| |
| |
| |
Stijl en verschijningsvorm
Inleiding
Elk gebouw heeft een eigen vorm, indeling en decoratie en is op een bepaalde wijze geconstrueerd met de beschikbare bouwmaterialen. Al die elementen zijn in de loop der tijd aan verandering onderhevig. Als vingerafdrukken van hun tijd tonen ze gezamenlijk een architectonische ontwikkeling, waarin smaak en functie, ofwel stijl en verschijningsvorm, bepalend zijn. Om de belangrijkste in dit boek gebruikte architectonische termen in een breder kader te plaatsen, wordt in dit hoofdstuk de stilistische ontwikkeling beknopt geschetst. Er is daarbij gekozen voor een naamgeving conform Bouwstijlen in Nederland 1040-1940 (tweede druk 2000) en de Architectuur- en tuinstijlen thesaurus van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
De begrippen intentie en verwatering verdienen hier enige aandacht. Vormen zijn zelden louter decoratie. Niet altijd kan achteraf de intentie worden achterhaald, maar veel vormcombinaties zijn bewust met een bepaalde betekenis toegepast. Verwatering treedt op als het uitdrukkingsmiddel sleets wordt. Hiermee hangt samen een onderscheid tussen een bovenstroom met toparchitectuur waarin de makers zich zeer bewust zijn van hun vormentaal, en een onderstroom waarin deze minder duidelijk aanwijsbaar is. Het onderscheid wordt echter ook bepaald door de beschikbare financiële middelen die, indien ruim voorhanden, tot stijlzuivere architectuur kunnen leiden, terwijl men zich in andere gevallen moet beperken tot het realiseren van gebouwen met stilistische invloeden of ontwerpen waarin slechts details in stijl aanwijsbaar zijn. De trendsettende bovenstroom krijgt in dit boek ruime aandacht, maar de trendvolgende onderstroom wordt niet vergeten. Immers, het gros van de gebouwde omgeving behoort tot deze laatste categorie.
| |
Romaans en gotiek
Op de hunebedden na, zijn in Drenthe geen zichtbare resten van menselijke bouwactiviteiten bewaard gebleven van vóór circa 1100. Zwerfstenen uit deze hunebedden heeft men verwerkt in de eerste romaanse gebouwen, zoals de onderbouw van de toren van Emmen (eind 12de eeuw) en het recht gesloten romaanse koor te Odoorn
Het rijk versierde doopvont van de Herv. kerk te Roden, daterend uit het eerste kwart van de 13de eeuw (1991)
(circa 1200). De oudste Drentse kerk is die te Anloo. Het in tufsteen uitgevoerde schip (circa 1100) heeft een sobere geleding in de vorm van een bovenzone met brede, rondbogige spaarvelden met daarin kleine romaanse vensters. Bij het eind-12de-eeuwse schip van de kerk te Vries zijn de schipvensters gevat in één breed en doorgaand spaarveld, dat aan de bovenzijde afgesloten wordt door een rondboogfries. Ook aan de romaanse toren te Vries komt dit motief voor. Tufsteen komt verder nog voor in de noordmuur van de als benedictijner kloosterkerk gebouwde kerk te Ruinen (12de eeuw) en in hergebruikte vorm bij de kerken te Diever en Eelde.
Opvallend is het aantal in Bentheimer zandsteen uitgevoerde romaanse doopvonten. In Norg staan een kleine
| |
| |
De Herv. kerk te Havelte, voorbeeld van een gotische kerk. De toren verrees rond 1410, het koor werd eind 15de eeuw voltooid (1986)
uit circa 1150 en een grotere uit de 13de eeuw. Een mooie groep doopvonten met versierde schacht en door leeuwen- of mensenbeelden gedragen voet zijn die te Peize, Roden en Vries, alle uit het eerste kwart van de 13de eeuw. Andere 13de-eeuwse doopvonten bevinden zich te Sleen, Rolde en Emmen.
Vanaf het tweede kwart van de 13de eeuw ontstaan in het noorden van het land kerken in romano-gotische stijl. Deze zijn geheel in baksteen uitgevoerd en vertonen een voorliefde voor kraalprofielen en siermetselwerk. De toren van de kerk van Norg is nog romaans, maar de overwelving van het koor is romano-gotisch van vorm. Ook de kerken te Peize, Roden en Gasselte hebben waarschijnlijk dergelijke gewelven gehad. Bij de kerken van Peize en Zweeloo, daterend uit de tweede helft van de 13de eeuw, is de romano-gotische detaillering nog zichtbaar. De toren van Vledder (14de eeuw) heeft een simpele laatromaanse detaillering. De overgang naar de gotiek is zichtbaar bij de vroeg-gotische kerktoren van Borger uit het begin van de 14de eeuw, en de iets jongere torens te Kolderveen en Westerbork. Vroeg-14de-eeuws is ook het koor van de kerk te Anloo; die te Sleen en Diever zijn laat-14de-eeuws.
