| |
| |
| |
Stijl en verschijningsvorm
Inleiding
Elk gebouw heeft een eigen vorm, indeling en decoratie en is op een bepaalde wijze geconstrueerd met de beschikbare bouwmaterialen. Al die elementen zijn in de loop der tijd aan verandering onderhevig. Als vingerafdrukken van hun tijd tonen ze gezamenlijk een architectonische ontwikkeling, waarin smaak en functie, ofwel stijl en verschijningsvorm bepalend zijn. Om de belangrijkste in dit boek gebruikte architectonische termen in een breder kader te plaatsen, wordt in deze inleiding de stilistische ontwikkeling beknopt geschetst. Er is daarbij gekozen voor een naamgeving conform Bouwstijlen in Nederland 1040-1940 (tweede druk 2000) en de Architectuur- en tuinstijlen thesaurus van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
De begrippen intentie en verwatering verdienen hier enige aandacht. Vormen zijn zelden louter decoratie. Niet altijd kan achteraf de intentie worden achterhaald, maar veel vormcombinaties zijn bewust met een bepaalde betekenis toegepast. Verwatering treedt op als het uitdrukkingsmiddel sleets wordt. Hiermee hangt samen een onderscheid tussen een bovenstroom met toparchitectuur, waarin de makers zich zeer bewust zijn van hun vormentaal, en een onderstroom waarin deze minder duidelijk aanwijsbaar is. Het onderscheid wordt veelal bepaald door de beschikbare financiële middelen die, indien ruim voorhanden, tot stijlzuivere architectuur kunnen leiden, terwijl men zich in andere gevallen moet beperken tot het realiseren van gebouwen met stilistische invloeden of ontwerpen waarin slechts details in stijl aanwijsbaar zijn. De trendsettende bovenstroom krijgt in dit boek ruime aandacht, maar de trendvolgende onderstroom wordt niet vergeten. Immers, het gros van de gebouwde omgeving behoort tot deze laatste categorie.
| |
Romaans en gotiek
Afgezien van de - herstelde - ringwalburgen in Oost-Souburg en Burgh en de fundamenten van de Porta Principalis te Aardenburg zijn in Zeeland uit het eerste millennium van onze jaartelling geen zichtbare resten bewaard gebleven. Voorbeelden van romaanse architectuur zijn in Zeeland dun gezaaid. Wel bevinden zich in de
Het in romano-gotische vormen uitgevoerde koor van de hervormde kerk van Kloosterzande, oorspronkelijk gebouwd rond 1250 als kapel van een cisterciënzerklooster (1927)
kelders van de Middelburgse abdij enkele laat-romaanse vensters (tweede helft 12de eeuw). Het uit circa 1300 daterende koor van de kerk te Renesse werd in 1976 geheel gereconstrueerd. Een belangrijk voorbeeld is de rond 1250 door de cisterciënzers opgetrokken kloosterkapel te Kloosterzande. Het volledig uit baksteen opgetrokken, recht gesloten koor met rondboogvensters is karakteristiek voor de romano-gotiek en vergelijkbaar met de sobere architectuur van de kloosters Ten Duinen (Koksijde) en Ter Doest (Lissewege) in Vlaanderen.
Nadat de romaanse kruiskerk te Aardenburg in 1202 was afgebrand, bouwde men een forse nieuwe kerk in vroeggotische stijl, waarvan schip en transept in 1220 gereed
| |
| |
Interieur van het rond 1300 in de vormen van de Scheldegotiek uitgevoerde koor van de Herv. kerk te Brouwershaven (1980)
kwamen. Het gebruik van Doornikse steen, pijlers met knopkapitelen en een triforium met gekoppelde zuiltjes zijn kenmerkend voor wat ook wel Scheldegotiek wordt genoemd. De Balanspoort van de Abdij van Middelburg heeft ook een zuil met dergelijke knopkapitelen. In de kerken te Kloetinge en Cadzand zijn hier eveneens sporen van te vinden. Het koor en de kooromgang van de kerk te Brouwershaven (circa 1300) kunnen ook tot de Scheldegotiek worden gerekend. Omdat deze kerk - zoals gebruikelijk in de kuststreek - geen stenen maar houten gewelven heeft, zijn hier geen luchtbogen toegepast. De Middelburgse Abdijkerk kreeg begin 14de eeuw een in baksteen uitgevoerde, langgerekte, vroeg-gotische Koorkerk. Midden 14de eeuw werd de kerk van Aardenburg uitgebreid met een hallenkoor, waarvan alle beuken even hoog zijn. De kerk te Veere kreeg in de 15de eeuw eveneens een hallenkoor en ook het schip van Groede werd in die tijd verbouwd tot hallenkerk. Voorbeelden van 14de-eeuwse kerktorens zijn die te Oudelande, Kapelle en Baarland. Forse haakse steunberen en spaarnissen hebben de 14de-eeuwse torens te Nisse, 's-Heer Abtskerke en 's-Heer Arendskerke.
Begin 15de eeuw ontstond in het hertogdom Brabant een op de Franse gotiek geïnspireerde stijl, die als Brabantse gotiek bekend staat. Karakteristiek zijn de ronde zuilen met koolbladkapitelen, terwijl de hoogte van het middenschip geringer is dan die in de Franse kerken. Belangrijke Zeeuwse voorbeelden zijn de kruisbasilieken van Hulst, Veere, Goes en Tholen, alle bekleed met natuursteen en voorzien van een rijke hoog-gotische decoratie. Koolbladkapitelen zijn ook in andere kerken te vinden, zoals te Dreischor, Zoutelande, Scherpenisse, Wemeldinge en Kruiningen. Uitgevoerd met luchtbogen zijn het schip van de kerk te Tholen en de rijzige koren van de kerken te Hulst en Goes.
In de loop van de 15de eeuw verrezen enkele laat-gotische kerken, waaronder die te Gapinge, Oosterland (koor), Nieuwerkerk (koor), Vlissingen, Haamstede en Brouwershaven (schip). De 15de-eeuwse torens met open voorhal te Ovezande, 's-Gravenpolder en Gapinge vormen één groep. Imposant zijn de torens van Westkapelle (1432-'70) en de onvoltooide torens van Veere (1470-1521) en Zierikzee (1454-1506).
Van de profane gotische bouwkunst resteren vooral voorbeelden in de grotere steden. Opvallend zijn de Zeeuwse laat-gotische stadhuizen. Die te Sluis (1396, 1427) en Hulst (1534) hebben een belfort-achtige toren in de Vlaamse traditie. Dit geldt ook voor het rijkste voorbeeld,
Flamboyante laat-gotische vormen uit de tweede helft van de 15de eeuw aan het stadhuis van Middelburg, met aan de linkerzijde de achtzijdige ‘Choertoren’ (1982)
| |
| |
het Middelburgse stadhuis, waaraan van 1452 tot circa 1520 werd gewerkt. Vooral de maaswerk-achtige traceringen met driepassen en visblazen zijn kenmerkend voor de flamboyante late gotiek. Vergelijkbare raadhuizen staan in Veere (1474-1517) en Tholen (circa 1475). Eveneens laat-gotisch van vorm zijn de Gistpoort van de Abdij van Middelburg (circa 1500) en de waterput met cisterne te Veere (1551).
