Oud en nieuw over Joost van den Vondel
(1932)–J.F.M. Sterck– Auteursrecht onbekendVerspreide opstellen
[pagina 101]
| |
Vondel en Tomasso Garzoni.Vondel was omstreeks 1621 vervallen in een ‘gheduerighe quynende sieckte’, die hem zeer neerslachtig maakte, en een ‘Ghebedt tot Godt’ deed uitstorten: Aenziet de zwakheid dan van uwen armen dichter,
Mijn rouwe wonden zalft, en maakt mijn qualen lichter!
Of, zoo 't u dus behaagt om onzer zonden schuld,
Zoo wapent mijne borst, bestendig met geduld.
Als de zwaluw, dien hij aan den gevel genesteld zag, verlangde de dichter van den aardschen nevel ontslagen te worden. In hetzelfde jaar draagt hij zijn Helden Godes des ouwden Verbonds op aan zijn geneesheer, ‘Johan Fonteyn, der Artznyen doctor’, in een brief vol dankbare gevoelens, verklarend, ‘hoe in Holland ontrent den Amstel een Fonteyn gevonden wordt, die door hare springaderen zoo heylzame druppelen uitwerpt, dat ontallyke kranken, dieze smaeckten, haer verloren gezondheid wedergevonden hebben. Wat dit gezeyd is kan een yder licht vaten die den raed gebruyckt en de hulpe genoten heeft van uwe E. die deze loflycke Stad een Fonteyn van heylzame artznye, en die billyck mooght gerekent worden onder het getal van diegene, daer de geleerde Tomas Garzon af getuight: che per invidia de'loro nomi da se stessi chiari, e famosi, più che non sono i raggi di Febo à mezo giorno.’ Dankbaarheid is niet steeds het eerste gevoelen, dat een genezen zieke jegens zijn dokter bezielt, maar waarvan Vondels gemoed toch blijkt over te vloeien. Het opmerkelijke is echter, dat hij een Italiaanschen schrijver aanhaalt om zijn lof en dank aan dr. Fonteyn te bekrachtigen. Dat Vondel zich toen ijverig oefende om zich die taal eigen te maken, heb ik in een vroeger opstel reeds besproken. Ook liet | |
[pagina 102]
| |
ik zien, hoe weinig succes hij daarbij bereikte, door zich te oefenen op de uiterst moeilijke verzen van Tasso's Gerusalemme Liberata, die hij trachtte te vertalen, zonder den juisten zin te vatten. Hij blijkt nu dus ook nog een anderen schrijver bij zijn studie gebruikt te hebben: Tomasso Garzoni, dien noch van Lennep, noch Unger, of een andere verklaarder van Vondel hebben toegelicht. Toch behoort hij tot de schrijvers, die invloed hebben gehad op Vondels vorming en ontwikkeling, waarom hij verdient uit de vergetelheid te worden te voorschijn gebracht, want onder zijn geschriften zijn er, die de dichter blijkbaar met ijver heeft bestudeerd, zooals uit zijn verzen valt op te maken. Garzoni is werkelijk een merkwaardig auteur voor die dagen. In de Romagna geboren in 1549, was hij een litterair wonderkind, dat op zijn elfde jaar reeds dichter was en veertien jaar oud student werd aan de universiteit van Ferrara. Toen reeds stonden zijn tijdgenoote versteld van zijn onleschbaren kennisdorst, vooral naar de klassieken en de wijsbegeerte. Even sterk groeide zijn minachting voor 's werelds ijdelheden, en zeventien jaar oud, trad hij in het klooster der Lateraansche congregatie te Ravenna, waar hij tot zijn dood in 1589, zich ijverig bleef toeleggen op de vakken zijner keuze, vooral oude talen, waarin hij uitmuntte. De resultaten van zijn studie heeft hij voor het nageslacht bewaard in eenige dikke boekdeelen van soms eigenaardigen inhoud, zoodat een Fransch biograaf hem meent te moeten indeelen meer bij ‘les écrivains bizarres’, dan bij ‘les bons écrivains’. In elk geval was Garzoni een veelweter, die zijn kennis in verschillende rubrieken, toegelicht door zijn meening, onderbracht, en zoodoende een soort encyclopaedie wist samen te stellen, uitmuntend door onpractische indeeling van de stoffen naar des schrijvers bijzondere opvatting, met een register op de behandelde zaken en personen, maar zonder aanwijzing der bladzijden, wat het zoeken zeer lastig maakt. Zijn eerste werk, in 1583 te Venetië verschenen, noemde hij: | |