In de 15de eeuw worden veel Drentse parochiekerken gebouwd of vergroot in laat-gotische stijl. Rijzige koren met steunberen en spitsboogvensters voorzien van traceringen gaan het aanzicht bepalen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden bij de kerken van: Zuidlaren, Havelte, Vledder, Westerbork, Ruinen en Rolde. De uit 1410 stammende toren van Havelte is sober gotisch van vorm en wordt wel gezien als vroegste van een serie torens van de ‘Drentse torenfamilie’. Kenmerkend voor deze torens is dat ze aan elke vrijliggende zijde van de tweede, derde (en vierde) geleding een hoge spitsboognis hebben met een eenvoudige bakstenen tracering. Op grond van deze formele overeenkomst worden de torens van Beilen, Oosterhesselen, Dwingeloo, Ruinen, Ruinerwold en Rolde wel toegeschreven aan de uit Ruinen afkomstige Johan die Werckmeister. Hoewel deze toeschrijvingen een wat magere onderbouwing hebben, worden ze wel bij de betreffende kerken vermeld. Rijker van vorm zijn de 15de-eeuwse kerktorens te Sleen en Meppel, die in de tweede en derde geleding zijn voorzien van drie langgerekte spitsboognissen. De kerk te Sleen is één van de weinige Drentse kerken met een driebeukige opzet. Aan de kerk van Diever heeft men een laat-gotische zijbeuk toegevoegd. Een evenwichtig laat-gotisch voorbeeld is de in 1471 gereed gekomen kerk te Kolderveen. De nabijgelegen kerk te Nijeveen (1477) heeft inwendig een opvallende gebintconstructie, die overeenkomsten vertoont met die in de kerk van Paaslo (Ov).
Oude schilderingen bevinden zich nog in de kerken te Norg (13de-eeuws), Anloo (14de, 15de en 17de eeuw) en Ruinen (16de-eeuws). Van de Drentse kloosters zijn slechts restanten bewaard gebleven in Assen (Ontvangershuis, deel kloostergang) en Ruinen (pastorie). Ook van de middeleeuwse profane architectuur resteert bijzonder weinig, met uitzondering van het kasteel van Coevorden en enig 15de- of 16de-eeuws muurwerk in de havezaten te Roden en Echten.
| |
| |
| |
Renaissance en maniërisme
Vanaf het tweede kwart van 16de eeuw paste men in ons land de eerste renaissance-vormen toe. Deze uit de klassieke oudheid afgeleide vormen werden in de loop der tijd geregeld herschikt en aangepast. Door de spaarzame bouwactiviteiten in Drenthe in deze periode zijn van de vroege renaissance geen voorbeelden aan te wijzen. Het kasteel van Coevorden is mogelijk de enige uitzondering; van de verbouwing in 1530 resteert een samengestelde balklaag met gotische en renaissance-consoles.
De Opstand bracht de bouwactiviteiten in Noord-Nederland vrijwel geheel tot stilstand. Men hervatte ze pas na circa 1590 in een stijl die maniërisme heet; een assimilatie van Italiaanse renaissance-vormen met de traditionele bouwwijze. Kenmerkend voor deze stijl zijn de afwisseling van baksteen met natuursteenlagen, de trapgevels met klauwstukken en het band- en rolwerk. De segmentbogen boven de (gereconstrueerde) vensters van het Schultehuis in Diever (1604) getuigen van deze afwisseling van baksteen met natuursteen. Van de schaarse maniëristische voorbeelden is verder de met gesneden cartouches en diamantkoppen uitgevoerde preekstoel in de Herv. kerk te Eelde (1621) een goed voorbeeld; die in de Herv. kerk van Gasselte (circa 1630) is bescheidener van vorm. In Meppel staan enkele woonhuizen met een maniëristische trapgevel met kleine treden en zandstenen afdekplaten, bijvoorbeeld Kruisstraat 15 (circa 1600). De treden van de trapgevel van Hoofdstraat 50 zijn voorzien van een extra natuursteenblokje als ‘pars pro toto’ voor een complete natuurstenen band.
De fraaie geveltop uit 1631 van het huis Friesestraat 9 te Coevorden vertoont een grote rijkdom aan laat-maniëristische vormen (1901)
Het fraaiste voorbeeld uit deze periode is echter het huis Friesestraat 9 te Coevorden (1631), gebouwd in laatmaniëristische stijl. De niet meer ronde maar ovale voluten in de klauwstukken en de zogeheten haakvoluten aan weerszijden op de bovenste lijst zijn hierbij kenmerkend. De schelpvormige boogvullingen en de klauwstukken met gevleugelde vrouwsfiguren vertonen een opvallende stilistische verwantschap met maniëristische gevels in de stad Groningen. De plattegrond van de Herv. kerk van Coevorden (1641-'44) is gebaseerd op die van de Amsterdamse Noorderkerk (1620-'23). De kerk heeft een classicistische opbouw, maar het ingangsportaal is duidelijk laat-maniëristisch uitgevoerd, met postamenten aan weerszijden en daarop diamantkoppen in cartouches. Het geheel wordt schijnbaar gedragen door dorische consoles. Het is opvallend dat het maniërisme in het noorden van het land nog zo lang toegepast werd, niet enkel in het exterieur, maar ook bij interieuronderdelen, zoals de preekstoelen in de kerken van Coevorden (1647), Vries (1661), Oosterhesselen (1662; Jan Jansz. Decker) en Sleen (1668). De laatste vertoont al meer classicistische elementen. Dit geldt ook voor de drie door de Groninger kistenmaker Dirck Jans Bijmolt gesneden preekstoelen voor Zuidlaren (1675), Rolde (1677) en Norg (1678).
