Oud en nieuw over Joost van den Vondel
(1932)–J.F.M. Sterck– Auteursrecht onbekendVerspreide opstellen
[pagina 77]
| |
Bij het missie-tooneelspel Zungchin.Vondels laatste treurspelen bestudeerend, is men verwonderd daaronder in 1667, dus toen de dichter 80 jaar telde, een stuk te vinden, dat in China speelt: ‘Zungchin, of ondergang der Sineesche Heerschappije’. Meestal had de bijbel hem een rijkdom van onderwerpen verstrekt voor zijn spelen, slechts nu en dan afgewisseld door klassieke of mythologische stoffen. En opeens komt de oude dichter voor den dag met de dramatiseering van een gebeurtenis die bij zijn leven had plaats gegrepen, de val van de keizerlijke Ming-dynastie, in 1644, nadat zij meer dan driehonderd jaar geregeerd had. Het is de eenige keer, dat hij een onderwerp uit zijn eigen tijd in een treurspel behandelt. Er moeten dan ook wel bijzondere redenen zijn geweest, die Vondels keuze geleid hebben. Dat hiertoe een groote sympathie voor de Chineezen heeft behoord, valt moeilijk aan te nemen. Veel krachtiger ging zijn belangstelling uit naar de katholieke geestelijken, die hij daar als missionarissen kende, de Jezuieten. Toch kon nog een tweede, geheel natuurlijke grond voor zijn keuze worden vermoed, in verband met den eersten, n.l. zijn familiezwak, zijn gevoel van rechtmatigen trots, dat onder zijn verwanten ook Jezuieten aangewezen konden worden, wier namen in het treurspel waren te pas te brengen. In 1656 was bij Johan Blaeu verschenen, de Atlas van het groote Rijck van Sina, een vertaling van den in het vorig jaar eveneens door hem uitgegeven Atlas Sinensis a M. Martinio descriptus. Martinus Martini was de beroemde Jezuiet, die vele jaren als zendeling in China had doorgebracht, en deze uitvoerige beschrijving, met mooie door hem geteekende kaarten, had samengesteld. In 1664 verscheen het negende deel van den grooten Atlas der | |
[pagina 78]
| |
geheele wereld, door Blaeu gedrukt, waarin, behalve de kaarten en de aardrijkskundige beschrijving van China, ook de Historie van den Tartarischen oorlog, oorspronkelijk door Martini voor den Atlas Sinensis geschreven in het Latijn, is opgenomen. Deze historie blijkt voor Vondel de bron te zijn geweest, waaraan hij de stof voor zijn Chineesch treurspel heeft ontleend. Dr. Worp heeft aangetoond, dat de dichter niet alleen de geschiedenis van keizer Zungchin, maar ook hier en daar letterlijk de woorden van de historie heeft overgenomen. Maar om zijn tooneelspel echt actueel te maken, heeft Vondel nog een andere bron gebruikt, die hem zeer na aan het hart lag. Onder de ‘Toonelisten van dit treurspel’ wordt vooraan geplaatst: ‘Adam Schal Agripijner, overste der priesteren van de Societeit’, dus evenals Vondel, een Keulenaar, daar in 1591 geboren en in 1620 als missionaris naar China vertrokken. Vondel, die in 1587 te Keulen het levenslicht aanschouwde, kan dus den vier jaar jongeren Schal in hun jeugd ontmoet hebben. Als missionaris wist pater Adam door zijn geleerdheid, vooral als wisen sterrekundige, grooten invloed aan het hof van den keizer te verkrijgen, en zelfs den Chineeschen kalender te normaliseeren. Zijn beroemde ordegenoot Athanasius Kircher, een veelzijdig geleerde, heeft in zijn boek over China een hoofdstuk gewijd aan Adam Schal. Aan dit werk: China monumentis qua sacris qua profanis... illustrata, in 1667 te Amsterdam gedrukt, heeft Vondel ook vele bijzonderheden voor zijn treurspel Zungchin ontleend, dat hij in ditzelfde jaar gereed had. Van pater Schal bestaat ook een boek over China, in hoofdzaak aan zijn brieven ontleend: Historica narratio de initio et progressu missionis S. Jesu apud Chinenses... ex literis Rev. P. Johannis Adami Schall, te Weenen in 1665 uitgegeven. En juist dit laatste boek kan ons de verklaring geven voor Vondels bijzondere belangstelling in den Keulsche missionaris. De achting van den keizer voor pater Schal was zóó hoog gestegen dat | |
[pagina 79]
| |
hij niet alleen hemzelf met de voornaamste waardigheden als mandarijn vereerde, waarvan de bewijzen in zijn Historica Narratio zijn afgedrukt, maar ook zijn vader en zijn moeder, evenals zijn grootvader en grootmoeder de hoogste onderscheidingen en titels verleende. En uit deze documenten, in de Historica Narratio voorkomende, blijkt, dat de grootmoeder van pater Schal De Wolff heette, en dus tot de verwanten van Vondels vrouw, Mayken de Wolff, ook uit Keulen afkomstig, behoord moet hebben. Het merkwaardige keizerlijke decreet voor Schals grootmoeder, dat ik uit de Historica Narratio vertaal, begint aldus: ‘Opdat zij, die zich voor den Staat verdienstelijk hebben gemaakt, geëerd mogen worden, zoodat