de lini P Y, ick treck de booch X c evewijdich met Q P, en sal P c dan oock doen 59 ① 59 ②, gelijck Q X: Sulcx datter vanden driehouck Y c X, gevonden moet worden de sijde c Y, om die te vergaren tot P c, en dan te hebben de booch P Y: Hier toe heeft den selven driehouck Y c X drie bekende palen, te weten den houc Y X c 45 tr. den houck Y c X recht, en de sijde X c 59 ① 58 ②, want so veel doet dien langdetrap buyten t'middelront deur de ghemeene tafel diemen daer af maeckt, en hier na oock volghen sal; daer me ghesocht de sijde c Y, wort bevonden deur het 36 voorstel der clootsche driehoucken van 59 ① 57 ②, die vergaert tot P c 59 ① 59 ②, comt voor P Y 1 tr. 59 ① 56 ②, en soo voort met dan d'ander.