[pagina 103]
| |
Il theatro de'varie e diversi cervelli mondani, nuovamente formato et posto in luce da Thomaso Garzoni da Bagnacavallo. Allerlei beroemdheden worden op dit theater ingedeeld volgens hun hersens. Bijvoorbeeld in ‘cervellini’, de groothersenigen, de uitmuntenden; verder de minder begaafden, de ‘cervelluzi’; dan de ‘cervelleti’, en de ‘cervellazzi’. Aan elk soort hersens wordt een lange, zwaarwichtige redeneering gewijd. De schrijver is satirisch aangelegd, maar zijn gezocht geestige titels dekken slechts breedsprakige verhandelingen. Toch werden zijn boeken door eersterangsch Venetiaansche drukkers uitgegeven, voorzien van uitbundige lofdichten. en meermalen herdrukt, zelfs vertaald in het Fransch en 't Latijn. Voor ons is 's mans tweede geschrift nog van eenig belang, omdat Vondel er een ijverig lezer van geweest blijkt te zijn. Het 800 pagina's dikke werk draagt weer den eigenaardigen titel: La Piazza Universale di tutte le professioni del Mondo, en is herhaald herdrukt. Het eerst in 1585, daarna in 1595, 1613, 1615, 1626 en 1665. Hiervan bevat de druk van 1626 het door Vondel tot dr. Fonteyn gerichte citaat, na lang zoeken er in gevonden. Doch daar de ‘Helden Godes’ in 1620 verschenen, moet Vondel de uitgave van 1613 gebruikt hebben, die ik evenwel niet gevonden heb. In 155 discoursen worden daarin alle beroepen behandeld, zoowel van de vorsten als van de bandieten. Vaak worden ook de technieken van de nijverheidsbedrijven besproken, en een uitvoerig register op de beroepen maakt hier het naslaan gemakkelijker. Dit was juist een boek voor Vondel, die zoo ijverig alles naspeurde om van allerlei dingen op de hoogte te komen. Hier vond hij een wetenschap uit de tweede hand, die hem een geleerdheid verschafte, waarvoor hij anders vele jaren gestudeerd zou moeten hebben. Doctor Fonteyn wordt dan ook onthaald op een gezegde, te vinden onder de rubriek Medici e Physici. Hij zegt, niet met stilzwijgen voorbij te kunnen gaan eenige in onzen tijd beroemde en uitstekende geneesheeren, met name vermeld, en ‘andere talloozen, | |
[pagina 104]
| |
waarvan ik zwijg, meer uit een streven naar beknoptheid, dan uit naijver van hun namen, die uit zichzelf helderder en beroemder zijn, dan Febus' stralen op den middag.’ Maar er is nog een tweede zin in Vondels opdracht, ook aan Garzoni ontleend, doch vertaald: ‘Gelyck zij onder andere Aesculapius als een God hebben aangeroepen, die zelf te Rome zijnen Tempel hadde, en van wie gezeght word, dat hij de bleecke schimmen ter helle uyt dede komen.’ Garzoni drukt dezelfde gedachte uit, doch de zin is te lang om het oorspronkelijke hier over te schrijven. Ofschoon het een langdurig onderzoek zou vorderen, om uit te kunnen maken al wat Vondel wel ontleend zou kunnen hebben aan dit zeer gecompliceerde boek; er blijken toch wel eenige plaatsen te zijn, die hem stellig voor den geest gestaan hebben, toen hij bijv. in 1623 zijn Lof der Zeevaert dichtte, en in vers 25-40 de uitvinding der schepen beschreef. In het hoofdstuk van Garzoni's Piazza, Discorso 146, dat handelt: ‘De' Maestri da Navigli; de' naviganti’, enz., komen verschillende bijzonderheden voor, door Vondel in zijn gedicht te pas gebracht: Egypten geeft niet toe, dat vroeg het land verliesen
Dorst met een rieten schuyt, en met gevlochten biesen.