zoowel hun tijdgenooten als hun nazaten, door het voorbeeld van hun deugd gesticht, en tot navolging aangespoord kunnen worden, zoo hebben wij gemeend den dank, waartoe wij verplicht zijn tegenover uw kleinzoon, ook over u te moeten uitstrekken; want gij, Vrouwe Wolff, grootmoeder van Johan Adam Schal, president van de academie Ta-Cham-Su, en tevens van de mathematische overheid, hebt U in uw huis zeer veel verdiensten verworven. Want, wanneer ik vermelde, dat uw kleinzoon mij in mijn regeering zulke voortreffelijke diensten heeft bewezen, dan erken ik duidelijk, dat die van U, als hun oorsprong, afgeleid behooren te worden, omdat hij door uwe vermaningen op te volgen, het zoover heeft kunnen brengen. Ik prijs U derhalve als een vrouw van ongewone deugd; en opdat dit algemeen bekend worde, zoo besluit ik nu bij den gelukkigen aanvang van mijn regeering... dat gij met den titel: Vrouwe van zeldzame deugd genoemd zult worden’. De familie De Wolff was, evenals die van Vondel, uit Antwerpen afkomstig en behoorde dus ook tot de gevluchte doopsgezinden. Voor den dichter bestond er dus wel aanleiding om Adam Schal, die hij tot zijn aanverwanten rekende in zijn chineesch treurspel te verheerlijken. Het verdient opmerking, dat de missionaris juist | |
[pagina 80]
| |
in 1666 was overleden, en Zungchin dus wel als een herinnering aan den grooten Jezuiet bedoeld kan wezen in 1667. Maar de dichter vond in zijn treurspel nog meer gelegenheid om een lid zijner familie er bij te pas te brengen. Na het tweede bedrijf komt een ‘rey van Priesteren’ den lof verkondigen van de missionarissen, die China trachtten te bekeeren: O lichten, Rijckaert en Trigau,
Die d'eersten met uw maetschappije
Ontslaat het slot van 't ongastvrije
Rijk Sine, en, als een morgendau
De dorre ziel, die schier verstickte,
En, diep in blinde afgodery
Gesmoort, ten langen leste bly
Door troost der kruisgena verquickte.
En in den tweeden zang: De zalige Xaveer had, voor
Helt Rijckaert en Trigau, Japanners,
Ten schimp van alle wederspanners,
Terecht gebracht op Christus' spoor.
Met Ryckaert bedoelt Vodel den missionaris Mathias Ricci S.J., die reeds in 1582 naar China vertrok. Maar Trigau of Trigault is een bekende naam in de Vondel-familie, daar 's dichters schoonzuster Anna de Wolf gehuwd was met Jan Trigau, die behoorde ook tot de uit Antwerpen gevluchte en te Keulen wonende familie Trigau. De missionaris Nicolaas Trigault, ook een Belg, de eerste opvolger van den H. Franciscus Xaverius in China, dien Vondel bedoelt, was in 1597 naar China vertrokken en is beroemd door zijne in 1616 over dit land uitgegeven boekwerken. Het is te begrijpen, dat Vondel er groot op ging met twee zulke voorname Jezuieten als Schal en Trigault verwant te zijn, al was het dan ook van verre. Vondels belangstelling voor de missie onder de heidenen komt in Zungchin zeer sterk naar voren. Zijn eigen bekeering door de mis- | |
[pagina t.o. 80]
| |
Sic ivit nostram grandis Medicea per Vrbem,
Sceptrorum Mater suspicienda trium. MARIA DE MEDICIS Gravure door S. Xavery - Naar de schilderij van G. Honthorst Historisch Museum, Amsterdam | |
[pagina 81]
| |
sionarissen in Nederland moet daartoe ook aanleiding hebben gegeven. Daarbij werd zij steeds opgewekt en gaande gehouden door de berichten, die hij van daar ontving, waarin hij eens met name wordt genoemd, en hem de groeten der missionarissen worden overgebracht.Ga naar voetnoot1 Ook de katholieke Cornelis de Nobelaer, wiens beide zoons tot de Societeit van Jesus waren toegetreden, kreeg steeds berichten uit de chineesche missies zooals in den opdrachtsbrief van het treurspel, die Vondel tot de Nobelaer richtte, wordt gezegd: ‘dat hij niet ongewoon is uit den mont van godtvruchtige letterhelden de nieuwe maeren uit d' andere weerelt herwaert overwaeiende, te hooren, en aendachtig t'overweegen, hoe d'eeuwen door de beurten der heerschappijen, gelukkige en rampzalige tijden, geduurigh ommewentelen, waer bij de voortplanters der Katholijke waerheit, onder het Heidensche afgodendom, vruchten winnen of de hagelbuien der vervolgingen der bloesem van hun hope zien treffen, wanneer vroomen beproeft en geloutert, quaden gestraft worden’. Hoe volkomen zijn deze woorden ook nu nog toepasselijk op de missies in China, die zoo smartelijk veel hebben te lijden gehad in de laatste jaren. Zeer geschikt zou Vondels chineesch treurspel zijn om opgevoerd te worden bij gelegenheid van een missietentoonstelling, zooals er tegenwoordig zoo dikwijls worden gehouden! Daardoor zou zijn missiespel ook nu nog een bijzondere uitwerking kunnen hebben in het belang der Katholieke missiën. |
|