| |
| |
| |
Historie
Ontvolking na bloei
Gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling stond het kustgebied van Zuidwest-Nederland onder Romeins bestuur. Economisch was het gebied niet onbelangrijk; er liep een handelsroute te water doorheen, waarover handel werd gedreven met Engeland. Hiervan getuigen de inscripties op altaren voor de inheemse godin Nehalennia, afkomstig uit tempels bij Domburg en Colijnsplaat. De duinen en het daarachter gelegen veengebied waren in de 2de eeuw vrij dicht bevolkt. In het veen werd turf en mogelijk ook zout gewonnen en er werd landbouw bedreven, waartoe het werd ontwaterd door het graven van sloten.
De Romeinen stichtten bij het huidige Aardenburg een castellum dat deel uitmaakte van een reeks versterkingen tegen invallen vanuit zee. Rond 275 werd deze versterking verlaten; omstreeks 300 was het gebied vrijwel geheel ontvolkt. Oorzaak hiervan was de Duinkerke-II transgressie, een verhoging van de zeespiegel die overstromingen veroorzaakte in het Zuidwest-Nederlandse kustgebied. De gevolgen van deze overstromingen waren zeer ernstig, mede doordat het veengebied extra kwetsbaar was geworden door de turfwinning en de inklinking van het veenpakket als gevolg van de ontwatering. Het gebied bleef zeker tot in de 8ste eeuw onbewoonbaar. Ook de hoger gelegen zandgronden en de duingebieden waren van de 4de tot de 8ste eeuw nagenoeg onbewoond. Alleen in de duinen in het noordwesten van Walcheren bevond zich sedert de 6de eeuw een handelsnederzetting, die waarschijnlijk Walacria (Walcheren) genaamd was. Deze nederzetting vormde een knooppunt in de handel tussen Engeland en het vasteland.
| |
Herbevolking en expansie
Vanaf de 8ste eeuw had het zuidwestelijk kustgebied, dat inmiddels deel was gaan uitmaken van het Frankische Rijk, steeds minder te lijden van overstromingen en werd het weer aantrekkelijk als woongebied. Eerst vestigden er zich schaapherders die op terpen woonden en wier kuddes ruimschoots voldoende voedsel konden vinden in de uitgestrekte schorren. Later werden hier ook akkerbouw en rundveehouderij mogelijk.
Evenals elders langs de Noordzee kreeg ook hier de bevolking in de 9de eeuw te maken met invallen van de Vikingen. In 837 overvielen zij de handelsplaats Walcheren, waarna deze nederzetting teloor ging. Het demografisch zwaartepunt van Walcheren verplaatste zich vervolgens naar het centrum van het eiland. In het laatste kwart van de 9de eeuw werden ringwalburgen aangelegd, toevlucht voor de bevolking tijdens invallen van de Noormannen. Drie daarvan lagen in het centrale deel van Walcheren, te weten in Middelburg, Oost-Souburg en Domburg. Verder zijn er ringwalburgen bekend in Burgh en Oostburg.