Het beste voorbeeld van een gotische woonhuisgevel toont het Zierikzeese huis De Haene (circa 1500) met zowel gotische driepassen boven de vensters als in de geveltop. De houten gevel van het huis Sint Pieter te Middelburg (circa 1500) heeft ook een dergelijke driepas in de geveltop. De rijkste laat-gotische woonhuizen in Zeeland zijn de Schotse Huizen te Veere (circa 1539), uitgevoerd met korfbogen voorzien van gotisch traceerwerk.
| |
Renaissance en maniërisme
In het tweede kwart van 16de eeuw werden de renaissance-vormen voor het eerst in ons land toegepast. Deze uit de klassieke oudheid afgeleide vormen heeft men in de loop van de tijd geregeld herschikt en aangepast. Het belangrijkste Zeeuwse voorbeeld van vroege renaissance is de toegangspoort van het Fort Rammekens bij Ritthem (1547). Deze gebosseerde poort heeft een streng en robuust karakter, verwant aan de dorische orde; een orde die passend werd bevonden voor vestingwerken en als zodanig in het architectuurtraktaat van Serlio (1537) wordt besproken. Twee andere opvallende voorbeelden staan te Zierikzee. De Noordhavenpoort kreeg in 1559 aan de stadszijde een nieuw aanzien met twee topgevels voorzien van rolwerkversieringen, medaillons en portretkoppen. Enkele jaren daarvoor had ook het stadhuis (1554) een vernieuwing ondergaan, waarbij in de geveltoppen de beeldmedaillons van Karel V en Philips II werden aangebracht. Het huis Turfkade 11 te Goes kreeg weliswaar in 1555 een nieuwe gevel met daarin een wapen van Karel V, de vormgeving is echter nog overwegend laat-gotisch. Kerkonderdelen in vroege renaissance-stijl zijn de orgelkasten te Brouwershaven (1557) en Middelburg (circa 1560; overgebracht uit Utrecht) en de graftombe voor Arnoud van Cruningen († 1561) in de kerk te Kruiningen.
Als gevolg van de Opstand kwamen de bouwactiviteiten enige tijd tot stilstand. Gebouwd werd er weer na circa 1590 en wel in een stijl die maniërisme heet. Daarbij is de assimilatie van Italiaanse renaissance-vormen met de traditionele bouwwijze zichtbaar. Kenmerkend zijn de afwisseling van baksteen met natuursteenlagen en het band- en rolwerk. Een van de eerste uitingen in deze stijl, het huis ‘In de Steenrotse’ te Middelburg (1590) met zijn
Toegangspoort in vroege renaissance-vormen van het uit 1547 daterende Fort Rammekens bij Ritthem
Rijke maniëristische natuurstenen gevel uit 1590 van het in 1940 verwoeste huis ‘In de Steenrotse’ te Middelburg (1923)
| |
| |
voor het maniërisme kenmerkende diamantkoppen en wortelmotieven, werd in 1940 verwoest. Dat was al in 1809 het lot van het uit 1594 daterende Vlissingse stadhuis - een verkleinde kopie van dat van Antwerpen. Een zelfde volume als dit stadhuis met brede voorgevel en hoog opgaand middenrisaliet met band- en rolwerkgevel heeft het gebouw van de Kloveniersdoelen te Middelburg (1611). Het stadhuis van Brouwershaven (1599) bestond in opzet uit enkel het huidige middendeel, maar dan wel geheel in natuursteen uitgevoerd en met rijke decoraties (beide gebouwen hebben een ingrijpende restauratie ondergaan). Andere maniëristische voorbeelden zijn het Burgerweeshuis van Aardenburg (1631) en het raadhuis te Dreischor (1637). Woonhuizen werden in die tijd veelal voorzien van trapgevels. In Middelburg hebben de oudste voorbeelden accoladebogen (kielbogen) boven de vensters, zoals de laat-16de-eeuwse huizen Brakstraat 9 en Schuitvlotstraat 17. Dat is verder het geval bij Weststraat 79 te Aardenburg. Ook in Goes, Veere en Zierikzee komen dergelijke gevels voor. Na circa 1635 spreekt men in dit verband wel over laat-maniërisme. Voorbeelden daarvan zijn Steenstraat 3 te Hulst (1640), Prof. Zeemanstraat 15 te Zonnemaire (circa 1640) en het huis De Gouden Eikel te Aardenburg (1646).
| |
Classicisme en Lodewijkstijlen
Na het midden van de 17de eeuw kwam de nadruk te liggen op symmetrische gebouwen met frontons en pilasters. Het rijkste voorbeeld van deze classicistische stijl is de Middelburgse Oostkerk, waarvan het eerste ontwerp van 1644 dateert en die uiteindelijk in 1667 gereed kwam. Aan deze kerk met zijn imposante koepel en kolossale ionische orde hebben de bekende architecten Bartholomeus Drijfhout, Arend van 's-Gravesande, Pieter Post, Pieter Arentsz Noorwits en Louis Jolijt gewerkt. Andere voorbeelden van classicistische kerken staan in IJzendijke (1659), Sint Philipsland (1668), Burgh (1674) en Driewegen (1674). Belangrijke voorbeelden van woonhuizen in classicistische stijl zijn Huis Lampsins te Vlissingen (1641) en Huis 's-Hertogenbosch te Middelburg (1665), beide met pilasters van twee verschillende ordes boven elkaar, zoals beschreven in het ordeboek van Scamozzi (1615). Kolossale ionische pilasters hebben de huizen Dam 31 (circa 1657) en Balans 11 (circa 1661) te Middelburg en huis Hoope te Goes (1651). Andere voorbeelden zijn de smalle woonhuizen De Witte Swaen te Zierikzee (1658) en 't Huys Borssele te Goes (circa 1660), met pilastergevels gebaseerd op van Philips Vingboons. De in 1652 te Zierikzee gereed gekomen galerij met open markthal (gebruikt als beurs) is geïnspireerd op het Florentijnse vondelingenhospitaal (1419) van Filippo Brunelleschi. De verdieping is uitgevoerd met rondboogvensters
De Koepoort te Middelburg werd in 1739 in Lodewijk XIV-stijl ontworpen door Jan Peter van Bauerscheit
maar zonder verdere pilastergeleding en komt het dichtst bij de strakke stijl van het classicisme.
Aan het eind van de 17de eeuw verschoof het culturele zwaartepunt in Europa van Italië naar Frankrijk en het Franse hof. De daardoor beïnvloede Nederlandse architectuur van de 18de eeuw wordt doorgaans ingedeeld in drie Lodewijkstijlen. Tot 1740 gaat het om de zware, maar symmetrische en decoratieve vormen van de Lodewijk XIV-stijl, gevolgd door de Lodewijk XV-stijl of rococo met zijn zwierige asymmetrische rocaille-motieven. Van 1775 tot 1815 kenmerkt de vormgeving zich door de elegante, slanke en symmetrische vormen van de Lodewijk XVI-stijl, overgaand in de empire-stijl.