| |
Classicisme en Lodewijkstijlen
Drenthe kent weinig uitgesproken voorbeelden van gebouwen in (Hollands-)classicistische stijl met zijn kenmerkende strakke en symmetrische vormen met frontons en kolossale pilasters. De bouwactiviteiten in Drenthe in
| |
| |
Het interieur van de Herv. kerk te Smilde (1780-'88) is een goed voorbeeld van een ensemble in Lodewijk XVI-stijl (1984)
deze stijlperiode waren beperkt. Wel is de voor zijn tijd ruim opgezette bordestrap van het landhuis Overcinge te Havelte, ontstaan bij een verbouwing tussen 1645 en 1666 classicistisch van karakter. De voorgevel (1630-'42) vertoont echter nog laat-maniëristische details. De uit 1654 daterende smalle halsgevel van het Nijsinghuis te Eelde, met fronton en klauwstukken op een geveldeel dat geflankeerd wordt door ionische pilasters met hangende festoenen, is classicistisch van vorm. Ook het woonhuis De Winsinghhof te Roden (1672) en het middendeel van de havezate Laarwoud te Zuidlaren (1688) kunnen worden genoemd. Een interessant - maar laat - voorbeeld is de in 1717 gebouwde gevel van de havezate Oldegaerde te Westeinde. De imposante gevel - de ingangspartij en het fronton zijn van later datum - wordt geleed door kolossale ionische pilasters, waartussen ter halver hoogte festoenen zijn aangebracht. Mogelijk gaat het ontwerp terug op voorbeelden in de herdruk van het voorbeeldboek van Philips Vingboons uit 1715. Van de in het laatste kwart van de 17de eeuw ontstane strakke stijl van het classicisme is het poortje van het weeshuis te Coevorden (1690) een bescheiden illustratie. Voorbeelden van classicistische preekstoelen bevinden zich in de kerken van Meppel (1696), Zweeloo (1702) en Roden (1717).
Aan het eind van de 17de eeuw verschoof het culturele zwaartepunt in Europa van Italië naar Frankrijk en het Franse hof. In Nederland wordt daarom de architectuur van de 18de eeuw ingedeeld in drie Lodewijkstijlen. Tot 1740 gaat het om de zware, maar symmetrische en decoratieve vormen van de Lodewijk XIV-stijl, gevolgd door de Lodewijk XV-stijl of rococo, met zijn zwierige asymmetrische rocaille-motieven. Van 1775 tot 1815 kenmerkt de vormgeving zich door de elegante, slanke en symmetrische vormen van de Lodewijk XVI-stijl, later overgaand in de empire-stijl. In Drenthe toont de Lodewijk XIV-stijl zich vooral in de detaillering van het kerkinterieur, zoals bij de orgels te Meppel (1712-'16), Anloo (1718-'19) en Westerbork (1726), de herenbanken te Anloo en Zuidlaren en de preekstoel te Nijeveen (1744). Vermeldenswaardig is
| |
| |
de uit circa 1720 stammende dakruiter van de Herv. kerk te Hoogeveen, die in 1806 vanuit Haarlem is overgebracht. Naast enkele boerderijen met een 18de-eeuwse kern staan in Meppel ook verschillende 18de-eeuwse woonhuizen: Keizersgracht 33 (1733) en 10 (1736), en de met klokgevels uitgevoerde huizen Woldstraat 66 (1786) en Molenstraat 23 en Hoofdstraat 105.
Ook de Lodewijk XV-vormen werden vooral in het kerkinterieur toegepast, getuige de preekstoelen te Peize (1751; Jan de Brugman) en Roswinkel (1759), en de familiebank in Vries (1762). Bescheiden, maar duidelijk in Lodewijk XV-stijl uitgevoerd zijn de toegangen tot de al genoemde havezate Oldengaerde en het Nijsinghhuis, beide uit het midden van de 18de eeuw. Havezate De Klencke bij Oosterhesselen kreeg in 1760 zijn huidige vorm met een smalle klokgevel voorzien van klauwstukken en een omlijste ingang in Lodewijk XV-vormen. Explicieter is de vormgeving van de havezate De Havixhorst bij De Wijk (1753), met een volledige pronkrisaliet in Lodewijk XV-stijl. In de nabijgelegen landhuizen Voorwijk (1791-'92) en Dikninge (1813) is de overgang naar de soberder Lodewijk XVI-vormen zichtbaar.
De in Sappemeer (Gr) geboren architect Abraham Martinus Sorg (1738-1825) heeft een belangrijke stempel gedrukt op de architectuur van de late 18de eeuw in Drenthe. In opdracht van De Landschap ontwierp hij het Drostenhuis te Assen (1774-'78) met een geblokt pronkrisaliet en een snijlicht met doekfestoenen. In opdracht van ontvanger-generaal Johannes van Lier bouwde hij iets verderop Huize Overcingel (1777-'78), een herenhuis met een vergelijkbare opzet; hier gaat de pronkrisaliet echter over in een dakerker in gelijke vormen. Het door hem in eigen beheer gebouwde Hofstedehuis (1783-'84) is eveneens een fors en statig pand, maar dan zonder pronkrisaliet en enkel met een omlijste ingang. Zijn belangrijkste werk is evenwel de Herv. kerk te Smilde, een imposante achtzijdige centraalbouw (1780-'88) met geblokte hoekpilasters en vier dorische toegangspoortjes met attieklijst en vazen met eikenbladfestoens. Het is niet ondenkbaar dat Sorg zich bij het ontwerp heeft laten inspireren door de achtzijdige kerk in zijn geboorteplaats (1655-'67). De naar ontwerp van H. Wind gebouwde Herv. kerk van Veenhuizen (1825-26) is op zijn beurt weer sterk geïnspireerd op het werk van Sorg in Smilde, zij het dat deze kerk soberder van vorm is.