Inmiddels was het rijk van de Karolingers uiteengevallen; bij het verdrag van Verdun in 843 werd het verdeeld onder de drie zonen van keizer Lodewijk de Vrome. Het ‘middenrijk’ van de oudste zoon Lotharius verdween al snel, waarna de twee overgebleven rijken beide een deel van Zeeland in bezit kregen. Het huidige Vlaanderen - inclusief het westen van Zeeuws-Vlaanderen - behoorde tot het West-Frankische rijk, waaruit later Frankrijk zou ontstaan. De Zeeuwse eilanden en Oost-Zeeuws-Vlaanderen maakten deel uit van het Duitse rijk. Voor de bevolking waren de lokale heersers, die steeds meer macht naar zich toetrokken, echter belangrijker dan de koningen in hun verre hoofdsteden. Al in de 9de eeuw ontstond het graafschap Vlaanderen, dat zich uitstrekte van Noord-Frankrijk tot in Zeeuws-Vlaanderen. Het was naar alle waarschijnlijkheid de Vlaamse graaf Boudewijn II die de burg van Oostburg heeft doen oprichten. Op de Zeeuwse eilanden bleef de politieke situatie nog lange tijd onduidelijk. De eilanden Beoosten Schelde (Tholen, Schouwen en Duiveland) kwamen al in 985 onder het bestuur van de Hollandse graven, maar de eilanden Bewesten Schelde (Walcheren en de Bevelanden) bleven lange tijd omstreden gebied tussen Holland en Vlaanderen. Pas in 1323 kwam Midden-Zeeland definitief onder het bestuur van de graaf van Holland. De Zeeuwse eilanden maakten toen dus deel uit van Holland, terwijl Zeeuws-Vlaanderen deel van Vlaanderen bleef. Tot in de 19de eeuw zouden de Zeeuwse eilanden en het latere Zeeuws-Vlaanderen tot verschillende staatkundige eenheden blijven behoren. Van een zelfstandig graafschap
| |
| |
Van de vele in de 11de en 12de eeuw op Walcheren en Zuid-Beveland opgeworpen verhoogde vluchtplaatsen zijn er zevenendertig overgebleven, waaronder deze vliedberg bij Koudekerke (1981)
Zeeland was in de Middeleeuwen overigens geen sprake, de Zeeuwse eilanden vormden een burggraafschap binnen het graafschap van Holland en Zeeland.
Vanaf de 10de eeuw raakte Zeeland steeds dichter bevolkt en werd meer en meer grond in cultuur gebracht. Waar de nieuwe bewoners vandaan kwamen, is nog niet geheel duidelijk. Aangenomen wordt dat de kusteilanden eerst zijn gekoloniseerd vanuit de steeds bewoonbaar gebleven gebieden, waarna men verder zou zijn getrokken naar de eilanden van binnen-Zeeland. Ongetwijfeld zullen echter ook lieden van de hoger gelegen Vlaamse zandgronden naar de kust zijn getrokken. Een echt veilige woonplaats was het kustgebied overigens niet, wat bleek bij de stormvloeden van 1014 en 1134. Anders dan in de Romeinse tijd leidden deze overstromingen nu niet tot het vertrek van de bevolking. Integendeel, men begon dijken te bouwen om woonplaatsen en landerijen te beschermen tegen het water.
Vanaf de 12de eeuw werden ook offensieve dijken aangelegd; de mens begon land te veroveren op de zee. Zo ontstonden in West-Zeeuws-Vlaanderen de eerste polders. Bij de eerste inpolderingen, zoals de polders op het eiland Cadzand, ging het waarschijnlijk om kleinschalige ondernemingen van de plaatselijke bevolking. Later werden ook grotere polders ingedijkt door kloosters, abdijen en rijke burgers. Aldus werden in de 12de en 13de eeuw grote oppervlakten schorren omgezet in landbouwgrond. Verder landinwaarts, in de uitgestrekte veengebieden, vond de profijtelijke moernering of darinkdelving plaats; veenafgraving. Het veen werd in de steden als brandstof verkocht, waarna het land in cultuur werd gebracht. Ook werd uit het veen zout gewonnen; men verbrandde dan het veen, waarna het zout uit de verzilte bodem achterbleef. Bij de bedijkingen en de moernering speelden kloosters een belangrijke rol, vooral de West-Vlaamse cisterciënzerabdijen van Ter Doest en Ten Duinen, die grote bezittingen hadden in Zeeuws-Vlaanderen en op Zuid-Beveland.
