Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op de heylige dagen van het geheele jaer(1724)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] II. Psalm. 1. DIe geene salig is, Die vry van al zijn sonden, En door vergiffenis, Wort buyten sulk bevonden. 2. Die geen misdaen voor d' Heer Tot straff' te Reeck'ning komen, En wiens Geest nimmermeer, Bedrog heeft ingenomen. 3. Maer ik bleev' in mijn quaet Om dat ik 't heb verzwegen: En nu ik roep om baet, Voel ik my gantsch verlegen. 4. En mids uw' straffend' hant Staeks knelt met zwaerder slagen: Haer prickels mijn verstant Weer tot bekeering jagen. 5. Dus heb ik mijn misdaet Voor u mijn Godt beleden: En niet bedekt het quaet Mijn t' onregtvaerdigheden. 6. Ik sey: 'k sal voor den Heer, Bekennen heel mijn leven: En gy hebt my soo weer Vergiffenis gegeven. 7. Om welk' ook all' die geen, Die vry zijn van gebreeken, Met Heylige gebe'en, Getijdig sullen smeeken. 8. Og ja! dus doend' en zal Der eeuwiger ellenden Hoog-vloeyend' overval, Haer in het minst niet schenden. 9. Gy zijt mijn toevlugt Heer, Als mijn ellend' omringen: Mijn vreugt! slae, velt ter neer, [pagina 69] [p. 69] Die geen die my bespringen. 10. G' hebt immers selfs geseyt: 'k Sal u tot de deugt doen pogen, Door nieuw verstant beleyt; 'k Sal u met sorg be-oogen. 11. Wort tog niet aen een beest, Aen Muyl, of Paert geleeken: Laet u, met haer, geen geest, Verstant of sinn' ontbreeken. 12. Sa dan, mijn Heer, mijn God! Wilt nu haer mont betoomen, Die u, en uw' gebod Niet willig naerder komen. 13. Veel zijn en menigfout, De straffen der sondaren; Maer die op God betrouwt Sal Gods genade sparen. 14. Sa den regtvaerdig Zaet, Wilt u in God verbleyen, En met een vollen moet Sijn lof, en eer belyen. Vorige Volgende