| |
Neoclassicisme en eclecticisme
Na de Franse tijd trok de economie pas enige jaren na de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden (1813) aan. Met de empire-stijl ontstond een hernieuwde oriëntatie op de klassieke vormen, met name de strengere Griekse. Dit leidde tot een stijl die we nu neo-Grec noemen en die rond 1850 overging in het neoclassicisme. Het belangrijkste voorbeeld van deze stijl is het Paleis van Justitie te Assen (1838-'40), gebouwd naar ontwerp van A. Kommers. De brede sobere gevel wordt in het midden geaccentueerd door een risaliet van vier ionische pilasters met fronton. Ook het nabij gebouwde Huis van Bewaring vertoont eenzelfde sobere neoclassicistische vormgeving. Begin 19de eeuw vonden veel kerkverbouwingen plaats. Naar plannen van Hendrik Caspar Dekker werd de Herv. kerk van Hoogeveen in 1801-'04 fors uitgebreid. In 1803 verrees een nieuwe kerk te Wapserveen. Nieuwe torens kregen de kerken te Peize (1803) en Gieten (1804) en de Abdijkerk in Assen (1817) voorzag men van een nieuwe koorsluiting.
De wettelijke gelijkstelling van de godsdiensten in 1798 leidde in 1824 tot een Koninklijk Besluit dat een subsidieregeling introduceerde voor de kerkenbouw en dat de beoordeling van de bouwplannen door het Ministerie van Waterstaat verplicht stelde. Deze toetsing was beleidsmatig van aard en had geen invloed op de stijl; reden om in dit boek de elders vaak gebruikte term ‘waterstaatsstijl’ voor bouwwerken uit deze tijd te vermijden en ook voor deze periode de termen te gebruiken die stijlkenmerken onderscheiden.
Op het Koninklijk Besluit volgde een golf van veranderingen aan de bestaande kerken, maar ook nieuwbouw. Het ging hierbij vooral om hervormde kerken. De in 1813 zwaar beschadigde kerk van Dalen werd in 1824 herbouwd, gevolgd door die van Borger (1826; toren 1840), Roderwolde (1831), Koekange (1834), Annerveenschekanaal (1835), Hollandscheveld (1851) en Odoorn (1856). Het rijkste voorbeeld van nieuwbouw in neoclassicistische stijl is de (Herv.) Jozefkerk te Assen (1848) naar plannen van C.J. Spaan. Onderling vergelijkbare voorbeelden van eenvoudige neoclassicistische zaalkerken zijn die te Gieterveen (1840), Eext (1841) en Grollo (1853). De kerk van Gasselternijveen (1858-'59) is een voorbeeld van een dwars geplaatste zaalkerk, zoals die later ook in andere veenkolonieën gebouwd werden (Stadskanaal 1863; Appelscha 1869). Van de eerste rooms-katholieke kerken is enkel de neoclassicistische toren van de kerk te Nieuw-Schoonebeek (1855-'56) bewaard gebleven; de andere kerken zijn later vernieuwd. Verder verrees in die tijd nog de forse neoclassicistische synagoge te Hoogeveen (1865-'66).
Het woonhuis Witte Huis te Assen (1821-'23) heeft een opvallend klassiek fronton, maar herinnert door het gebruik van eikenloof-festoenen nog aan de empire-stijl. Het als woonhuis gebouwde, maar later als raadhuis in gebruik genomen pand Hoofdstraat 22 te Meppel (1831) heeft een fors fronton en is een goed voorbeeld van sober neoclassicisme. Voorbeelden van neoclassicitische buitenhuizen
| |
| |
De (Herv.) Jozefkerk te Assen (1848) is naar plannen van C.J. Spaan rijk uitgevoerd in neoclassicistische stijl (1986)
Het villa-achtige voorhuis van de boerderij Dijkhuizen 13-15 te Ruinerwold (1892-'93) vertoont een staalkaart aan eclectische vormen
zijn Vosbergen te Eelde (circa 1813), Westerbroek te Paterswolde (1842), Vennebroek te Paterswolde (1848) en Terheyl te Nietap (circa 1855).
Classicistische vormen gecombineerd met rondbogen en wenkbrauwen worden ook wel aangeduid als romantisch classicisme of ‘Rundbogenstil’. In Drenthe komt deze stijl vrijwel niet voor, enkel de armenwerkhuizen te Sleen (1855) en Odoorn (1860) zijn mogelijk als zodanig te karakteriseren.