In deze tijd begonnen in Zeeland evenals elders in West-Europa steden te ontstaan. Nadat de nederzetting Walcheren in de 9de eeuw ten onder was gegaan, verrees rondom de burg in het centrum van Walcheren een nieuwe nederzetting, die na verloop van tijd de belangrijkste stad van Zeeland zou worden: Middelburg. In de late 12de eeuw ontving deze plaats stadsrechten, waardoor het een stad in juridische zin werd, waarvan de bewoners zichzelf konden besturen. Al eerder was Middelburg een stad in sociale zin doordat het een handels-, politiek- en kerkelijk centrum was geworden, zeker nadat van de St.-Michielsabdij te Antwerpen afkomstige norbertijnen vanaf 1128 een bestaand klooster uitbouwden tot de machtige O.L.-Vrouweabdij. In totaal kregen ruim twintig plaatsen in het huidige Zeeland gedurende de middeleeuwen stadsrechten. De meeste daarvan bleven klein en functioneerden slechts als verzorgingscentrum voor het omliggende platteland. De vijf voornaamste steden, de zogeheten ‘goede steden’ Middelburg, Goes (stadsrechten in 1405), Zierikzee (1248), Tholen (1366) en Reimerswaal (1374), maakten deel uit van de Zeeuwse Staten. Naast Middelburg was vooral Zierikzee van
| |
| |
belang, dat bloeide dankzij laken- en zoutnijverheid en de handel op Engeland. In westelijk Zeeuws-Vlaanderen kenden Sluis (1290) en Mude (Sint Anna ter Muiden; 1241) een bloeiperiode als voorhavens van Brugge en in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen verkregen Hulst en Axel stadsrechten in respectievelijk 1180 en 1213.
| |
Pest, oorlogen en overstromingen
Rond 1350 kwam een eind aan de expansiefase die West-Europa na circa het jaar 1000 had doorgemaakt. Aanleiding was de Zwarte Dood, de pestepidemie die Europa sinds 1347 teisterde en waar grote delen van de bevolking aan ten slachtoffer vielen. Ook Zeeland werd in 1349 door de pest getroffen. Vanaf het het midden van de 14de eeuw ging het verder bergafwaarts; politieke onrust en overstromingen waren hiervan de belangrijkste oorzaken. Aan de strijd tussen Holland en Vlaanderen om Midden-Zeeland was weliswaar in 1323 een eind gekomen, maar in de 14de en 15de eeuw werden deze gewesten geteisterd door interne politieke strijd. Zo woedde in Vlaanderen in de jaren 1379-'85 een burgeroorlog tussen de graaf en de naar meer zelfstandigheid strevende stad Gent. Tijdens deze oorlog werd Axel geplunderd door de Gentenaars.
Holland en Zeeland werden sedert het midden van de 14de eeuw geteisterd door de Hoekse en Kabeljauwse twisten, een strijd tussen twee adelsfacties. De inzet van deze strijd vormden de goedbetaalde ambten, de jaargelden en de subsidies die men van de graaf hoopte te krijgen. Telkens wanneer zich een opvolgingskwestie voordeed waarbij verschillende pretendenten elkaar de graventitel betwistten, laaide de strijd weer op doordat Hoeken en Kabeljauwen zich elk achter een andere pretendent schaarden in de hoop op een deel van de buit na de overwinning.
De politieke stabiliteit leek weer toe te nemen doordat grote delen van de Nederlanden vanaf het eind van de 14de eeuw in handen kwamen van de machtige hertogen van Bourgondië als gevolg van een succesvolle huwelijkspolitiek. Al in 1385 werd Filips de Stoute graaf van Vlaanderen en kwam er een eind aan de burgeroorlog in dat graafschap. In Holland en Zeeland moest Jacoba van Beieren na een lange maar vergeefse strijd in 1428 de macht afstaan aan Filips de Goede. De politiek van de Bourgondiërs, gericht op centralisatie van het bestuur, zou echter op zijn beurt weer tot onrust leiden, vooral in Vlaanderen, waar het machtige Gent zich bleef verzetten. Vooral na de dood van hertog Karel de Stoute in 1477, waardoor het gezag van het Bourgondische huis ernstig werd verzwakt, was de politieke situatie uiterst onstabiel. In Holland laaiden de Hoekse en Kabeljauwse twisten voor het laatst op en in Vlaanderen kwam Gent opnieuw
Gesneden gotische portretkop op een console aan de onderrand van het houten tongewelf in de kerk van Sint Maartensdijk (1961)
in opstand en werd wederom grote schade aangericht in Zeeuws-Vlaanderen. Pas aan het eind van de 15de eeuw wist Karels schoonzoon Maximiliaan van Oostenrijk de rust voor langere tijd te herstellen.
