor eenen waren God,
De valsheyt en de vlekken
Doen uyt uw Zielen trekken,
Door 's Doopsels heylig lod.
En nu was hy gekomen
Om u van minst te meest
Te sterken, en te vroomen,
Door Chrisma, in den Geest:
Wat weldaat is 't van allen,
Waarom gy overvallen
Des man komt onbevreest.
| |
[pagina 30]
| |
Baldadige Vyanden,
Gaat vry aldus te werk,
Houwt, hakt, bebloede handen,
Den Stigter van uw Kerk;
Ia stort, regt als verraders,
Dat diere bloet uws Vaders:
Och! dit 's uw Zielens-merk.
Den tijt zal nog eens komen,
Dat door 't vergooten bloet
Zijn Graf-stee uyt zal stromen
Een klare water-vloet,
En dat om 't allen tijden
De Werelt te verblijden,
Uw quaat, voor al zijn goet.
Schikt maar dat gy uw zonden
Met Christelijke boet,
Nu en tot allen stonden,
Mee-waardelijk vergoet:
Hout zijn gepreekte woorden,
Bid voor 't Lant dat hem moorde,
Volgt hem met goede moet.
|
|