Het wit gepleisterde woonhuis Greveling 195 te Annerveenschekanaal (1878) vertoont een combinatie van eclectische en vroege chaletstijl-vormen
Naarmate meer stijlinvloeden naast elkaar zijn toegepast, is het moeilijker te bepalen of het nog om neoclassicisme of om eclecticisme gaat. Eclecticisme is strikt genomen het op een originele wijze verwerken van de beste elementen uit vroegere stijlen. In de praktijk gaat het veelal om gebouwen met een neoclassicistische hoofdvorm, waarbij de geprefabriceerde decoratieve elementen - zoals consoles en vensteromlijstingen - het eclectische karakter bepalen. Een rijk voorbeeld is de Rijks Hogere Burger
| |
| |
School te Assen (1867) naar ontwerp van H.C. Winters. Hij ontwierp ook de sobere kerken in Nieuw-Amsterdam (1873) en Nieuw-Dordrecht (1874). Andere voorbeelden zijn Huis De Marsch te Paterswolde (1867-'68) en de herenhuizen Hertenkamp 1 (1875) en Villa Aschwing (1877) te Assen. Uitgevoerd in een opvallende combinatie van eclectische vormen en vroege chaletstijl-elementen zijn de villa Dr. Nassaulaan 7 te Assen (1876) en het woonhuis Greveling 195 te Annerveenschekanaal (1878). Een relatief laat eclectisch voorbeeld is de rijke herenboerderij Dijkhuizen 13-15 (1892-'93) te Ruinerwold naar ontwerp van P. Janzen. Voorbeelden van laat eclecticisme - met de uitdrukkelijke bedoeling om in het straatbeeld op te vallen - zijn de Asser winkels Gedempte Singel 34-36 (1891; J. van Houten), en Gedempte Singel 2-4 (circa 1900), voorzien van grote torenvormige erkers. De meest opmerkelijke staaltjes van eclecticistische vormgeving zijn de boerderijen Noorderdiep 115 te Nieuw-Buinen (circa 1890) en Haakswold 8-10 te Ruinerwold (circa 1924), beide met een oriëntalistische inslag.
| |
Neogotiek en neorenaissance
De rond 1830 uit Engeland overgekomen decoratieve en sterk romantisch getinte vorm van de neogotiek, ook wel Willem II-gotiek genoemd, kent in Drenthe geen voorbeelden. Het post- en telegraafkantoor Brink 41 te Assen (1874) is mogelijk de enige uitzondering. Het heeft baksteenspitsbogen en een bovenlicht met in hout uitgevoerde spitsboogvormen boven de ingang.
Kort na 1850 verscheen de neogotiek, een op Franse voorbeelden geïnspireerde stijl, waarbij een ‘archeologisch’ zuiver gebruik van gotische vormen werd nagestreefd. De neogotiek werd bij uitstek de stijl voor rooms-katholieke kerken. In de provincie Drenthe werden in die tijd echter weinig katholieke kerken gebouwd, deels omdat er - afgezien van de veengebieden - bijna geen katholieken woonden, maar ook omdat de in de eerste helft van de 19de eeuw gestichte kerken nog voldeden en pas later door grotere kerken vervangen werden. De oudste neogotische rooms-katholieke kerk (1891-'93) staat in Veenhuizen. Deze is ontworpen door de ingenieur-architect der gevangenissen en rechtsgebouwen W.C. Metzelaar. Andere voorbeelden van neogotische gebouwen zijn het karmelietenklooster te Hoogeveen (1904-'05; K.L. Croonen), de St.-Gerardus Majellakerk te Barger-Oosterveld (1905-'06; H. Kroes), de St.-Willibrorduskerk te Coevorden (1913-'14; W. te Riele) en de St.-Josephkerk te Barger-Compascuum (1923-'25; J.Th.J. Cuypers en P. Cuypers jr.).
Behalve voor kerken achtte men de neogotiek bij uitstek geschikt voor overheidsgebouwen. Het rijkste Drentse voorbeeld is het provinciehuis te Assen (1882-'86) naar
Het opmerkelijke post- en telegraafkantoor van Assen (1874) is uitgevoerd in romantisch getinte neogotische vormen
ontwerp van rijksbouwmeester J. van Lokhorst. Ook andere uitingen van de neogotiek werden door een rijksbouwmeester bepaald, te weten de, naar plannen van C.H. Peters opgerichte postkantoren te Coevorden (1892), Assen (1895), Frederiksoord (1901), Meppel (1907) en Nieuw-Amsterdam (1908).
Tegen 1875 ontstond de derde belangrijke neo-stijl, de neorenaissance, die teruggreep op de (maniëristische) architectuur van de late 16de en vroege 17de eeuw. Een relatief vroeg voorbeeld is de Rijks Hogere Burger School te Meppel (1881). Toch duurde het in Drenthe tot na 1890 voordat er andere belangrijke voorbeelden ontstonden. Neorenaissance werd dé stijl voor Geref. kerken. Het rijkst uitgevoerde voorbeeld is de Geref. kerk van Meppel (1896) naar ontwerp van R. Kuipers. Het plan is sterk verwant aan de Ichtuskerk te Heeg (Fr.) van zijn broer Tj. Kuipers uit 1890-'91. In 1901 verrees in Assen een nieuwe synagoge met neorenaissance-elementen naar plannen van J. Smallenbroek. De Groninger architect K. Hoekzema ontwierp in 1895 het hoofdgebouw van de psychiatrische inrichting Dennenoord te Zuidlaren in deze stijl, evenals het bejaardencomplex
| |
| |
Rustoord I te Wilhelminaoord (1893-'95). Verder kregen de meeste overheidsgebouwen in deze tijd een neorenaissance-vormgeving. Fraaie voorbeelden zijn de gebouwen Wilhelmina (1893) en Emma (1894) van de Johan Willem Frisokazerne te Assen. De al genoemde W.C. Metzelaar drukte zijn stempel op veel gebouwen in Veenhuizen. De sluitsteen boven de ingang van de gestichtswachtkazerne draagt zijn initialen. De beide Rijkswerkinrichtingen (1897-1903, 1898-1900) zijn door hem in neorenaissancestijl ontworpen en hebben een voor zijn werk karakteristiek fries met bolletjes. De meest interessante woonhuisvoorbeelden in neorenaissance zijn Zuideinde 37 te Meppel (1897, H. Witzand), Villa Gomarus te Ruinerwold (1899, H. Witzand) en Hoofdstraat 24 te Hoogeveen (1902; J. Smallenbroek). Een opvallend voorbeeld van late neorenaissance-stijl is het trafohuis met bovenwoning te Meppel (1921) naar ontwerp van D. Monsma. In combinatie met neorenaissance-elementen werd vaak de chaletstijl - met zijn op de houtbouw geïnspireerde decoraties - toegepast. Voorbeelden van woonhuizen met elementen uit de chaletstijl zijn de villa Hoofdweg 274 te Paterswolde (1892), de brugwachterswoning Steenwijkerstraatweg 1 te Meppel (circa 1900) en de dokterswoning Maj. Van Swietenlaan 2 te Frederiksoord (1910; R. van der Woerd). De door rijksbouwmeester J.A.W. Vrijman ontworpen Rijks Hogere Burger School te Coevorden (1909-'10) is een voorbeeld van late chaletstijl. Een variant op de chaletstijl is de toepassing van vakwerktopgevels,
Het in 1908 gebouwde woonhuis Kasteel 8 met kantoor (Kasteel 6) te Coevorden is uitgevoerd in jugendstil-vormen
met als goede voorbeelden: Wilhelminastraat 7 te Assen (1909; H.A. Zondag), Veenhoopsweg 24 te Smilde (circa 1910) en de dokterswoning De Beukenhof te Diever (1918).