De politieke en economische problemen leidden onder andere tot verwaarlozing van het onderhoud van de dijken, met als gevolg dat vanaf de late 14de eeuw door stormrampen grote delen van Zeeland en het noorden van Vlaanderen overstroomden. In Vlaanderen werd het eiland Wulpen door de zee verzwolgen en ontstond in 1375 een nieuwe zeearm, de Braakman. In Zeeland verdwenen in 1530 op St. Felix quade Saterdach (Sint Felixvloed) zowel Noord-Beveland als oostelijk Zuid-Beveland in de golven. Dit laatste leidde uiteindelijk tot de ondergang van de stad Reimerswaal, die in 1631 door de laatste bewoners werd verlaten. Bij de Allerheiligenvloed van 1570 overstroomde ook het grootste deel van het Land van Saeftinghe.
Toch was de economische situatie van de regio in de late middeleeuwen minder slecht dan men op grond van het voorgaande zou denken. De bevolking van het graafschap Holland en Zeeland groeide zelfs sterk na 1350, wat onder andere tot uitdrukking kwam in een toenemende verstedelijking. In Zeeland en Noord-Vlaanderen moet
| |
| |
de landbouw een sterke ontwikkeling hebben doorgemaakt vanaf de 15de eeuw. Middelgrote pachters gingen hier graan en handelsgewassen produceren voor de stedelijke markten, waarbij ze de productiviteit van de grond tot een voor die tijd zeer hoog niveau wisten op te voeren. Belangrijk was vooral de teelt van meekrap, waaruit rode kleurstof voor de textielnijverheid werd gewonnen.
| |
Reformatie en Opstand
Door het huwelijk van Maximiliaan van Oostenrijk met Karel de Stoute's enige dochter Maria kwam het grootste deel van de Nederlanden in handen van het Habsburgse huis. Maximiliaans kleinzoon Karel V regeerde vanaf 1515 over de Nederlanden en was tevens Duits keizer en koning van Spanje. Zijn gezag in de Nederlanden werd echter door twee factoren ondermijnd: particularisme - het verzet van steden en gewesten tegen de door Karel V nagestreefde versterking van het centrale gezag - en de opkomst van nieuwe godsdienstige stromingen die zich afzetten tegen ingeslopen misbruiken in de katholieke kerk. Ook in Zeeland kregen deze protestantse stromingen aanhang. Vanaf het midden van de 16de eeuw werd het calvinisme, de meest militante van de protestantse stromingen, overheersend in Zeeland en Vlaanderen.
Het rijke maniëristische stadhuis van Vlissingen uit 1594, dat bij de beschietingen door de Engelsen in 1809 verloren ging
Dat betekende overigens niet dat deze beweging ook de meerderheid van de bevolking achter zich wist. De calvinisten waren echter wel sterk genoeg om ook hier de kerken te ‘zuiveren’ van heiligenbeelden. De Beeldenstorm, begonnen in het Frans-Vlaamse Steenvoorde, trof op 21 augustus 1566 Middelburg als eerste Noord-Nederlandse stad. Overigens bleef de beeldenstorm in Zeeland voornamelijk beperkt tot oostelijk Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren.