In de eerst helft van de 18de eeuw verrezen er Lutherse kerken te Vlissingen (1735), Groede (1743) en Zierikzee (1755). De Luth. kerk te Middelburg (1742) is het rijkst uitgevoerd en voorzien van een pronkrisaliet in Lodewijk XIV-stijl. Jan de Munck maakte ook het ontwerp voor het IJkkantoor (1739) en voor zijn eigen woonhuis ‘Het Observatorium’ (1736) in die stad. Een andere belangrijke ontwerper was Jan Peter van Baurscheit de Jonge. Door hem ontworpen zijn het rijk uitgevoerde Beeldenhuis te Vlissingen (1730) en het in vorm veel ingetogener buitenhuis Der Boede te Koudekerke (1733). Wat betreft materiaalgebruik kan ook het woonhuis Gorststraat 30 te Middelburg (circa 1745) aan hem worden toegeschreven. Eveneens ingetogen, maar architectonisch krachtig door de gebogen vorm van de voorgevel, is het Van der Perrehuis in Middelburg (1765), waarvan de gevel waarschijnlijk door Engelbert Baets - een neef van Van Baurscheit - | |
| |
is ontworpen. Zeker door Van Baurscheit ontworpen is de Koepoort (1739) in dezelfde stad. Andere voorbeelden van gebouwen in rijke Lodewijk XIV-stijl zijn het landshuis te Hulst (circa 1730), de woonhuizen De Pyramide (1733), Wagenaarstraat 1 (circa 1735) en Koepoortstraat 6 (circa 1735) te Middelburg, en Huize den Berg (circa 1760) en Kleine Kade 47 (1763) te Goes. Het laatstgenoemde huis toont de overgang naar de Lodewijk XV-stijl.
Het Goese stadhuis onderging in 1775 een ingrijpende verbouwing, waarbij onder andere een nieuwe voorgevel in Lodewijk XV-stijl en een nieuwe bordestrap tot stand kwamen. Elders bleven de aanpassingen aan de stadhuizen in die tijd beperkt tot het bordes: Veere (1749), Sluis (1756), Middelburg (1756; Jan de Munck) en Tholen (1758; Nicolaas Muts). Het Zierikzeese stadhuis werd in 1779 inwendig verbouwd in rococo-stijl. Ook het buitenhuis Ter Hooge bij Middelburg kreeg in 1757 inwendig een aanpassing in die stijl. Voorbeelden van rijke woonhuizen in Lodewijk XV-stijl zijn Grote Markt 17 te Goes (1753), De Schaepskoye (circa 1755) en Lange Noordstraat 63 (circa 1760) te Middelburg, en De Aveling te
De in speelse Lodewijk XV-vormen rond 1750 opgetrokken gevel van het huis ‘d'Adelaere’ te Zierikzee heeft een asymmetrisch geplaatst pronkrisaliet
Een goed voorbeeld van ingetogen Lodewijk XVI-stijl is de hardstenen gevel van het huis ‘De Zoutkeet’ te Zierikzee
Zierikzee (1788). Een asymmetrische pronkrisaliet in deze stijl hebben Langeviele 51 te Middelburg (circa 1765), d'Adelaere en de Halve Mane te Zierikzee (circa 1750), en het woonhuis Edenburg te Vlissingen (1771). Het ambachtshuis van Oud-Vossemeer (1771) is in hoofdvorm uitgevoerd in Lodewijk XVI-stijl, maar vertoont rococo-details. Bijna ornamentloos is het rechthuis van Colijnsplaat (1769), dat net als de kerk aldaar (1769) werd ontworpen door Johannes van Es en Frans Rupingh. De Middelburgse stadsarchitect Coenraad Kaijser ontwierp het Middelburgse Oude mannen- en vrouwenhuis (1784) en de hervormde kerk te Hoofdplaat (1785). Opvallend zijn de pompen in Lodewijk XVI-vormen te Nisse (circa 1780), Middelburg (1782), Sint Anna ter Muiden (1789) en Sint Maartensdijk (1791). Het woonhuis De Zoutkeet te Zierikzee (circa 1790) is een mooi voorbeeld van de ingetogen Lodewijk XVI-stijl. De overgang naar de empire-stijl is zichtbaar bij het huis Havenpark 33 te Zierikzee (1828). Het rijkste empirevoorbeeld is Lange Noordstraat 39 te Middelburg (1825), met een pronkvenster boven de ingang gesierd door gevleugelde klauwen. Een saillant element aldaar is het gebruik van wisseldorpelklosjes. Deze kleine decora- | |
| |
tieve elementen komen ook voor bij Latijnse Schoolstraat 11 te Middelburg (circa 1840) en op andere plaatsen in Zeeland. Deze klosjes zitten op de plaats waar de verdikte middenstijl - karakteristiek voor de empireschuifvensters - de wisseldorpel kruist.
| |
Neoclassicisme en eclecticisme
Pas enige jaren na de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 trok de economie weer aan. Met de empire-stijl ontstond een hernieuwde oriëntatie op de klassieke vormen, met name de strengere Griekse. Dit leidde tot een stijl die we nu neo-Grec noemen en die rond 1850 overging in het neoclassicisme. Twee belangrijke voorbeelden staan in Zierikzee. De enorme Nieuwe Kerk, met zijn kolossale dorische zuilen, kwam na planaanpassing uiteindelijk in 1848 gereed onder uitvoerend architect J. Bourdrez. Zonder zuilen maar in vormentaal toch neo-Grec is de van 1840 daterende weverij te Zierikzee. Verder kreeg het Middelburgse huis Dam 21 in 1838 een nieuwe gevel in deze stijl.
De wettelijke gelijkstelling van de godsdiensten leidde ertoe dat er weer katholieke kerken werden ingericht en gebouwd. In Hulst gaf men de katholieken in 1806 het koor van de middeleeuwse Willibrorduskerk terug, terwijl de hervormden het schip behielden. Tot 1929 zou deze kerk een simultaankerk blijven. In Oud-Vossemeer ontwierp Bourdrez een katholieke kerk (1841). Te Arnemuiden was hij verantwoordelijk voor de hervormde kerk (1858). Andere voorbeelden van neoclassicistische kerken zijn die van Nieuwdorp (1841), Heinkenszand (1844), Borssele (1852), alsmede de door I.H. Warnsinck ontworpen kerk te Wilhelminadorp.
Voor die tijd imposant was het loodskantoor te Brouwershaven (1849) naar ontwerp van L. Valk. Ook de raadhuizen van Stavenisse (1840) en Koudekerke (1877) zijn in neoclassicistische stijl uitgevoerd, evenals de woonhuizen Westkade 103-104 te Sas van Gent (circa 1830) en Dam 6 te Yerseke (1877). Kenmerkend zijn ook de in deze stijl gebouwde buitenhuizen op Walcheren, zoals Duinvliet te Domburg (1839), Overduin (1839) en Ipenoord (1841) te Oostkapelle en Huis Moesbosch te Koudekerke (1871).
In hoofdopzet neoclassicistisch is verder het Goese kantongerecht (1865) naar plannen van A.C. Pierson. Boven de vensters zitten zogeheten wenkbrauwen. Deze decoratieve elementen zijn ook terug te vinden aan de kerk te Zonnemaire (1867). Classicistische vormen gecombineerd met rondbogen en wenkbrauwen worden ook wel aangeduid als romantisch classicisme of ‘Rundbogenstil’. Het Middelburgse station (1872) is zowel voorzien van wenkbrauwen als rondbogen. Andere voorbeelden zijn de Oostkerk te Wolphaartsdijk (1861), de Bewaerschole te
Opvallend is de uit 1838 daterende neoclassicistische gevel met rijk uitgevoerd palmettenfries van het Middelburgse huis Dam 21, hier nog met zijn oorspronkelijke onderpui (1914)
Haamstede (1873) en de stoomgemalen te Kerkwerve (1877) en Ouwerkerk (1878).
