Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift
(1608)–Simon Stevin– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde onderscheyt des tvveeden Boucx, vande vinding des Maenloops, deur wisconstige wercking ghegront op stelling eens vasten Eertcloots.Cortbegryp deses derden onderscheyts.HIer in sullen sijn sesthien voorstellen, vvaer afhet eerste, dats in d'oirden het 29, sijn sal van t'vinden der uytmiddelpunticheytlijn des Maenvvechs, mettet ancleven van dien: Het tvveede dats het 30 in d'oirden, van t'vinden der voorofachtringhen en grijphoucken der Maen: De volghende drie, te vveten het 31. 32. en 33. streckē om t'alder tijt te vinden de Manens schijnbaer duysteraerlangde: De vijf voorstellen daer achter commende, te vveten het 34. 35. 36. 37. en 38. sijn vande Manens schijnbaer duysteraerbreede: De laetste ses, te vveten het 39. 40. 41. 42. 43. en 44. vande Manens verheyt, grootheyt, en verscheensicht, metten grijphouck des nachtkeghels ter plaets vande Manens deurganck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
29 Voorstel.Deur drie bekende Maenplaetsen te vinden; Ten eersten de uytmiddelpunticheytlijn in sulcke deelen alsser des Maenvvechs halfmiddellijn 10000 doet. Ten tvveeden des verstepunts schijnbaer duysteraerlangde ten tijde van een der drie ghegheven Maenplaetsen. Ten derden de Manens vvechlangde in een der selve drie plaetsen. Ten vierdē de Middelmanēs duysteraerlangde, deur vvisconstige vvercking gegront op stelling eens vastē Eertcloots.
EEr ick totte saeck comme sal eerst dit segghen. T'is gebleken int 15, 16, en 17 voorstel deses 2 boucx, dat twee boghen, d'een des evenaers, d'ander des duysteraers, begrepen tusschen de lentsne, en haer ghemeene sne met een middachront, niet evegroot en sijn, waer uyt volghde, dat de schijnbaer Sonnens | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
duysteraerlangde, niet even en is mette evenaerlangde onder t'boveschreven middachront vallende, en dat om des duysteraers of Sonwechs afwijcking vanden evenaer: Maer gelijck de Sonwech haer afwijcking vanden evenaer heeft, alsoo oock de Maenwech haer afwijcking vanden duysteraer, waer uyt om de ghelijckheyt der reden derghelijcke volght, te weten dat de schijnbaer Manens wechlangde (beginnende vande Noortduysteringsne) niet even en is mette schijnbaer duysteraer langde (die oock vande selve Noortduysteringsne begint) vallende onder het rondt streckende deur de aspunten des duysteraers en over de Maen: Doch want om de cleenheyt dier afwijcking wesende van 5 tr. dat verschil oock cleen is, en bedraghende (als bevonden wort na de manier der rekening vant 18 voorstel des 2 boucx) alleenelick ontrent 8 ①, soo en heeft Ptolemeus dit int berekenen des Maenloops niet gagheslaghen, ghelijck wy int volghende oock en sullen, doch diet om nauwer te rekenen daer by begheerde souder meughen acht op nemen, welck vermaen hier dient tot ghedachtetenis, soo wel op al de volghende Dwaelders (diens uytmiddelpuntige ronden oock haer afwijckinghen vanden duysteraer hebben) als vande Maen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Voorbeelt.T'ghegheven. Voor de handt sijnde eenighe ervarings dachtafels in wiens plaets wy de berekende van Stadius ghebruycken, om de redenen verclaert int 1 voorstel des 1 boucx, ick verkies daer in drie Maenplaetsen met duystering