De harde repressie van de ‘ketterij’ en het particularistische verzet tegen de politiek van de Spaanse koning Filips II leidden in 1568 tot de Opstand, waarvan Willem van Oranje zich als leider opwierp. In 1572 kozen Veere en Vlissingen als eerste Zeeuwse steden de zijde van de prins. Enkele jaren later waren de Zeeuwse eilanden geheel in handen van de opstandelingen en dat zou gedurende de gehele oorlog zo blijven. Zeeland was een van de provincies die in 1579 de Unie van Utrecht tekenden en daarmee de kern vormden van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zeeland was nu een zelfstandig gewest, geleid door een stadhouder uit het Oranjehuis en een statenvergadering bestaande uit de Eerste Edele (de prins van Oranje) en vertegenwoordigers van de steden Middelburg, Veere, Vlissingen, Goes, Zierikzee en Tholen.
In Vlaanderen verliep de Opstand anders. Gent en Brugge sloten zich ook aan bij de Unie van Utrecht, maar werden in 1584 heroverd door de Spanjaarden. Gedurende de strijd werd meer dan tachtig procent van het huidige Zeeuws-Vlaanderen geïnundeerd. Wat overbleef kwam in Spaanse handen, behalve een klein gebied rond Axel en Terneuzen. Prins Maurits veroverde echter in 1604 Sluis, waarmee westelijk Zeeuws-Vlaanderen Nederlands werd; Hulst werd pas in 1645 door Frederik Hendrik veroverd. Dit verloop van de oorlog had politieke en godsdienstige consequenties. Staats-Vlaanderen werd een Generaliteitsland, dat bestuurd werd vanuit Den Haag door de Staten-Generaal en dat niet zoals Zeeland in die Staten-Generaal vertegenwoordigd was. Het gebied was vooral een militaire bufferzone met een indrukwekkende reeks vestingsteden en forten langs de grens. Doordat het Land van Hulst, Sas van Gent en de grensstreek van oostelijk Zeeuws-Vlaanderen pas omstreeks 1645 in Nederlandse handen kwamen, kon de contra-Reformatie hier doorgevoerd worden en bleef dit gebied met uitzondering van enclaves rond Axel en Terneuzen vrijwel homogeen katholiek. De bevolking van de Zeeuwse eilanden daarentegen was grotendeels gereformeerd, terwijl het westen van Staats-Vlaanderen werd bevolkt door protestantse vluchtelingen uit Vlaanderen en Noord-Frankrijk.
Economisch ging het de Zeeuwse eilanden in de 16de
| |
| |
Kaart van de provincie Zeeland in 1740. Zeeuws-Vlaanderen, dat in die tijd als Generaliteitsgebied apart werd bestuurd, ontbreekt grotendeels op deze kaart
eeuw voor de wind. Middelburg bloeide als voorhaven van de handelsmetropool Antwerpen en dankzij het in 1508 verworven stapelrecht op Franse en Spaanse wijnen. Toen Antwerpen in 1585 werd veroverd door de Spanjaarden profiteerden de Zeeuwse steden - vooral Middelburg - daarvan, doordat duizenden protestantse kooplieden en ambachtslieden uitweken naar Zeeland. Middelburg groeide zo snel dat bij de uitleg van 1595-'98 de oppervlakte van de stad meer dan verdrievoudigd werd. Deze bloeitijd was echter van korte duur. De verschuiving van het economisch zwaartepunt van Antwerpen naar Amsterdam betekende een sterke vermindering van de economische betekenis van het zuidwestelijke deltagebied. Aan de ‘Zeeuwse Gouden Eeuw’ kwam al snel een einde.