Naarmate meer stijlinvloeden naast elkaar zijn toegepast, is het moeilijker te bepalen of het nog om neoclassicisme of om eclecticisme gaat. Eclecticisme is het op een originele wijze verwerken van de beste elementen uit vroegere stijlen. In de praktijk gaat het veelal om gebouwen met een neoclassicistische hoofdvorm, waarbij de geprefabriceerde decoratieve elementen als consoles en vensteromlijstingen het eclectische karakter bepalen. Opvallend rijk eclectisch uitgevoerd is de Rijks Hogere Burger School te Goes (1868), evenals het Jachthuis te Kloetinge (circa 1860) en de voormalige pastorie te Biezelinge (1863). Niet alleen voor hotels werd deze uitbundige stijl passend geacht, gezien Hotel du Commerce te Middelburg (circa 1874) en Hof van Holland te Oud-Vossemeer (1899), maar ook voor apotheken, zoals die te Middelburg (Dam 25; circa 1870) en Goes (Grote Markt 10; circa 1880). Voorbeelden van rijke eclectische woonhuizen zijn de villa Singelzicht te Middelburg (1860) en Bellamypark 19 te Vlissingen (1881). Vooral voor grote huizen die een zekere rijkdom moesten uitstralen gebruikte men deze stijl nog geruime tijd, getuige de door F.B. Sturm ontworpen herenhuizen Koninginnestraat 26 (1909) en Koninginnestraat 18 (1912) te IJzendijke.
| |
| |
| |
Neogotiek en neorenaissance
Omstreeks 1830 werd uit Engeland een decoratieve, sterk romantisch getinte, vorm van neogotiek overgenomen, die in Nederland ook wel Willem II-gotiek wordt genoemd. Voorbeelden van gebouwen met in pleisterwerk uitgevoerde gotische details zijn de stadhuizen van Arnemuiden (1865) en Terneuzen (1860). Het laatstgenoemde heeft een kielboog boven de ingang en gietijzeren vensters met daarin gotische driepassen. De consistories van de hervormde kerken te Koudekerke (1836) en 's-Heer Arendskerke (1859) zijn in deze stijl uitgevoerd, evenals de door W.J. van Vogelpoel ontworpen katholieke kerk van Ovezande (1859).
Kort na 1850 verscheen de neogotiek, een op 13de-eeuwse Franse voorbeelden geïnspireerde bouwstijl, waarbij een ‘archeologisch’ zuiver gebruik van gotische vormen werd nagestreefd. De neogotiek werd bij uitstek de stijl voor rooms-katholieke kerken, waarvan de bouw na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) een hoge vlucht nam. Het overwegend katholieke Zeeuws-Vlaanderen behoorde tot het bisdom Breda. P. Soffers bouwde hier een interessante reeks katholieke kerken. De oudste
Een karakteristiek voorbeeld van de diverse in Zeeuws-Vlaanderen door P. Soffers ontworpen neogotische dorpskerken is de R.K. St.-Henricuskerk te Clinge
staat in Aardenburg (1851), daarna volgden die te Graauw (1855), Biervliet (1858), Nieuw-Namen (1860), Sint Jansteen (1860), Hoofdplaat (1861), Axel (1863) en Groede (1863). Deze kerken hebben vaak een romantisch-neogotische ingangspartij en inwendig gestukadoorde houten kruisribgewelven. Vanwege deze gewelven spreekt men ook wel over ‘stukadoorsgotiek’. Dat geldt eveneens voor de door Soffers later ontworpen kerken te Kloosterzande (1871), Lamswaarde (1873), Vogelwaarde-Stoppeldijk (1861, herbouw 1870), Vogelwaarde-Boschkapelle (1876) en Clinge (1876). De ten noorden van de Westerschelde schaars voorkomende katholieke kerken - behorende tot het bisdom Rotterdam - werden ontworpen door P.W. Schrauwen (Heinkenszand; 1866) en Th. Asseler (Hansweert; 1870, 's-Heerenhoek; 1874). De vooral in het bisdom Breda werkende architect P.J. van Genk ontwierp daar kerken te Yerseke (1895) en Kwadendamme (1902) en in Zeeuws-Vlaanderen twee vergelijkbare kerken te Zuiddorpe (1886) en Hengstdijk (1893). P.J.H. Cuypers komen we in Zeeland enkel tegen bij de restauraties van het Middelburgse stadhuis en de Hulster St.-Willibrorduskerk. Zijn zoon J.Th.J. Cuypers ontwierp de katholieke kerk te Sas van Gent (1892) en zijn kleinzoon P. Cuypers jr. de kerk te Lewedorp (1930). Late voorbeelden van neogotische kerken zijn die te Tholen (1900), Goes (1908) en Vlissingen (1911), alsmede de door W. te Riele ontworpen kerken van Ossenisse (1915) en Koewacht (1922). Ook de hervormde kerk van Nieuw- en Sint Joosland (1882) vertoont neogotische details. Zeldzame niet-kerkelijke neogotische voorbeelden zijn de voorgevel van de St.-Sebastiaansdoelen te Middelburg (1888) en de watertoren aldaar (1892).
Tegen 1875 ontstond de derde belangrijke neostijl, de neorenaissance, die teruggreep op de (maniëristische) architectuur van de late 16de en vroege 17de eeuw. Deze stijl werd bij uitstek passend gevonden voor raadhuizen, zoals te Zaamslag (1904) en Driewegen (1913), maar ook gebruikt voor andere overheidsgebouwen, zoals voor de postkantoren te Goes (1890) en Tholen (circa 1895). Verder zijn de openbare lagere scholen te Sluis (1883), Retranchement (1884) en Middelburg (1893) in neorenaissance-stijl gebouwd. Tevens werd deze stijl gekozen voor protestantse kerken, maar daarvan werden er in Zeeland toen weinig nieuw gebouwd; voorbeelden zijn de hervormde kerken te Terneuzen (1886) en Kerkwerve (1895), en de doopsgezinde kerk te Middelburg (1889). Tot de opmerkelijkste uitingen van neorenaissance behoort het badpaviljoen te Domburg, gebouwd in 1889 naar ontwerp van J.J. van Nieukerken. Hij ontwierp verder het landhuis Welgelegen te Serooskerke (1894). Een ander voorbeeld van een fors huis in neorenaissance is De Elderschans te Aardenburg (1885), ontworpen door
| |
| |
Tot de opmerkelijkste uitingen van de neorenaissance in Zeeland behoort het badpaviljoen te Domburg, gebouwd in 1889 naar ontwerp van J.J. van Nieukerken (1979)
de Middelburgse architect J.A. Frederiks. Naast veel restauratiewerk ontwierp hij in Middelburg de rijke huizen Loskade 17-23 (1891-'93). Andere goede neorenaissance-voorbeelden zijn: de villa Duinenburg te Domburg (1885), het winkelpand Botermarkt 1 te Tholen (1894), de burgemeesterswoning Marktveld 5 te Kloetinge (1896) en - als late variant - Huis ter Schelde te Vlissingen (1910).
