Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift
(1608)–Simon Stevin– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Tvveede bovck des eertclootschrifts, vant stofroersel des eertcloots. | |
[pagina 51]
| |
Oir saeck der beschrijving deses 2 boucx.NAdien sijn Vorstelicke Ghena de ghelesen hadde de Bouconstens vermaerdeGa naar margenoot* afcomst dēGa naar margenoot* Huysbou, en daerbenevens hem indeGa naar margenoot* Stercktebou dadelick seer geoeffent: Soo heeft hy gesien wat swaricheden daer in te vooren commen, van wercken die deur qua gront insincken en omvallen: En daer stroom teghen comt, hoese met hooghe wateren afspoelen, de grachten versanden, en verslemmen. Tot ettelicke plaetsen en condemen inde grachten gheen behoirlicke diepte crijghen, om de opwelling vant sandt: De heypalen en conden oock dickwils int welsandt tot gheen begheerde diepte gheraken. Sach voort dat sommighe havens versanden, of met slijck vervulden, welcke men meenende te verbeteren, na groote cost somwijlen vererghert waren, en dat den raedt van d'een en d'ander teghen de boveschreven onghevallen, dickwils seer verscheyden viel, sonder op eenighe gemeene seker gront gelet te worden, streckende dickwils beneffens verloren costen tot onsekerheyt des landts. Nu alsoo my over een tijt derghelijcke swaricheden ontmoet hadden, ick begaf my tottet ondersoucken der oirsaken, allenx alsnu alsdan opteyckenende al t'gene my totte saeck docht te dienen, en vast te gaen. T'welck sijn Vorstelicke Ghenade mettet boveschreven lesen des Huysbous deursien hebbende, en daer na dadelick bevonden, dat kennis van dien tot voorcomming der boveschreven ongevallen behulpich was, so wel om te schuwen onnutten raet tegen de ghemeene regel stryende, als om met welghegronde andiening, of met sijn eyghen vonden vryelick voort te varen: Soo hebbe ick t'selve onder sijn Wisconstighe gedachtenissen gestelt: Doch niet by den Huysbou vervought, maer by t'gemeen Eertclootschrift, als wesende groote roersels die niet deur menschen macht en geschien, maer natuerlick int wesen des Eertcloots veroirdent sijn, waer af de ghemeene reghelen dieder uytghetrocken worden verder dan totten Huysbou strecken. En hier af met ander omstandighen dies angaende, sullen wy in dit tweede bouck handelen: Waer af de somme des inhoudts als deur t'volghende Cortbegrijp verclaert wort. |
|