| |
Zeeland's Zilveren Eeuw
Toen in 1648 te Munster vrede werd gesloten tussen de Republiek en Spanje was Zeeland economisch al op zijn retour. Dat lijkt althans zo als we een vergelijking trekken met de korte bloeiperiode omstreeks 1600. Laten we dat uitzonderlijke tijdvak buiten beschouwing, dan blijkt dat we de jaren 1648-1795 voor Zeeland toch minstens als een Zilveren Eeuw kunnen beschouwen. Dat gold zeker voor het platteland, dat zich dankzij een zeer productieve landbouw ontwikkelde tot een van de belangrijkste graanleveranciers van de Republiek en tot het voornaamste productiegebied van meekrap in West-Europa. De grote oppervlakten vruchtbaar land die vooral in Zeeuws-Vlaanderen en op Noord-Beveland door stedelijke investeerders werden ingepolderd, droegen daartoe bij. Hoewel de Zeeuwse boeren vooral in de eerste helft van de 18de eeuw werden geplaagd door hoge belastingen en lage graanprijzen wisten ze die problemen goed te boven te komen. Hun rijke nalatenschappen en de nieuwbouwgolf
| |
| |
Gezicht op het dorp Kloetinge aan het eind van de 18de eeuw. In het midden het huis van de ambachtsheer op de plaats van het huidige raadhuis
van boerenhuizen en schuren in de 18de eeuw getuigen daarvan. Overigens profiteerden de vele landarbeiders nauwelijks van de bloei van de landbouw.
Ook in de steden was niet alles kommer en kwel. Weliswaar kwijnde Veere weg, maar Middelburg bleef economisch een belangrijke stad. Het had een belangrijke kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en speelde een belangrijke rol in de - minder succesvolle - West-Indische Compagnie. Verder ontwikkelde Middelburg zich gedurende de 18de eeuw steeds meer tot het centrum van de graanhandel in Zeeland, zelfs ten koste van Rotterdam. Over de rol van Middelburg als regionaal handelscentrum in de 18de eeuw weten we nog vrijwel niets. Het is zeer wel mogelijk dat de stad in dat opzicht belangrijker was dan tot nu toe is aangenomen. Het 18de-eeuwse aanzien van de Middelburgse binnenstad en de buitenplaatsengordel op Walcheren getuigen er in elk geval van dat Middelburg in die eeuw nog altijd een welvarende stad was. Ook de economie van Vlissingen bloeide tot in het midden van de 18de eeuw dankzij visserij, kaapvaart en slavenhandel.
| |
Een perifeer gewest
Ontevredenheid over de verslechterende economische situatie en de geringe invloed van de burgerij op het bestuur leidden tot het ontstaan van de patriottenbeweging, die in 1787 door stadhouder Willem V met Pruisische en Engelse hulp werd onderdrukt. In 1795 echter keerden de patriotten terug met het leger van het revolutionaire Frankrijk. De Bataafse Republiek werd uitgeroepen en de patriotten kregen de gelegenheid om hun hervormingsplannen uit te voeren. Voor de Franse hulp moest wel een prijs worden betaald; Zeeuws-Vlaanderen werd aan Frankrijk afgestaan en vormde van 1795 tot 1814 met Oost-Vlaanderen het Departement van de Schelde. Na diverse experimenten met verschillende regeringsvormen zou in 1810 ook de rest van Nederland door Frankrijk worden geannexeerd.
De hervormingen van de patriotten liepen stuk op de vrijwel continue oorlogstoestand tussen Frankrijk enerzijds en Engeland en zijn bondgenoten anderzijds en de daarmee samenhangende achteruitgang van de economie. Door de Engelse overmacht op zee en het Continentaal Stelsel, Napoleon's handelsblokkade van Engeland, kwamen handel en scheepvaart vrijwel tot stilstand. De Zeeuwse steden raakten hierdoor in een diepe econo- | |
| |
mische crisis, die onder meer tot uiting kwam in een sterke daling van het inwonertal.
Door de grenswijzigingen in de Franse tijd hadden de vestingen in Zeeuws-Vlaanderen hun militaire functie goeddeels verloren en deze werden dan ook afgedankt. Langs de monding van de Westerschelde bouwde men echter nieuwe forten uit vrees voor een Engelse aanval op de strategisch belangrijke Scheldemonding. In 1809 werd deze vrees bewaarheid toen de Engelsen landden op Walcheren. Bij deze uiteindelijk mislukte inval raakte Vlissingen zwaar beschadigd door een Engels bombardement.