| |
Jugendstil, rationalisme en nieuw historiserende stijl
Omstreeks de eeuwwisseling maakten de neostijlen gaandeweg plaats voor andere stromingen. Een toenemend geloof in de vooruitgang stond aan de wieg van een nieuwe stijl, met vormen gebaseerd op gestileerde plantaardige motieven: de art nouveau of jugendstil. De art nouveau kent een wat zwieriger vormgeving dan de meer geometrische jugendstil, die in Nederland beter aansloeg. Harde en licht gekleurde bouwmaterialen spelen een belangrijke rol. De jugendstil is vooral toegepast bij winkels, cafés en destijds nieuwe gebouwtypen. In Meppel zijn het hotel-restaurant Stationsweg 51 (1908-'09; J. Janzen) en de veevoederfabriek van de Coöperatieve Landbouwersbank Meppel (1910; H.W. Hulsbergen) goede voorbeelden. Te Assen zijn dat het ‘magazijn voor glas, aardewerk en luxeartikelen’ (1905; M. de Vries) en de met opvallende hoekoplossingen uitgevoerde winkels Groningerstraat 1 (1905) en ‘Borneo’ (Oostersingel 19; circa 1915). De door J. Carmiggelt ontworpen slijterij te Hoogeveen (1912) wordt gekenmerkt door tegeltableaus en groengeglazuurde pilasters.
In de woonhuisarchitectuur komt de jugendstil vooral in
| |
| |
Bij het in 1913-'14 gebouwde Rijkskantoor te Assen zijn met name in de geveltoppen rationalistische invloeden herkenbaar
het kleuriger materiaalgebruik tot uitdrukking. Voorbeelden hiervan zijn de villa's Java te Paterswolde (1907; G. Nijhuis), Zuideinde 46 te Meppel (1908; G. Otten) en Van Heutszsingel 37 te Coevorden (circa 1910; W. Wieringa). Ook het door J.H. Prummel in 1914 voor zichzelf ontworpen woonhuis Zuiderdiep 192 te Tweede Exlooërmond vertoont jugendstil-vormen. Kenmerkend voor de late jugendstil zijn de aan de bovenzijde wit gepleisterde gevels, zoals te zien bij Emmastraat 13 en Witterstraat 39 te Assen (circa 1910).
Aan het rationalisme is vooral de naam van H.P. Berlage verbonden. Kenmerkend zijn een rationele vormentaal en robuuste bakstenen bouwvolumes. In 1914 werd door hem de modelboerderij ‘De Schipborg’ bij Anloo ontworpen. Zijn invloed is ook herkenbaar bij het Rijkskantoor te Assen (1913-'14). Andere voorbeelden van het rationalisme zijn de Rijkskweekschool te Meppel (1915) en de woonhuizen Torenlaan 11 te Assen (1906; J. Smallenbroek) en Mr. Ovingstraat 39 te Klazienaveen (1906). Ook het werk van K.P.C. de Bazel wordt tot het rationalisme gerekend. Zelf heeft hij niet in Drenthe gebouwd, maar zijn invloed is merkbaar in de hoofdvorm van de villa Wilhelminapark 3 te Meppel (circa 1920) en in de details van het woonhuis Kanaal 5 te Assen (circa 1925) met de voor zijn werk kenmerkende meanderende banden in baksteen.