De chaletstijl met zijn op de houtbouw geïnspireerde decoraties werd geregeld in combinatie met neorenaissance-elementen toegepast. Een vroeg voorbeeld is de villa Veersebolwerk 3 te Middelburg (circa 1880). Ook bij de andere voorbeelden betreft het vooral woonhuizen: Brouwerijstraat 5 te Koudekerke (circa 1895), Hoofdstraat 20 te Kruiningen (1898), Markt 5 te Sas van Gent (1908) en Markt 13-15 te Tholen (circa 1910). Opvallend zijn ook de twee geheel houten chalets aan de Nehalenniaweg te Domburg (1905). Een variant op de chaletstijl is de toepassing van vakwerktopgevels, met als goede voorbeelden de villa's De Sprenck te Middelburg (1905), De Ophir te Vlissingen (1909) en Magnolia te Oostkapelle (1911).
| |
Jugendstil, rationalisme en nieuw historiserende stijl
Omstreeks de eeuwwisseling maakten de neostijlen gaandeweg plaats voor andere stromingen. Een toenemend geloof in de vooruitgang stond aan de wieg van een nieuwe stijl met vormen gebaseerd op gestileerde plantaardige motieven: de art nouveau of jugendstil. De art nouveau kent een wat zwieriger vormgeving dan de meer geometrische jugendstil, die in Nederland beter aansloeg. Harde en licht gekleurde bouwmaterialen spelen een belangrijke rol. De meest markante jugendstil-voorbeelden zijn de deels wit gepleisterde villa's Spuistraat 59-65 te Vlissingen, gebouwd in 1910 naar plannen van P.F. Smagge voor Belgische loodsen. Karakteristiek voor de hier zichtbare geometrische jugendstil zijn de in het pleisterwerk van de zijgevels aangebrachte versieringen. Vooral het hekwerk bij de ingang van de villa De Sprenck te Middelburg (1905) is een goed voorbeeld van jugendstil. Aannemer C.A. Goethals maakte het ontwerp, geassisteerd door zijn zoon A.L.J. Goethals. Zij ontwierpen in Middelburg eveneens het kantoorpand Dam 32 (1902) en de huizen Seisdam 28 (1903) en Loskade 7-15 (1906). De eveneens voor de jugendstil kenmerkende hoefijzerbogen zijn te vinden bij het metaarhuis van de Hoogduitse Isr. begraafplaats (1900) en de azijnfabriek (1901), beide in Middelburg. Ook de raadhuizen van Waarde
| |
| |
De deels wit gepleisterde huizen Spuistraat 59-65 te Vlissingen, gebouwd in 1910 voor Belgische loodsen, vertonen markante jugendstil-vormen naar ontwerp van P.F. Smagge
(1909; W. Sterk) en Hoofdplaat (1913; J. van Baal) hebben duidelijke jugendstil-kenmerken. Woonhuizen in deze stijl zijn de burgemeesterswoning Ostrea te Tholen (1903) en Stoofstraat 9 te Poortvliet (circa 1905). Goede voorbeelden van jugendstil-winkelpanden zijn Havenplein 3 te Zierikzee (1909) en Korte Nieuwstraat 1 te Hulst (1915). Opvallend zijn ook de boerderijen Stadszicht te Tholen (1909) en Mon Genie te Brouwershaven (1911).
Aan het rationalisme is vooral de naam van H.P. Berlage verbonden. Kenmerkend zijn een rationele vormentaal en robuuste bakstenen bouwvolumes. Berlage zelf heeft in Zeeland echter geen gebouwen ontworpen. Naar plannen van de Rotterdamse architect W. Bruijnzeel zijn in deze stijl in 1902 zowel het ziekenhuis te Noordgouwe als de forse villa Huize Maja te Schuddebeurs uitgevoerd. Andere herenhuizen met rationalistische details zijn Koepoortstraat 4 te Middelburg (1908) en de dokterswoning Axelsestraat 2 te Zaamslag (circa 1910). Ook verrezen enkele kerken in deze sobere en doelmatige stijl, zoals de door Tj. Kuipers ontworpen Geref. kerk te Heinkenszand (1906). Hij maakte ook het verbouwingsplan voor de Geref. kerk te Axel (1919). De T-vormige Herv. kerk te Stavenisse kwam in 1911 gereed naar ontwerp van H.J. Jesse. Vergelijkbare kerken zijn de Herv. kerk te Krabbendijke (1914) en de Geref. kerk te Kapelle (1917). F.G.C. Rothuizen ontwierp in rationalistische stijl het ontvangstkantoor der rijksbelastingen te Goes (1913) en de raadhuizen te Kruiningen en Yerseke (1914).
Als reactie op de jugendstil en het rationalisme ontstond een stroming die wordt aangeduid als nieuw historiserende
Bij het in 1914 gebouwde raadhuis van Yerseke zijn zowel rationalistische als ‘Um 1800’-elementen te zien
stijl of heroriëntatie. De vormgeving sloot aan bij de internationale traditie van barok en classicisme. Deze stijl werd vooral toegepast bij kantoorpanden, villa's en landhuizen en er zijn onder meer Amerikaanse, Engelse en Duitse invloeden in te onderscheiden. De Engelse invloed staat bekend als cottagestijl (landhuisstijl) en de Duitse als ‘ Um 1800’- stijl. Een goed voorbeeld van de Americana-variant van deze stijl is het kantoorgebouw van scheepswerf De Schelde te Vlissingen (1913), naar ontwerp van J.P. Stok. Ook in deze vormentaal uitgevoerd zijn de villa's Albertine te Vlissingen (circa 1910) en De Duinhoek te Haamstede (1916). In ‘Um 1800’-stijl kwamen de door C.A. en A.L.J. Goethals ontworpen villa's Biezelingsestraat 34 te Kapelle (1910) en Overdamme te Middelburg (1913) tot stand. Ook voor raadhuizen werd deze sobere maar statige architectuur passend geacht, getuige het raadhuis van 's-Heer Arendskerke (1915). De al genoemde raadhuizen van Kruiningen en Yerseke hebben eveneens ‘Um 1800’-elementen.
| |
Expressionisme, functionalisme en traditionalisme
Na de Eerste Wereldoorlog werd vooral in Amsterdam volkswoningbouw gerealiseerd in een expressieve baksteenarchitectuur, waarin de structuur van de hoofdvorm voorop stond. De hieruit voortvloeiende stijl staat bekend als expressionisme, maar wordt ook Amsterdamse School genoemd. De bank van de Nationale Bankvereeniging te Terneuzen (1919), naar ontwerp van H.F. Mertens, is hier een rijk voorbeeld van en is voorzien van veel details in siermetselwerk en doorlopende dorpels met
| |
| |
Kenmerkend voor het expressionisme zijn onder meer het verticale metselwerk en de ruitvormige roeden in de bovenlichten van het Bankgebouw van de Nationale Bankvereeniging te Terneuzen uit 1919
Een combinatie van expressionisme, Engelse landhuisstijl en functionalisme vertoont het door D. Roosenburg in 1931 ontworpen Wooldhuis te Vlissingen (1995)
opschriften. Ook de ruitvormige roeden in de bovenlichten zijn karakteristiek. Het R.K. Theresiagesticht te Lamswaarde (1926) vertoont sobere expressionistische details, evenals de elektriciteitscentrale ten zuiden van Sluiskil (1923; A.A. Kok) en het kantoorgebouw van de Algemene Zeeuwse Verzekering Maatschappij (1925; A.L.J. Goethals). Eenvoudig expressionistisch van vorm is verder het woonhuis Stationsstraat 20 te Sas van Gent (circa 1930) met paraboolvormig dak.
