Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Pange Lingua Gloriosi.O Gy Bataviers verheven,
Looft den Heer met dankbaarheyt,
Wilt hem vry Lof-zangen geven,
En maakt ook uw hert bereyt:
Dat de vrugt aan u mag kleven
Van dit wonder werk verbreyt.
Doen in Amsterdam, voor desen,
Aan een Man in stervens noot,
| |
[pagina 23]
| |
Is geschiet alsoo wy lesen,
Die ontfing het Hemels Broot:
Om dat hy door hoop en vreese
Mogt ontgaan der zielen doot.
Dog den zieken, hoe hy 't maakten,
Moest, maar 't was hem een dangier,
Dat hy dese spijs uytbraakte,
En liet worpen in het vier,
Door de vrouw die hem bewaakten;
Maar, ô Goddelijk bestier!
Die hem niet en laat verbranden
Van den brant; maar toont hem klaar,
En die vrouwelijke handen
Hebben uyt de vlam voorwaar,
Onses ziele onderpande
Opgeheven wonderbaar.
En den Priester gaan verklaren,
Die zy alles heeft beduyt,
Om haar ziel niet te bezwaren;
Hy het Heyligdom op-sluyt:
Maar wat wil den mensch bewaren,
Dat moest schijnen overluyt.
Hy besluyt het tot drie keeren,
En ten lesten peynst hy waar,
Dat hy't men een grooter eere,
Stellen most op 't hoog Autaar;
Om dit wonder te vermeeren:
En God toont zijn goetheyt daar.
Aan veel Zieken, Kreup'len, Blinden;
Ia den Keyser zelfs geree,
In zijn noot hem ook liet vinden
In dien schoonen heyl'gen Stee;
| |
[pagina 24]
| |
Ook die door onstuure winden
Varen op de woede Zee.
Hebben die daar hulp gekregen,
Als ons nu nog is bekent,
Amsterdam wat hebjer tegen?
Eert dan 't Heylig Sacrament;
God zal door zijn rijke zegen
U niet laten in ellent.
|
|