Cortbegryp deses tweeden Boucx.
NA de noodighe bepalinghen der eyghen vvoorden, sal t'eerste voorstel sijn vant Eertclootroerselint gemeen, d'ander volghende voorstellen vande groote gheduerighe Eertclootsche stofscheyding, en vveerom versaming van sant, cley, veen, steen en met allen der platte sichteindersche en oneven bergighe landen. Voort van t'roersel, van schoor, strant, en havendorpels der rivieren, oock van haer gheduerighe verhooging. Daer na vande oir saeck der opspringing des quelmvvaters en vvelsants. Ten laetsten dattet zee sal vvorden en ghevveest heeft dat nu lant is: En lant sal vvorden en ghevveest heeft dat nu zee is.