Na 1925 werden de vormen soberder en strakker en ontstond onder invloed van het werk van W.M. Dudok het zakelijk (of kubistisch) expressionisme met krachtige bakstenen bouwvolumes en platte daken. Karakteristieke voorbeelden zijn de Rijks Hogere Burger School te Vlissingen (1925), naar ontwerp van W.K.H. Helwig en gebouwd onder supervisie van rijksbouwmeester W.A.J. Vrijman, en het stadhuis van Sas van Gent (1933) naar plannen van J. Hennink. Architect A. Rothuizen ontwierp in 1929 in deze stijl de (Geref.) Westerkerk te Goes en het kantoor van de Provinciale Zeeuwsche Energie Maatschappij te Middelburg (1938).
Decoratieve onderdelen uit die tijd worden wel tot de art déco gerekend, bijvoorbeeld de details aan de uit 1929-'30 stammende R.K. kerk te Heikant bij Sint Jansteen en die aan de watertoren van Sint Philipsland (1925; H. Sangster) en de koeltoren van de brouwerij ‘Van Waes Boodts’ te Westdorpe (circa 1930).
Tussen 1920 en 1935 kwam de internationale moderne stijl tot ontwikkeling, in Nederland bekend onder de naam functionalisme of Het Nieuwe Bouwen. De kenmerkende elementen van deze stijl, zoals wit gepleisterde gevels, stalen ramen en platte daken, komen in Zeeland vóór 1940 vrijwel niet voor. Een uitzondering is de villa Veerstraat 8 te Nieuw-Namen met een vlindervormige plattegrond (1936; J. van Driessen). Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de villa Het Wooldhuis te Vlissingen (1931), die door D. Roosenburg werd ontworpen in een combinatie van expressionisme, Engelse landhuisstijl en functionalisme.
Naast het functionalisme ontstond in de jaren twintig het traditionalisme, ook wel bekend als de Delftse School. Niet de strakke lijnen en het platte dak, maar de traditionele baksteenbouw en het hoogopgaande dak stonden centraal. Vooral bij overheidsgebouwen was deze stijl in trek, getuige de raadhuizen van Vogelwaarde (1936), Oude- | |
| |
lande (1938; C. van Maris), Baarland (1939; A. van Mons), Oost-Souburg (1939; L.M. Naaktgeboren) en Sint Annaland (1940; A. Rothuizen), alsmede het Polderhuis voor Walcheren te Middelburg (1947) naar ontwerp van J.F. Berghoef en H. Klaarenbeek. Ook het naastgelegen hofje ‘Onder den Toren’ (1943) naar plannen van F.A. Eschauzier behoort hiertoe, evenals de burgemeesterwoning villa Schouwenburgh te Burgh (1938) naar ontwerp van F.C.J. Dingemans. Voorbeelden van kerken in deze stijl zijn de Geref. kerk te Oost-Souburg (1932; A. Rothuizen), de R.K. St.-Eligiuskerk te Lewedorp en de kerk van de Doopsgez. Gemeente te Goes (beide circa 1930).
Na de Tweede Wereldoorlog bepaalden het functionalisme en vooral het traditionalisme het gezicht van de Zeeuwse architectuur. Veel voorbeelden van wederopbouwarchitectuur zijn te vinden in Middelburg, Westkapelle, Oostburg en Sluis. Bijzondere vermelding verdienen de drie kerken van Schoondijke (1946-'57), de Geref. kerk van Serooskerke (1953; H. Eldering), de Herv. kerk te Ouwerkerk (1956; F.H. Klokke), het raadhuis van Kapelle (1951) en de woonhuizen De Olijfboom te Middelburg (1942) en Oudestad 28 te Oostburg (circa 1950).
| |
Het streekeigene
Door de geringere mobiliteit in het verleden komen in de oudere lokale gebruiksarchitectuur (‘Vernacular’) plaatselijk licht afwijkende vormen voor. Het voorkomen of juist ontbreken van bepaalde stijlvormen of groepen bouwwerken doet het architectonische beeld per provincie licht verschillen. Deze verschillen zijn niet altijd even eenvoudig te benoemen, laat staan te verklaren. Plaatselijke bouwtradities en bouwmeesters, afgeleide architectuurtheorie en materiaalgebruik spelen een rol. In Zeeland
Van de eens zo bloeiende meekrapteelt getuigt nog deze uit 1871 daterende meestoof te Kapelle (1987)
zijn veel belangrijke voorbeelden verdwenen, niet alleen door de immer voortschrijdende bouwkundige erosie maar ook door oorlogsgeweld en de vele watersnoodrampen die de provincie in de loop van de eeuwen hebben geteisterd.
De architectuur van Zeeland wordt bepaald door een aantal rijke historische handelssteden omringd door vele dorpen. Deze liggen in een uitgestrekt en vruchtbaar land, dat veelal door middel van bedijkingen met ontelbare polders aan de zee is onttrokken. Achter de dijken liggen de vele voor Zeeland zo karakteristieke - verderop te bespreken - boerderijen, die bestaan uit een vrijstaand eenlaags woonhuis en een grote zwart geteerde houten schuur.
Het water was (en is) voor de Zeeuwen een geduchte vijand. Tegelijkertijd is het voor veel Zeeuwen altijd van levensbelang geweest: het tegenwoordige toerisme, de scheepvaart en de visserij. Van het belang van de visvangst getuigen de Zeeuwse vissershavens, de vismarkten te Zierikzee (1804) en Middelburg (1850), het visafslaghuisje te Goes (1647; hersteld 1912) en het viskot te Borssele (19de eeuw).
Naast voedingsgewassen verbouwde men op het vruchtbare Zeeuwse land nijverheidgewassen, waarvan de meekrap de belangrijkste was. Van deze eens zo bloeiende bedrijfstak - waar de meekrapwortels tot rode kleurstof werden verwerkt - bleef weinig over na de uitvinding van een synthetische vervanger. Toch zijn er nog meekrapstoven en bijbehorende bedrijfsgebouwen te vinden in Walsoorden (1778), Wilhelminadorp (1817), 's-Heerenhoek (circa 1840), Wemeldinge (1866) en Kapelle (Zuid-Beveland; 1871). De gebouwen te Nieuwerkerk (1836), Capelle (Schouwen; 1869) en Noordgouwe (1863) hebben nog enige tijd gediend voor de cichorei-verwerking.
| |
| |
In de Zeeuwse dorpen vallen de vates en de travaljes op. Een vate is een open drinkplaats voor vee die tevens diende als wasplaats en brandput. Te Zierikzee en Scherpenisse in Noord-Zeeland, alsmede op diverse plekken in Zuid-Beveland zijn ze bewaard gebleven. Ook die te Nisse, Kloetinge en Baarland verdienen vermelding. Een travalje of hoefstal is een voor een smederij geplaatste houten of ijzeren constructie om één of twee paarden te kunnen beslaan. Soms zijn ze voorzien van een afdak (Dreischor). Voorbeelden zijn te vinden te Haamstede, Nieuwerkerk, 's-Heer Abtskerke en Heinkenszand. Bijzonder is de smederij te Oud-Vossemeer met in de gevel een van 1803 daterend ‘Smidsklokje’.
