Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op de heylige dagen van het geheele jaer(1724)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende VI. Psalm. 'k HEbb' uyt de diept, tot uw Mijn stemm', Heer! opgeheven, En weest niet straf, niet schuw' Mijn roep gehoor wilt geven. 2. Ey lieve! neygt, en set Uw' goedertieren ooren, Om mijn benauwt gebed, Genadig te verhooren. 3. So g' op ons boosheyd slaet Uw' al-door-siende oogen, En straft na scherpe maet: Heer! Heer! wie sal 't gedogen? 4. By u versoening is, Dus bleev' ik u verbeyden, [pagina 77] [p. 77] Met die vergiffenis, Die mijn uw' Wet toeseyden. 5. Mijn Ziel hier deur verstout Heeft (schoon wanhoop haer stoorden) Gewagt, gehoopt, betrouwt Op d' Heer en op zijn woorden. 6. Dus van de morgen-wacht (Hoe slecht de saken loopen) Mach Isr'el tot de nacht Op Godt vry veylig hoopen. 7. Want by hem is een vloed Van veel barmhertigheden; 't Is daer al sacht en soet, Daer is verlossing mede. 8. Dus Isr'el sal door 't bly, En lang gewenscht ontbinden, Van d' harde slaverny Der sonden, vryheit vinden. Vorige Volgende