In 1813 herkreeg Nederland zijn onafhankelijkheid en werd het een koninkrijk onder Willem I, de zoon van de laatste stadhouder. De Zeeuwse eilanden werden in 1814 samengevoegd met het vroegere Staats-Vlaanderen tot de provincie Zeeland zoals we die nu kennen. In dat laatste jaar werd uit de oude Republiek en de vroegere Zuidelijke Nederlanden het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevormd. Reeds in 1830 echter kwamen de Zuidelijke Nederlanden in opstand, waarbij getracht werd ook Zeeuws-Vlaanderen bij de opstand te betrekken. Ondanks het feit dat er bij het katholieke bevolkingsdeel sympathie voor de opstand bestond, mislukten deze pogingen. Toen koning Willem I zich in 1839 neerlegde bij de deling van zijn koninkrijk in Nederland en België (Eindverdrag met België) bleef Zeeuws-Vlaanderen dan ook Nederlands.
In 1813 waren de verwachtingen hoog gespannen; met de onafhankelijkheid zou ook de welvaart terugkeren. Daar was echter geen sprake van, zeker niet in Zeeland. De steden wisten zich niet te herstellen van de klappen die ze hadden opgelopen in de Franse tijd. Voortaan voeren de graanschippers uit Zeeuws-Vlaanderen Middelburg voorbij om hun lading direct in Rotterdam af te leveren. De Zeeuwse landbouw bleef welvarend, ondanks de verdwijning van de meekrapteelt door de introductie van synthetische kleurstoffen en ondanks het instorten van de graanprijzen omstreeks 1880 als gevolg van de import van Amerikaans graan. De teelt van (consumptie)aardappelen en vooral suikerbieten kon deze verliezen compenseren. De economie van de steden bleef echter stagneren, de handel was ineengeschrompeld en de industrialisatie kwam nauwelijks op gang. Zeeland was in de 19de eeuw een ingeslapen gewest in de periferie van het land.
In de tweede helft van de 19de eeuw werd de infrastructuur van Zeeland verbeterd. De spoorlijn naar Vlissingen kwam in 1873 gereed, waardoor Zuid-Beveland en Walcheren niet langer eilanden waren. Terneuzen werd rond 1870 door spoorlijnen verbonden met Gent en Mechelen. Vanaf 1881 kwam op het platteland een dicht netwerk van tramwegen tot stand, vooral voor het vervoer
De Markt te Tholen rond 1910 met op de achtergrond de O.L. Vrouwekerk en op de voorgrond een smederij met travalje
van suikerbieten, maar de stoomtrams dienden ook voor personenvervoer.
De nieuwe infrastructuur heeft mogelijk ook bijgedragen tot een voorzichtig begin van industrialisatie vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw. In 1875 werd in Vlissingen de scheepswerf en machinefabriek ‘De Schelde’ opgericht, die een halve eeuw later was uitgegroeid tot een bedrijf met meer dan 2.500 man personeel, het eerste echte industriële grootbedrijf in Zeeland. Ook langs het kanaal Gent-Terneuzen kwam industrie tot ontwikkeling. Vlissingen en de Kanaalzone werden daarmee de eerste industriële agglomeraties in Zeeland. Verder zou de industrialisatie in Zeeland tot het midden van de 20ste eeuw echter niet gaan en ook van verstedelijking was nauwelijks sprake.