Het merendeel van de bewaard gebleven historische bebouwing stamt uit de bloeitijd van de steden. Dat men van die bloei soms onrealistisch hoge verwachtingen had, blijkt het best uit de half afgebouwde St.-Lievensmonstertoren te Zierikzee. In Tholen en Veere kwam het schip wel gereed, maar niet het koor. De kerk te Veere werd onderverdeeld in een hervormde kerk, een Schotse kerk en een wandelkerk. Ook in Middelburg werd de Abdijkerk na de Reformatie opgedeeld: een koorkerk, een wandelkerk en de Nieuwe kerk in het schip. In diverse dorpen verdween na de Reformatie het koor van de dorpskerk (Scherpenisse, Aagtekerke) of soms het schip (Oosterland). Als gevolg van de verslechterde economische situatie in de 19de eeuw kent Zeeland relatief weinig grote 19de-eeuwse gebouwen. Een uitzondering is het loodskantoor te Brouwershaven (1849). Opmerkelijk is de reeks katholieke kerken in Zeeuws-Vlaanderen, die overwegend gaaf bewaard zijn gebleven doordat daar de noodzaak voor latere uitbreidingen vaak ontbrak.
| |
Tuinstijlen
Ook tuinaanleg is onderhevig aan stijl- en smaakverandering. Het aantal bewaard gebleven historische tuinen en parken in Zeeland is beperkt. De vroege renaissancetuin van Hof van Baarland werd vanaf 1990 binnen de omgrachting gereconstrueerd. Van de 17de-eeuwse tuinen in classicistische stijl met geometrische elementen zijn bij de buitenplaats Mon Plaisir te Schuddebeurs enkele elementen bewaard gebleven. De tuin van Huis Toornvliet bij Middelburg werd in 1798-1802 naar plannen van Johannes Montsché gewijzigd in vroege landschapsstijl. Bij deze onder Engelse invloed ontstane stijl werd een geïdealiseerd natuurlijk parklandschap gecreëerd. De Middelburgse tuinarchitect P. Schuppens zorgde ervoor dat in 1806-'09 de tuin van Huis ter Hooge bij Middelburg in deze stijl werd aangepast. Enkele jaren eerder ontwierp hij het park bij kasteel Westhove bij Oostkapelle in de vorm van een tuin met een slingervijver en Romeinse brug (circa 1800).
Vanaf 1810 ontstond de rijpe landschapsstijl, gekenmerkt door hoogteverschillen, boomgroepen, slingerpaden, grote open weiden en zichtlijnen naar punten buiten het park. In Middelburg vormde men in 1841-'48 naar plannen van K.G. Zocher de bolwerken om tot een wandelroute met singels. Mogelijk tekenden de gebroeders K.G. en J.D. Zocher jr. voor het parkontwerp van de buitenplaats Overduin bij Oostkapelle (1839). Aan K.G. Zocher worden ook de ontwerpen voor Duinvliet bij Domburg (1839) en Ipenoord bij Oostkapelle (1841) toegeschreven. Circa 1856 kreeg het huis Landlust te Heinkenszand een park naar plannen van S.A. van Lunteren. Het park van de buitenplaats Zeeduin bij Oostkapelle, met daarin een hertenverblijf opgetrokken van imitatie-takken en - boomstronken van cementpleister, dateert uit circa 1860. De late landschapsstijl werd veel toegepast bij de aanleg van openbaar groen. Van deze stijl bestaan in Zeeland geen voorbeelden afgezien van de tuinen van de huizen Elderschans bij Aardenburg (1888) en Zorgvliet te Ellewoutsdijk (circa 1881). Karakteristiek voor Zeeland zijn de parken en plantsoenen op de plaats van gedempte molenwaters (Middelburg) en havens (Zierikzee, Brouwershaven, Vlissingen).
Van de kort na 1900 geïntroduceerde gemengde tuinstijl, met een deels regelmatige aanleg en daarnaast landschappelijke elementen, getuigen de door L.A. Springer gemaakte plannen voor een plantsoen bij de Oostwal te Goes (1919) en de herbeplanting van de Alg. begraafplaats aldaar (circa 1930).
De erfinrichting van de boerderij ‘'t Hof de Dierik’ te Oudelande kwam in 1921 tot stand naar ontwerp van D.F. Tersteeg. Mien Ruys verzorgde de aanleg van de ommuurde tuin van Het Wooldhuis te Vlissingen (1931) en die van het plantsoen bij het stadhuis van Oostburg (1958). Opvallend voor Zeeuws-Vlaanderen is het processiepark achter de O.L. Vrouwe ten Hemelopneming te Zuiddorpe, met neogotische kapellen uit 1888. Ook bij de rond Sint Jansteen gelegen kerken van Heikant (1934) en Kapellebrug (1935) zijn delen van dergelijke parken bewaard gebleven.
Veel historische tuinen hebben te lijden gehad van de inundaties van 1944 en 1953. Het bos van de buitenplaats Ter Hooge bij Middelburg werd door de Heidemaatschappij opnieuw ingeplant. Onder leiding van C.P. Broerse werden de bastions van Middelburg hersteld, evenals de tuinen van de buitens Toornvliet bij Middelburg (1948) en Der Boede bij Koudekerke (1953).
| |
Gebouwtypen
Naast een onderscheid in bouwstijlen bestaat er ook een functionele differentiatie in gebouwtypen. Gebouwen met een godsdienstige of woonfunctie zijn van alle tijden
| |
| |
en kwamen al aan de orde. De bouwkundige weerslag van de agrarische functie is in Zeeland dermate streekgebonden dat boerderijen bij de regio's worden behandeld. In het navolgende komen andere typen gebouwen aan bod. Elke stad kent sinds de late middeleeuwen een stadhuis. De meest imposante voorbeelden bevinden zich in Middelburg, Veere en Tholen, alsmede in Sluis en Hulst. In Hulst staan ook een gouvernementshuis en een landshuis voor het Hulster-Ambacht. Rechthuizen zijn er in Colijnsplaat (1769) en Sint Jansteen (1790) en er is een ambachtshuis te Oud-Vossemeer (1771). Als rechthuis ontstaan zijn de raadhuizen van Scherpenisse (1594) en Dreischor (1637). Na de afkondiging van de gemeentewet van 1851 verrezen er in diverse dorpen raadhuizen (gemeentehuizen). Interessante voorbeelden zijn die van Stavenisse (1860), Biggekerke (circa 1860), Arnemuiden (1865) en Koudekerke (1877). Het oude raadhuis van Terneuzen onderging in 1860 een verbouwing. Vanaf 1909 kwam opnieuw een reeks raadhuizen tot stand te Waarde (1909), Kloosterzande (1909), Kerkwerve (1909), Scharendijke (1910), Hoofdplaat (1913) en - vergelijkbaar - te Yerseke en Kruiningen (beide 1914). Zakelijk-expressionistisch van vorm zijn de raadhuizen van 's-Gravenpolder (1927), Nieuwerkerk (1930) en Sas van Gent (1933); een traditionalistische vormgeving hebben die van Wolphaartsdijk (1929), Sint Laurens (1931), Clinge (1936) en Sint Annaland (1940). Na oorlogsschade volgde de bouw van nieuwe raadhuizen in Kapelle (1951), Aardenburg (1952), Westkapelle (1953) en Kortgene (1953), waar het raadhuis werd geopend op de dag voor de Watersnoodramp. Nog jongere voorbeelden zijn die van Oostburg (1958), Vlissingen (1964) en Terneuzen (1972).