Merckt nu eer wy voorder commen, dat by aldien dese Maenplaetsen ghetrocken waren uyt dadelicke ervaringhen met natuerlicke daghen beschreven, datter verandering in evedagen soude moeten ghedaen worden, na de leering des 15 voorstels deses 2 boucx om met middeltijt te wercken: Daer by noch gedenckende t'verschil des tijts, de verscheydenheyt der middachronden veroirsaeckt tusschen de plaets daer de gaslaging gheschiede, en d'onse: Maer want de voorschreven Maenplaetsen ghetrocken sijn uyt dachtafels met middeltijt beschreven, en dat daerenboven alles maer voorbeeltsche wijse en gheschiet, soo en ist hier niet noodich. Angaende sulck vermaen niet gedaen en wiert tot gelijcke plaets des Sonloops, te wetē int 7 voorstel dat en behoufdemē daer niet, als gheen hinderlicke dwaling connende bybrenghen om haer traecheyts wille. Op dat wy dan voort varen, soo was, neem ick, mijn tweede Maenplaets vercoren int jaer 1572 den 25 Iunius te 8 uyren 58 ① na middach, wesende de Maen in duystering onder den 283 tr. 25 ①: Doch staet nu te anmercken, dat ghelijck het om de voorghenomen ghedaenten des Maenwechs t'ondersoucken, oirboir is heur daghelickschen keer uyt het ghedacht te stellen, en de saeck te nemen al ofser niet en waer, alsoo ist oirboir noch boven dien uyt het ghedacht te stellen haer verstepunts loop, welcke inde boveschreven 283 tr. 25 ① vermengt wesende, sullense daer af trecken. Ende hoewel wy sulcx inde Sonloop ter ghelijcke plaets niet en deden, dat wiert ghelaten om de traecheyt des loops van t'selve verstepunt, t'welck gheen hinderlicke dwaling en conde bybrengen. Om dan totte saeck te commen ick segh aldus: Vanden 20 Februarius
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
T'begheerde. Die drie ghegheven Maenplaetsen met haer omstandighen bekent sijnde als vooren, wy moeten daer deur vinden het inhoudt deses voorstels. Ten eersten de uytmiddelpunticheytlijn, in sulcke deelen alsser des Maenwechs halfmiddellijn 10000 doet. Ten tweeden des verstepunts schijnbaer duysteraerlangde. Ten derden de Manens wechlangde in een der drie plaetsen, ick neem ande tweede. Tē vierdē de Middelmanens duysteraerlangde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
t'Bereytsel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Merckt.Int vierde des oirdens van dit begheerde, staet datmen siet deur het 2 lidt vant 9 voorstel des 1 boucx in welcke booch het verstepunt vallen moet: Doch want ymant ervaren in stof des Hemelloops, mocht segghen dat Ptolemeus en ander sulcx vinden deur de vertraging of versnelling die de Maen vā d'een der drie gegeven duysteringhen tot d'ander crijcht, sonder datmē daer toe dachtafels behouft, als na ons wijse, so segh ick daer op, dat nadien sulcke versnelling en vertraging gheweten moet worden deur voorgaende ervaringhen, en dat wy hier de boveschreven dachtafels voorbeeltsche wijse nemen, als deur er varinghen bevonden te wesen, om de redenen t'sijnder plaets verclaert, soo trecken wy billichlick daer uyt dese kennis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Verteyckening der form.Merckt nu dat ick de letters der form tot hier toe gestelt heb om d'oirdē des 1 voorbeelts vant 2 voorstel te volghen, maer op dat wy int werck meughen ghebruycken de selve letters en van een selve beteyckening, soo sullen wy, om de redenen breeder verclaert int 1 merck vant boveschreven 1 voorbeelt des 2 voorstels, die letters soo veranderen, dattet verstepunt E comme inde booch AB, ooc dat achter A na t'vervolgh der trappen B eerst comme, daer na C, dat is, stellende A in plaets der boveschreven B, en B in plaets van C, maer C in plaets van A, ghelijck dese form anwijst.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Waer me wy (om t'begeerde deses voorstelts andermael op dese form te verclaren) vinden moeten, ten eersten de uytmiddelpunticheytlijn DG in sulcke deelen alsser des Maenwechs halfmiddellijn DE 10000 doet. Ten tweeden des verstepunts E schijnbaer duysteraerlangde ten tijde der tweede duystering. Ten derden de Manens wechlangde in een der drie plaetsen, welcke vooren ghenomen is ande tweede, dats hier B. Tē vierdē de Middelmanens duysteraerlangde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