De opkomst van het toerisme in Zeeland was mede een gevolg van de nieuwe infrastructuur, waardoor met name de kust van Walcheren goed bereikbaar was geworden. Gedurende de 19de eeuw ontwikkelden Vlissingen, Zoutelande en vooral Domburg zich tot badplaatsen, waar ook kunstenaars neerstreken die het Zeeuwse landschap waardeerden.
| |
Rampjaren (1940-1953)
Tijdens de Eerste Wereldoorlog wist Nederland neutraal te blijven. Wel werd het voor de bevolking van Zeeuws-Vlaanderen
| |
| |
Het zwaar beschadigde stadhuis van Middelburg na het bombardement van 17 mei 1940 (1940)
in 1919 nog even spannend omdat België dit gebied opeiste bij de vredesonderhandelingen in Versailles. De bevolking verzette zich hier massaal tegen en vrijwel alle volwassen Zeeuws-Vlamingen tekenden een petitie tegen de Belgische annexatie. Uiteindelijk kreeg België in Versailles onvoldoende steun voor zijn plannen en liep alles met een sisser af. Bij de in 1939 uitgebroken Tweede Wereldoorlog werd ook ons land betrokken. Op 14 mei 1940, na vijf dagen strijd en een vernietigend bombardement op Rotterdam, capituleerde Nederland voor de Duitse overmacht. Die capitulatie gold echter niet voor Zeeland, waar werd doorgevochten, overigens vooral door Franse troepen. Om Zeeland snel tot overgave te dwingen bombardeerden de Duitsers Middelburg op 17 mei 1940, waarbij een groot deel van de historische binnenstad werd verwoest.
Tijdens de oorlog bouwden de Duitsers als onderdeel van de Atlantikwall enorme bunkercomplexen langs de kust om de Scheldemonding te beveiligen tegen een inval vanuit zee. Rondom Vlissingen werd in 1943 een Landfront gebouwd, een ring van versterkingen om deze havenstad ook aan de landzijde te kunnen verdedigen. Deze versterkingen hebben uiteindelijk weinig nut gehad omdat de geallieerden Zeeland in het najaar van 1944 hebben bevrijd vanuit het zuiden. Bij de bevrijding werden enorme verwoestingen aangericht. In westelijk Zeeuws-Vlaanderen, waar fel werd gevochten, werden plaatsen als Breskens, Schoondijke, Oostburg en Sluis vrijwel letterlijk van de kaart geveegd. Het eiland Walcheren werd in oktober 1944 door de geallieerden geïnundeerd om een gecoördineerde verdediging onmogelijk te maken. Een langdurige strijd als in Zeeuws-Vlaanderen kon daardoor worden voorkomen, maar de bevolking van Walcheren betaalde daarvoor een hoge prijs; alleen al in Westkapelle vielen hierbij 160 doden. Nog maar nauwelijks hersteld van de verwoestingen van de oorlog trof Zeeland een nieuwe ramp. Op 1 februari 1953 braken tijdens een noordwester storm en springtij op vele plaatsen in Zuidwest-Nederland de dijken door. In Zeeland werden vooral Schouwen-Duiveland, Tholen, Sint-Philipsland en de Bevelanden zwaar getroffen. In totaal kostte de Watersnoodramp in Zeeland 873 mensenlevens. Door de rampen van 1940, 1944 en 1953 werd natuurlijk ook grote schade aangericht aan de gebouwen. Niet alleen bestaan sommige plaatsen thans vrijwel uitsluitend uit gebouwen van na de Tweede Wereldoorlog, maar soms is ook het stratenplan sterk gewijzigd, zoals in Oostburg. Ook het landelijk gebied onderging grote veranderingen, doordat het landschap op zwaar getroffen eilanden als Walcheren en Schouwen-Duiveland werd herverkaveld en heringericht. Nog meer veranderingen vloeiden voort uit het Deltaplan, dat na de ramp van 1953 werd uitgevoerd om een herhaling van een dergelijke catastrofe te
voorkomen. Als gevolg hiervan werden met uitzondering van de Westerschelde alle Zeeuwse zeegaten afgedamd, waardoor de provincie zijn karakter van eilandenrijk definitief verloor. |
|