Kantongerechten kwamen tot stand in Goes (1865) en Terneuzen (1914). Voor de belastinginning werd in Middelburg rond 1845 een commiezenkantoor gebouwd, en rond 1900 een douanekantoor te Sluis. Een opvallend loodskantoor is dat te Brouwershaven (1849). De belastingdienst kreeg eigen kantoren in Goes (1913) en Terneuzen (1964). Te Oostburg staat een Rijkskantorengebouw annex kantongerecht (1953). Een kenmerkende marechausseekazerne bevindt zich te IJzendijke (circa 1920). Het raadhuis van Zaamslag (1904) diende oorspronkelijk tevens als brandspuithuis, cachot en dienstwoning. Een vrijstaand cachotgebouw (circa 1910) is bewaard gebleven te Westdorpe; in Aardenburg werd het cachot gecombineerd met een brandspuithuisje (1888). Brandweerkazernes staan te Serooskerke (circa 1930), Sluis (1951), Vlissingen (1954), Goes (1955) en IJzendijke (circa 1955).
Afgezien van de Latijnse scholen te Middelburg en Goes kreeg het onderwijs pas na de onderwijswet van 1806 de
De gemeenteschool te Retranchement uit 1884 is een zichtbaar resultaat van het in 1880 afgekondigde scholenbesluit
eerste eigen gebouwen. Vroege voorbeelden zijn de tweeklassige schooltjes te Kloetinge (1838), Burgh (1845) en Borssele (1862). Te Philippine verrees in 1869 een stadhuis annex openbare lagere school. Het schoolbesluit van 1880 en de Leerplichtwet van 1901 leidden tot de bouw van veel scholen. Zo werd de uit 1850 stammende tweeklassige school te Brouwershaven in 1880 uitgebreid en verrezen er scholen te Veere (1883), Sluis (1883) en Retranchement (1884). Het bijzonder onderwijs leidde in Zeeland relatief vroeg tot aparte scholen. De in 1858 te Nieuwdorp gestichte Chr. lagere school werd in 1901 vernieuwd. Ook kwamen in Geersdijk (1907), Kapelle (1904) en Wemeldinge (1902) respectievelijk één-, twee- en drieklassige Chr. lagere scholen tot stand. Kwadendamme kreeg in 1916 een katholieke lagere school en aan het zusterklooster te Sas van Gent was al vanaf 1897 een meisjesschool verbonden. De schoolwet van 1920 vormde de aanzet tot de bouw van meerdere bijzondere scholen, zoals de voorm. Chr. lagere school te Grijpskerke (1923). De rond 1905 gebouwde openbare lagere school te Vogelwaarde werd kort na 1920 omgevormd tot een katholieke meisjesschool, terwijl iets verderop een nieuwe jongensschool verrees.
Van de gebouwen voor voortgezet onderwijs is de rijk uitgevoerde Rijks Hogere Burger School te Goes (1868) van belang. Ook in Oostburg (1924) en Vlissingen (1925) bouwde men een Rijks H.B.S. Andere opvallende scholen zijn de R.K. middelbare school te Hulst (1924), de Ambachtsschool te Goes (1924) en de Zeevaartschool te Vlissingen (1949).
Bij de bouw van het postkantoor in Middelburg (1874) werd gebruik gemaakt van een 18de-eeuwse pronkrisaliet. Rijksbouwmeester J.P.E. Hoeufft van Velsen ontwierp het postkantoor van Goes (1890), zijn opvolger
| |
| |
D.E.C. Knuttel dat van Terneuzen. Andere goede voorbeelden zijn de postkantoren te Sas van Gent (1898), Axel (1900) en Aardenburg (1903), en de meer traditionalistische exemplaren in Stavenisse (1921) en Zierikzee (1940).
De aanleg van spoorlijnen met stationsgebouwen leidde tot een grotere mobiliteit. Aan de lijn Roosendaal-Vlissingen werden voor rekening van de Staat verschillende stations gebouwd. Van de oorspronkelijk uit vijf klassen bestaande indeling is het belangrijkste Zeeuwse station te Middelburg (1872) er een van de 3de klasse; die te Arnemuiden (1872), Kapelle (1868), Krabbendijke (1868) en Kruiningen (1868) zijn van de 5de klasse. Van de lokaalspoorlijn Goes-Hoedekenskerke-Goes bleven de in 1927 gebouwde stations van Baarland, 's-Gravenpolder, Kwadendamme, Nisse en Oudelande bewaard, evenals de spoorwegremise te Goes. Van de wederopbouwstations is die te Rilland (1951) een klein en die te Vlissingen (1950) een rijk voorbeeld. In Burgh bleef het tramstation bewaard van de stoomtram naar Steenbergen en in Draaibrug bevindt zich nog een tramremise (1887). In elk groter dorp was wel één of meer korenmolens te vinden. De oudste zijn de standerdmolens te Retranchement (1643), Sint Annaland (1685) en Waarde (18de eeuw). De meeste windmolens zijn stellingmolens, zoals die te Zierikzee (1727) en Middelburg (1728). Daarnaast komen diverse grondzeilers voor, zoals te Zoutelande
Karakteristiek in het Zeeuwse landschap is deze achtkantige grondzeiler te Sint Philipsland die als korenmolen diende en mogelijk in 1724 werd gebouwd
Een stille getuige van de agrarische bedrijvigheid is deze weegbrug te Colijnsplaat, waarvan het weeghuisje in het dijktalud is opgenomen
(1722) en Oosterland (1752), en - in achtkantige vorm - te Sint Philipsland (1724) en Serooskerke (1835). Opvallend zijn de overblijfselen van getijdenwatermolens te Goes, Sas van Gent en Middelburg. Bij laag water werden deze molens aangedreven door het bij vloed in een bekken ingelaten zeewater. Door dit getijdenverschil komen in Zeeland geen poldermolens voor; bij eb kon op natuurlijke wijze gespuid worden. Dit geschiedde via zogeheten suatiesluizen, zoals de Beaufortsluis te Walsoorden. Pas in 1877 en 1878 kwamen te Kerkwerve en Ouwerkerk stoomgemalen in gebruik. Van de Zeeuwse weg- en waterbouwkundige werken zijn de sluizen voor de kanalen van Gent naar Terneuzen en de kanalen door Walcheren en Zuid-Beveland vermeldenswaardig.
Opvallende voorbeelden van het Zeeuwse industriële erfgoed zijn de beetwortelsuikerfabriek te Sas van Gent (1899), de azijnfabriek te Middelburg (1901), de timmerfabriek te Vlissingen (1915), de roomboterfabriek te Wemeldinge (1929) en de koeltoren van de brouwerij te Westdorpe (rond 1930), alsmede de houthandels te Zierikzee en Goes. Letterlijke hoogtepunten in het Zeeuwse landschap zijn de vuurtorens te Nieuw-Haamstede (1840), Breskens (1867) en Westkapelle (1875), en de watertorens van Middelburg (1892), Vlissingen (1894), Goes (1912), Sint Philipsland (1925) en Axel (1936). Te Oud-Vossemeer, Stavenisse en Dreischor bevinden zich trafohuisjes van het type ‘hoogtoren’ voor het toen bovengrondse elektriciteitsnet. Op veel andere plaatsen staan kleine, rond 1931 gebouwde, blokvormige trafohuisjes, zoals te Sint Laurens, 's-Heerenhoek en Geersdijk. Kenmerkend voor het agrarische Zeeland zijn de vaak rond 1920 gebouwde weegbruggen met weeghuisjes, zoals die te Sint Philipsland, Nieuw- en Sint Joosland en Colijnsplaat. |
|