t'Werck.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Merckt.Men soude hier noch voorbeelden meugen stellen met drie maenplaetsen, van ghedaente als die des tweeden, derden en vierden voorbeelts vant 2 voorstel, als inde Sonloop gedaen wiert, maer want daer me dergelijcke inde Maenloop kennelick ghenouch is, soo slaen ickt over om cortheyts wille: Dan tot breeder proef dat de wercking deur een uytmiddelpuntichront en een inront, ons tot een selve besluyt brengt, daer Hypparchus (soo Ptolemeus seght) an twijffelde, voort om claerlicker te sien seker verscheydenheden die ons int werck van d'een en d'ander wijse ontmoeten, soo sal ick noch een voorbeelt stellen mette drie Maenduysteringhen deur Ptolemeus gebruyckt int 6 hooftstick sijns 4 boucx, wesende soo hy segt, de drie oudtste deur de Babiloniers gagheslagen, welcke ick voorstelsche wijse beschrijf als volght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Voorbeelt.T'ghegeven. Na alle effening des tijts, soo waren die drie Maenduysteringhen dusdanich: D'eerste wesende de Maen onder den 174 tr. 30 ①: De tweede onder den 163 tr. 45 ①: En waren vande eerste duystering tot dese
T'begheerde. De drie Maenplaetsen met haer omstandighen bekent sijnde als vooren, wy moeten daer deur vindē het inhoudt deses voorstels. Ten eersten de uytmiddelpunticheytlijn, in sulcke deelen alsser de Maenwechs halfmiddellijn 10000 doet. Ten tweeden des verstepunts schijnbaer duysteraerlangde, ten tijde van een der drie ghegheven Maenplaetsen, ick neem der tweede. Ten derdē de Manens wechlangde, in een der selve drie plaetsen, ick neem ande tweede. Ten vierden de Middelmanens duysteraerlangde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
t'Bereytsel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Verteyckening der form.Merckt nu dat ick de letters der form tot hier toe ghestelt heb om d'oirden des 1 voorbeelts vant 2 voorstel te volghen, maer op dat wy int werck meugen ghebruycken de selve letters en van een selve beteyckening, soo sullen wy om de redenen breeder verclaert int merck vant boveschreven 1 voorbeelt des 2 voorstels, die letters soo veranderen, dattet verstepunt E comme inde booch A B, oock dat achter A na t'vervolgh der trappen B eerst comme, daer na C, dat is stellende A in plaets der boveschreven C, en C in plaets van A, ghelijck dese volghende form anwijst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Waer me wy (om t'begeerde deses voorstels andermael op dese form te verclaren) vinden moeten ten eersten de uytmiddelpunticheytlijn D G, in sulcke deelen alsser des Maenwechs halfmiddellijn D E 10000 doet Ten tweeden des verstepunts E schijnbaer duysteraerlangde ten tijde der tweede duystering. Ten derden de Manens wechlangde in een der drie plaetsen, welcke vooren ghenomen is ande tweede. Ten vierden de Middelmanens duysteraerlangde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
t'Werck.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Overeencomminghen van Ptolemei rekeninghen op een inront ghegront en dese met een uytmiddelpuntichront.Anghesien Ptolemeus int 6 hooftstick sijns 4 boucx, benevens de form eens inronts noch stelt eē uytmiddelpuntichront, om daer me algemengt te bewijsen dat d'een en d'ander stelling een selve besluyt mebrengt, soo gheeft dat vermoen d'Ouden wiens boucken hem ter handt ghecomen waren, de natuerlicke stelling eens uytmiddelpuntichronts, alleen met onderscheyt en volcommelick ghebruyckt te hebben, ghelijck in dit voorgaende: Doch want my niet en dunckt by dat bewijs claerlick ghenouch te blijcken met wat verscheydenheden des wercx datmen tot soodanich selfde besluyt comt, soo sal ick hier wat segghen van d'overeencomming deses wercx met dat van Ptolemeus. Ten eersten alsmen inde form hier vooren trock de lini D B, en daer me de wercking dede, soo wiert de achtringhouck D B G bevonden als by Ptolemeus van 59 ①. Ten tweeden, Ptolemeus vandt de halfmiddellijn desGa naar margenoot* inrontdraghers totte halfmiddellijn des inronts, van 60 tr. tot 5 tr. 13 ①, daer wy voor ghevonden hebben 10000 en 860 int derde des oirdens, te weten 10000 voor de halfmiddellijn des uytmiddelpuntichronts, die even moet sijn an die des inrontdragers, en 