Oude ende nieuwe lof-sangen, die gemeenlijk gesongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1718)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Beata immaculata.TOt Bethlehem wilt u spoeden,
Mijn Geest, en sien het Woort,
’t Welk d’Engelen aen de vroeden,
Verthoonden soo gy hoort:
Sy songen bly, Met melody:
Lof God, den Menschen vrede zy.
Ik groet u, o Maget schoone,
‘k aenbidt u kleyne Kind,
O Konink in uwen Throone,
Een Krib, soo ik hier vind?
U diep ootmoet, My buygen doet:
Dus ick u hoogheyt val te voet.
Wat liefde heeft u gedrongen,
Te komen in dit dal,
Daar armoed’ u heeft gedwongen,
Te liggen in een stal:
’t Is noyt geschiet, ’t Welk men hier siet:
Die ’t al verleent en heeft nu niet.
De Hemelen met haer Zalen,
Zijt gy, Heer veel te groot:
Hoe laet gy u dan bepalen,
In een der Maagden schoot?
O suyver Maegt, God dien gy draegt,
Heeft niemand meer als u behaegt.
Daer loven u ’s Hemels Geesten,
Met ’t negenvoudig Choor;
Hiet lopen twee stomme Beesten,
My schrikt als ick ’t aenhoor:
Is dit den Lof, In ’t Konings Hof,
Daer men aenbidt uw’r voeten stof!
| |
[pagina 8]
| |
O luyster der heerlijkheden,
O glans van ’t eeuwig Ligt,
Hoe duyster zyt gy van kleeden!
Ja sondig, na ’t gesigt!
Dus wel te regt, Ist veel verslegt,
Den Heer geworden als een knegt.
Fonteyne daar wy na dorsten,
O Brood der Eng’len soet,
Hoe snakt gy dus na de borsten,
Eens Magets die u voed?
O wonder groot! Des Heemels Broot,
Te sien nu lijden hongers noot.
De sterkheyd, Heer uwer handen,
Heeft al, dat is, gemaekt;
Nu zijnse gehegt met banden,
Krank, teder, ende naekt.
O Sampson kloek, Dits mijn versoek:
Kan u nu binden wol en doek?
Die d’Engelen eerst verheugde,
Door weedom tranen stort,
Hoe is tog, ô Heer die vreugde,
Verandert en verkort?
’t Is tot een boet, Mijns quaets ontvroet:
My ook dan tranen storten doet.
O Prince, ô Heer der Heeren,
Mijn God mijn hoogste goet,
Laet my tog eens van u leeren,
Wat gy al voor my doet,
U hert en min, U sagte sin,
Hoe goet gy zijt; hoe snoot ick bin.
|
|