Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Den tyt is hier.HOort Broeders, hoort,
Sprak Petrus, opgeresen,
In het midden van
Schier hondert twintig man:
Weet dat behoort,
De Schrift vervult te wesen,
Die ons is verkont,
Door Davids zuyvre mont:
Van hem, die wel eer,
Verkooren van den Heer,
't Gesantschap had met ons gemeyn;
Maar namaals wierde Capiteyn
Van 't bebloede vaan,
't Welk Jesum tasten aan.
't Is wel bekent,
Van alle d'Ingeseeten
Van Ierusalem,
Door algemeene stem,
Hoe hy geschent,
En midden door gespleeten
| |
[pagina 21]
| |
Is, als hy hem vast,
Gemaakt had aan een bast;
Zoo dat hem ter loop,
Al 't ingewant verdroop,
Ia zelfs men nu nog op dees dag
Den Akker zien en noemen mag,
Daar hem mee vergoet
Was het regtvaardig bloet.
Daar naar-de-maal
Ons David heeft beschreven:
Woest zy haar gesin,
En niemant woont daar in,
Hy werde kaal;
Zijn Bisdom zy gegeven
Aan een ander Man,
Die 't wel bedienen kan:
Zoo is 't maar reen,
Als datter weerom een
Van dese die hier met ons staan,
En hebben uyt en in gegaan,
Jesum vol genaats,
Zal komen in zijn plaats.
Op dat hy mag,
Beneffens ons getuygen,
Door des werelts ront,
Als een gewis oorkont,
Dat naar den dag,
Die Jesum dede buygen,
Het gekroonde Hooft,
Nu van de Ziel berooft,
Hy weer van de doot,
Verwekt is even groot,
Ten hemel op-gevaren is,
En dat hy weer van daar gewis,
Om te regt'ren al
De menschen, komen zal.
Met dese reen Zweeg Petrus, en men stelde
Midden in de Schaar,
Een uytgelesen paar;
Joseph was d' een,
Die men regtvaardig melde,
Deugtsaam ende wijs;
De tweede was Matthys:
Doen daar even zeer,
Geroepen, nu, ô Heer!
Die al de herten zijn bekent,
Uw oogen naar uw knegten went,
Toont ons wie van tween
In d'open plaats zal treen.
| |
[pagina 22]
| |
In d'open plaats,
Die Iudas heeft gelaten
Voor de droeve stee,
Van 't onge-eynde wee,
Daar hem de maats,
Van satan, nu met platen
Van root gloeyent staal,
Doet boeten 't wit metaal:
't Wit metaal eylaas!
Daar mee hy als met aas,
Gevangen van de helsche logt,
Zijn Meester aan de Io'on verkogt;
't Was te snoode koop,
Die hem bragt tot wanhoop.
Wat meer, men dee,
De Mannen alle beyde
Looten, wie van hen,
Verkrijgen zou de stem:
End' even ree,
Den Hemel hem verscheyde,
Gevende den prijs
Op't voorhooft van Matthys:
Matthys greeg van God
Op't hooft het hoogste lot:
Veel geluks dan in den Heer,
Matthys met uw verkregen eer;
Loot dog voor ons mee,
Een uytgelesen stee.
|
|