860 voor de uytmiddel punticheytlijn, even ande halfmiddellijn des inronts, welcke reden van 10000 tot 860, na ghenouch overcomt met die van 60 tr. tot 5 tr. 13 ①, want segghende 10000 gheeft 860, wat 60 tr.? comt 5 tr. 10 ① die alleenelick 3 ① verschillen. Ten derden is te weten dat den loop der Maen int inront, ghelijck ghestelt wort an haer loop int uytmiddelpuntichront, sulcx dat die twee overcommen moeten. Maer de loop der Maen int inront wiert deur Ptolemeus berekent op 12 tr. 24 ①, en hier was sy int uytmiddelpuntichront bevonden van 12 tr. 29 ① seste in d'oirden, die alleenelick 5 ① verschillen. T'beslvyt. Wy hebben dan deur drie bekende Maenplaetsen ghevonden: Ten eersten de uytmiddelpunticheytlijn &c. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
30 Voorstel.Wesende ghegheven de Manens vvechlangde: Te vinden de lini tusschen des Eertcloots middelpunt en de Maen, in sulcke deelen alsser des vvechs halfmiddellijn 10000 doet, daerbenevēs heur voorofachtring, en grijphouck, deur vvisconstighe vvercking ghegront op stelling eens vasten Eertcloots. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
T'ghegeven. Laet de Manens wechlangde sijn van 30 tr. Voort doende de halfmiddellijn des Sonwechs 10000, soo is de uytmiddelpunticheytlijn van 768 deur het 1 voorbeelt des 29 voorstels. T'begheerde. Wy moeten vinden de lini tusschen des Eertcloots middelpunt en de Maen, in sulcke deelen alsser des wechs halfmiddellijn 10000 doet, daerbenevens haer voorofachtring en grijphouck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
t'Werck.
Waer af t'bewijs deur t'werck openbaer is. T'beslvyt. Wesende dan gegheven de Manens wechlangde, wy hebben ghevonden de lini tusschen des Eertcloots middelpunt en de Maen, in sulcke deelen alsser des wechs halfmiddellijn 10000 doet, daerbenevens heur voorofachtring, en grijphouck, deur wisconstighe wercking ghegront op stelling eens vasten Eertcloots, na den eysch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgh.T'is kennelick hoemen sal meughen maken een tafel der linien tusschen des Eertcloots middelpunt en de Maen, met haer voorofachtringen, en grijphoucken, van trap tot trap, om daer deur t'begheerde met lichticheyt te vinden, ghelijck hier onder voorbeeltsche wijse begost is, met vier ghetalen van thien tot thien trappen, waer by ick noch vervought heb den 180 tr. om die t'haerder plaets voorbeeltsche wijse te meughen ghebruycken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Tafel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
31 Voorstel.Te vinden op een gheghevenGa naar margenoot⋆ anvangtijt de Middelmanens duysteraerlangde, de Maenvvechs verstepunts schijnbaer duysteraerlangde, en de Manens vvech- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
langde, deur vvisconstighe vvercking ghegront op stelling eens vasten Eertcloots.
T'ghegheven. Laet den anvangtijt sijn opt begin des jaers 1600. T'begheerde. Wy moeten daer op vinden de Middelmanens duysteraerlangde, des Maenwechs verstepunts schijnbaer duysteraerlangde, en de Manens wechlangde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
t'Werck.
Waer af t'bewijs deur t'werck openbaer is. T'beslvyt. Wy hebben dan gevonden op een ghegheven anvangtijt de Middelmanens duysteraerlangde, de Maenwechs verstepunts schijnbaer duysteraerlangde, en de Manens wechlangde, deur wisconstighe wercking ghegront op stelling eens vasten Eertcloots, na den eysch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Merckt.Anghesien de boveschreven plaetsen (te weten de Middelmanens duysteraerlangde, des Maenwechs verstepunts schijnbaer duysteraerlangde, en de Manens wechlangde, ghevonden op den anvangtijt, dickwils moeten voorgeno- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
men worden in rekeninghen daermen de Manens plaetsen souckt, soo sal ick die uyt de voorgaende wercking trecken, en hier besonderlick by malcander vergaren. |