Als reactie op de jugendstil en het rationalisme ontstond een stroming die wordt aangeduid als nieuw historiserende stijl (of heroriëntatie). De vormgeving sloot aan bij de
Huize De Lariks te Assen is in 1914-'15 opgetrokken in ‘Um 1800’-vormen. Karakteristiek zijn het geknikte schilddak en de grote klokvormig afgesloten dakerker
internationale traditie van barok en classicisme. De stijl werd vooral toegepast bij kantoorpanden, villa's en landhuizen en er zijn onder meer Engelse en Duitse invloeden in te onderscheiden. De Engelse invloed staat bekend als cottagestijl en de Duitse als Um 1800-stijl. Goede voorbeelden van deze laatste stijl zijn de landhuizen De Lariks te Assen (1914-'15; J. Stuivinga) en Haegenaarskamp te Smilde (1912-'13; S. de Clercq). Het laatstgenoemde huis heeft eveneens een voor de cottagestijl karakteristieke plattegrondvorm met centrale ‘hall’. Andere voorbeelden van de nieuw historiserende stijl zijn de bouwhuizen van het Huis te Roden (1912) en de villa Dr. Nassaulaan 20 te Assen (1915; G. Knuttel). In 1918 werden de raadhuizen te Gasselternijveen (H. de Vries) en Rolde (J. Neisingh) in deze stijl verbouwd.
| |
| |
| |
Expressionisme, functionalisme en traditionalisme
Na de Eerste Wereldoorlog werd vooral in Amsterdam volkswoningbouw gerealiseerd in een expressieve baksteenarchitectuur, waarin de structuur van de hoofdvorm voorop stond. De hieruit voortvloeiende stijl staat bekend als expressionisme, maar wordt ook Amsterdamse School genoemd. Een bijzonder voorbeeld in Drenthe is de villa Dennenrode te Hooghalen (1922) naar ontwerp van de Rotterdamse architect M. Brinkman. Plastische rieten daken en deels gepotdekselde gevels omsluiten een interieur met cottage-achtige ‘hall’. Opvallend plastisch van vormgeving zijn de met riet gedekte villa's Plataanweg 33 (1927-'28; A. van Oosten) en Port Natalweg 2 (1934; T. de Haan) te Assen en in Meppel Wilhelminapark 48 (circa 1920) en 10-14 (1923). Eenvoudig expressionistisch uitgevoerd zijn de woningen met paraboolvormige daken, zoals Kasteel 18 te Coevorden (circa 1925), Carstensdijk 158 te Elim (circa 1935) en Pannekoekendijk 90 te Erica (circa 1935). Ook de in 1925 naar plannen van W. van Straten gebouwde Geref. kerk te Nieuw-Amsterdam heeft dergelijke daken.
Na 1925 werden de vormen soberder en strakker en ontstond onder invloed van het werk van W.M. Dudok het zakelijk (of kubistisch) expressionisme met krachtige bouwvolumes en platte daken. Het beste Drentse voorbeeld is het Noordersanatorium te Zuidlaren bestaande uit vier geknikte vleugels die aansluiten op een hoger opgaand middenvolume, uit 1935, ontworpen door E. Reitsma. Veel scholen zijn in deze stijl gebouwd, zoals te Meppel de openbare lagere school aan de Prinses Margrietlaan (1929; D. Monsma) en in Assen onder meer de Emmaschool (1928-'29; J. Jansen van Galen). Verder is het café Marktzicht te Assen (1935; J. Jansen van Galen) een goed voorbeeld. Karakteristiek zijn de door J.F.A. Göbel ontworpen villa's Plataanweg 3 (1931) en Vaart 41a (1934) te Assen.
Decoratieve onderdelen uit die tijd worden wel tot de art déco gerekend, bijvoorbeeld de interieurschilderingen in de keuken van het buitenhuis Lemferdinge te Paterswolde en de tegeltableaus in de Rijks Hogere Burger School te Coevorden die de verschillende vakken en de jaargetijden weergeven. Beide voorbeelden dateren uit de jaren twintig. Een ander art déco-voorbeeld is het door A. van Os ontworpen altaar (1925) in de kerk te Weiteveen.
Tussen 1920 en 1935 kwam de internationale moderne stijl tot ontwikkeling, in Nederland bekend onder de naam functionalisme of Het Nieuwe Bouwen. Van de kenmerkende elementen als wit gepleisterde gevels, stalen ramen en platte daken werden in Drenthe de platte daken en witte gevels voor het eerst toegepast in het doktershuis 't Hospershuis te Emmen (1934; J. Kruger). Andere opvallende voorbeelden, uitgevoerd in gewapend beton en met stalen vensters, zijn het paviljoen De Bloemert te Midlaren (rond 1935) en het huis Elsburger Onland te Paterswolde (1937-'38) naar ontwerp van J.W.C. Boks.
Naast het functionalisme ontstond in de jaren twintig het traditionalisme, ook wel bekend als de Delftse School. Niet de strakke lijnen en het platte dak, maar de traditionele baksteenbouw en het hoog opgaande dak stonden centraal. Een vrij vroeg voorbeeld hiervan is het raadhuis van Westerbork (1927) naar plannen van J. Boelens. In 1938 ontwierp hij in dezelfde stijl een raadhuis voor Eelde-Paterswolde. De Friese architect A. Baart maakte plannen voor de raadhuizen van Sleen (1938) en Dwingeloo (1939). Het meest imposant is evenwel het raadhuis van Hoogeveen van C.J. Blaauw (1940). De in 1880 in Ruinerwold geboren Th. Stuivinga ontwierp met zijn broer J. Stuivinga in 1923 een Herv. kerk aan de Kapelstraat te Emmen en in 1930 een aanbouw van het Wilhelminaziekenhuis te Assen. Ook ontstond er een aantal katholieke kerken in traditionalistische vormen, zoals te Zorgvlied (1923-'24; J.W. Bijl), Erica (1933; C. Hardeman) en - naar ontwerp van J. van Dongen - te Steenwijksmoer (1931) en Assen (1933). Eveneens door hem ontworpen is de op een vroeg-chistelijke basiliek geïnspireerde St.-Pauluskerk te Emmen (1948-'49), een van de eerste wederopbouwkerken in Drenthe. Andere belangrijke voorbeelden zijn de Geref. kerk te Schoonebeek (1948; A.C. Nicolaï) en de Herv. kerk te Klazienaveen met een opvallende toren (1959; H. Knijtijzer). Een combinatie van traditionele en functionele vormen hebben de drie door H. Eldering ontworpen Geref. kerken te Emmen (1954), Aalden (1954) en Beilen (1957).
