Bepalend voor het uiterlijk van het douanegebouw te Coevorden (1891-'92) is de dakbedekking met ruitvormige Helderse pannen
rode kalkzandsteen, zoals toegepast bij het woonhuis Tramweg 71 te Smilde (circa 1905).
Vanaf 1825 werd veel zink gebruikt, zowel voor ornamenten als voor het bedekken van daken. De eclectische herenboerderij Dijkhuizen 13-15 te Ruinerwold (1892) heeft in zink uitgevoerde ‘oeil-de-boeufs’.
Gietijzer, dat vanaf 1825 in Nederland werd toegepast, ontwikkelde zich tot een belangrijk bouwmateriaal. In eerste instantie werd het veel gebruikt bij grafmonumenten. Hierbij nam de Deventer ijzergieterij Nering Bögel een belangrijke positie in. Zo werd het gietijzeren hek met doodsymbolen van de Noorderbegraafplaats te Assen (1859) door Nering Bögel gegoten. In 1865 stichtte R. Hunse de Asser IJzergieterij. Deze fabriek, die tot 1895 functioneerde, leverde vooral gietijzeren graftekens. Het meest opvallend zijn twee grafmonumenten op de Asser Noorderbegraafplaats uit 1872 en 1881. Vooral die voor H.A.M. Brumsteede († 1881) heeft een uniek neogotisch gietijzeren baldakijn (dat gedeeltelijk is bewaard). Ook produceerde men diverse gietijzeren zerken, zoals te zien is op de begraafplaatsen te Borger, Norg, Veenhuizen en Wilhelminaoord. In de gevel van Villa Flora te Nieuw-Buinen staat een uit 1877 daterend gietijzeren beeld van Flora, godin van de lente.
Door nabewerking werd het brosse gietijzer verwerkt tot gewalst ijzer. Dit was taaier en kon bovendien trekkrachten opnemen, zodat er bruggen en kapconstructies mee gebouwd konden worden. Het werd onder meer toegepast bij het station te Meppel (1868), waar het luifeldak wordt ondersteund door een rij gietijzeren kolommen met consoles. Ook de Statenzaal van het provinciehuis te Assen heeft een kapconstructie met zowel ijzeren trekals drukstaven.
Vanaf 1900 nam de kwaliteit van het gewalste ijzer zozeer toe, dat men aan het materiaal een eigen naam gaf: staal.
Een rijk in gietijzer uitgevoerd grafmonument met - gedeeltelijk verdwenen - baldakijn (circa 1881) op de Noorderbegraafplaats te Assen
Men bouwde volledig stalen spanten, waarvan alle onderdelen door middel van klinknagels met elkaar werden verbonden. Interessante voorbeelden zijn de parapluspanten van de perronoverkapping van het station te Assen (circa 1920) en de ophaalbrug over het kanaal Buinen-Schoonoord te Westdorp (circa 1927).
Kort na 1900 ontstonden de eerste gewapend-betonconstructies, waarin wapeningsstaal was verwerkt om de trekkrachten op te nemen. Vanaf 1907 paste men - vanwege de hoge brandveiligheid - vooral bij fabrieksgebouwen en pakhuizen constructies in gewapend beton toe. Een voorbeeld hiervan is het pakhuis Vaart 58 te Assen, met een constructie van gewapend beton uit 1915-'16 naar plannen van Y.D. Havermans. Hier werd de buitenzijde nog wel met baksteen bekleed. Vooral voor functionalistische gebouwen werd ervoor gekozen om het gewapend beton niet te verstoppen achter een bakstenen bekleding, maar om deze in het zicht te laten. Voorbeelden hiervan zijn het paviljoen ‘De Bloemert’ te Midlaren (circa 1935) en het huis Elsburger Onland te Paterswolde (1937).
Vooral na de Tweede Wereldoorlog nam de betonskeletbouw een grote vlucht. Opmerkelijke voorbeelden zijn onder meer de watertoren te Assen (1960) en de luchtwacht-uitkijktorens bij Echten en Schoonebeek (circa 1953).