Terwijl Garzoni vermeldt: ‘,Nel Nilo si facevano già d'un legno detto Papiro, e di vimini, e di canne.’ Een andere plaats geeft dit nog duidelijker aan. Vondel dicht: Brittanien moedigt sich, dat lange wind en weêr,
Versmade met een boot, van barstig bockenleer.
En Garzoni zegt: ‘Altri dicono, che nell' Oceano Britannico di cuoio cucite la prima volta vedute furono.’ Zoo zijn er meer plaatsen, die Vondel voor den geest gehad kan | |
[pagina 105]
| |
hebben, toen hij den Lof der Zeevaert dichtte, al nam hij die niet letterlijk over. Dat Garzoni herhaaldelijk met eerbied Dante noemt, levert het bewijs, dat ook Vondel toch niet geheel onbekend kan zijn geweest met den dichter der Divina Comedia, wat wel eens betwijfeld is, maar reeds door professor Molkenboer met vrij groote zekerheid is bewezen, die ook voor dit onderzoek van Garzoni-Vondel veel belangstelling getoond heeft. Nu weer een der studieboeken van den jongen Vondel kan worden aangewezen, zou nagegaan moeten worden, of ook op zijn andere werken, in die dagen, de invloed van Garzoni kan worden gevonden. Dit zij jongeren Vondel-studenten aanbevolen. Ik vind hier aanleiding om te wijzen op de bezwaren, die Mej. Dr. J.L. Cohen heeft gemaakt tegen mijn voorstelling, dat Vondel een zeer opvallenden invloed van den Italiaan (Dante) onderging.Ga naar voetnoot1 Hiervoor wees ik op eenige Danteske verzen in Vondels Joannes de Boetgezant. Zij ziet evenwel over het hoofd, dat deze meening daar niet als een oorspronkelijke opvatting van mij wordt geschreven, maar steunt op de verklaringen reeds in 1840 door Prof. J. Schrant daarvan gegeven in zijn uitgave van dit gedicht van Vondel. Zij schijnt dit boek niet te kennen; noemt het althans niet. Op blz. 70 van Rondom Vondel heb ik daarop gewezen. Al acht Dr. Cohen den tijd nog niet gekomen om een oordeel te vormen over Vondels verhouding tot Dante, toch meen ik, dat wij reeds veel nader geraken aan de oplossing van deze vraag, wanneer we opmerken, dat in een door Vondel geraadpleegd en door hem genoemd Italiaansch geschrift, dus een van zijn studieboeken, tot acht maal toe uitvoerige aanhalingen van Dante voorkomen, uit Paradiso en Inferno, welke citaten hij dus stellig gelezen heeft. | |
[pagina 106]
| |
Vondel, die zijn kennis overal zocht te verrijken en tot de bron zelf doordrong, ook terwijl hij het Italiaansch bestudeerde, zal dan toch ook wel door de verzen van ‘l'Altissimo Poeta’ zijn beïnvloed geworden; tenzij men hem alle gevoel voor Italiaansche poëzie zou willen ontzeggen. Waarom zou men Dante niet in Bohls vertaling mogen aanhalen, zooals Mej. Cohen minachtend beweert? Al is de taal soms stijf en gewrongen, dit heeft hij gemeen met Verwey en anderen; maar Bohls commentaren zijn van veel belang. Het oordeel van Prof. Lect. B.H. Molkenboer, O.P., den uitmuntenden Dante-kenner, die ook op overeenstemming tusschen Vondels Altaergeheimenissen en Dantes Divina Comedia heeft gewezen, is van het grootste gewicht, wanneer men den zeer opvallenden invloed van den Italiaan op den Nederlander wil vaststellen, die Dr. Cohen ontkent, zonder voldoende rekening te houden met de daarvoor bestaande bewijzen. |
|