Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift
(1608)–Simon Stevin– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Vyfde bovck des eertclootschrifts, vande havenvinding. | |
[pagina 164]
| |
CortbegrypGa naar margenoot+ der havenvinding.TIs kennelick datmen over langhen tijt, voornamelick sedert dat de groote zeevaer den op Jndien en America begosten, middel ghesocht heeft, vvaer deur den Stierman op zee mocht vveten de Eertclootlangde der plaets daer teghenvvoordelick sijn schip is, omalsoo te commen totte Havens daer hy begheert te vvesen, sonaer datmen alsnoch tot sulcke ghevvisse kennis der langde heeft connen ghecommen: VVant sommighe verhopende die te vinden deur de verscheenvvijsing der seylnaelde, hebben die een aspunt toegheschreven, die noemende seylsteens aspunt: Maer men bevant na vvijder ervaringhen, dat die afvvijckingen sich na gheen aspunt en schickten: Jnder voughen dattet soucken der langde op soodanighen vvijse in gheen vaste grondt en bestont: Doch is na sulcx voorder ervaring ghevolght, deur vvelcke men nu een begeer de Haven vinden can, niet teghenstaende des havens en schips vvare langden beyde onbekent sijn. Van dese vinding der Havens, die vvy Havenvinding noemen (en niet Langdevinding vvelcke verder soude strecken, en vveer digher sijn) is ons voornemen in dit vijfde bouck te handelen. |
|