In een combinatie van traditionele en functionele vormen uitgevoerd is de Geref. kerk te Beilen uit 1957
| |
| |
| |
Het streekeigene
Door de geringere mobiliteit in het verleden komen in de lokale gebruiksarchitectuur (‘Vernacular’) plaatselijk afwijkende vormen voor. Deze verschillen zijn niet altijd even eenvoudig te benoemen, laat staan te verklaren. Plaatselijke bouwtradities en bouwmeesters, afgeleide architectuurtheorie en materiaalgebruik spelen hierin een rol. Bovendien zijn door de immer voortschrijdende architectonische erosie belangrijke voorbeelden verdwenen. Door de kleine verschillen, samen met het voorkomen of juist ontbreken van bepaalde stijlvormen of groepen bouwwerken, blijkt het architectonische beeld per provincie te verschillen. In detail beschouwd heeft elke provincie een eigen bebouwingskarakteristiek.
Opvallend in Drenthe is de verderop nog te bespreken variatie aan boerderijen, die in de voor Drenthe zo karakteristieke brinkdorpen liggen of een langgerekte ketting vormen langs wegen en (gedempte) kanalen. Deze variatie, maar ook de rijkdom van individuele boerderijen lijkt het algemene beeld van het arme Drenthe te weerspreken. Bedacht moet echter worden dat in rijke tijden gebouwde panden veelal meer solide van constructie zijn en daarom in het algemeen beter de tijd hebben getrotseerd. De in bepaalde tijden voor het arme Drenthe zeer karakteristieke plaggenhutten en keten zijn als gevolg van latere ontwikkelingen en de armoedige bouw geheel verdwenen. Die plaggenhutten waren in het veen ingegraven onderkomens met een bedekking van heideplaggen; keten waren de half ingegraven variant hiervan. In arme veenontginningen als Nieuw-Roden, Weiteveen of Elim zal men ze nu tevergeefs zoeken. Wel staan ze nog als reconstructie in Echten en in de openluchtmusea te Schoonoord en Barger-Compascuum.
Een verwant aspect betreft de ‘gecontroleerde’ ontginningen aan de westkant van Drenthe. In Frederiksoord-Wilhelminaoord en Veenhuizen bevinden zich nog de tastbare resten van de in het begin van de 19de eeuw door de Maatschappij van Weldadigheid ondernomen pogingen tot opvoeding en verbetering van de laagste groepen in de maatschappij. De (vermeende) maakbaarheid van de maatschappij is een thema dat ook in de modernistische architectuur van de 20ste eeuw heeft gespeeld en vooral bij de - velen tot voorbeeld gestelde - na-oorlogse woonwijken van Emmen opnieuw tot uitdrukking is gebracht.
De woonhuizen in Drenthe worden in het algemeen niet gekenmerkt door hun individuele rijkdom. Net als voor enkele andere provincies zijn de middenganghuizen ook karakteristiek voor Drenthe. In de eerste helft van de 19de eeuw ontstond er in Assen een groep van dergelijke eenlaags huizen met een verhoogde middenpartij die niet één maar enkele vensterassen breed is, en al dan niet
Het woonhuis Brink 38-39 te Assen is met zijn brede, hoger opgetrokken middenpartij een lokale variant van het middenganghuis
afgedekt wordt door een fronton. Ze worden wel ‘huizen van het Asser type’ genoemd, maar dat is een iets te wijde benaming voor deze lokale variant van het middenganghuis. Ook kan het werk van plaatselijke architecten voor een lokaal onderscheid zorgen. Voorbeelden zijn de door J. van Houten rond 1910 ontworpen scholen in Zuid-Drenthe (Zeyen, Orvelte, Zwiggelte en Echten). Andere beeldbepalende Drentse architecten zijn J. Boelens, J. en A. Smallenbroek, G. Otten, H.M. Hulsbergen, H.E. Hoegsma en J. Carmiggelt.
| |
Tuinstijlen
Ook tuinaanleg is onderhevig aan stijl- en smaakverandering. Net als het geringe aantal bewaard gebleven havezates is ook het aantal bewaard gebleven historische tuinen en parken in de provincie beperkt. Van de classicistische stijl resteert vrijwel niets. Enkel de grachten en het zichtkanaal van de havezate Oldengaerde te Westeinde zijn hier restanten van. In het begin van de 19de eeuw is een deel van die aanleg gereorganiseerd in vroege-landschapsstijl. In 1764-'84 werd het Asserbos aangelegd, een sterrenbos bestemd als wandelpark. Hierin kwamen twee begraafplaatsen te liggen - de Noorderbegraafplaats (1823) en de Zuiderbegraafplaats (1892) - en in 1841 een Hertenpark. Een deel van het bos werd in 1875 gebruikt voor de aanleg van het Van der Feltzpark naar ontwerp van J. Copijn. Het in opzet 18de-eeuwse sterrenbos bij huize Westerbeek te Frederiksoord werd in 1818 uitgebreid door de Maatschappij van Weldadigheid.
Vanaf 1810 ontstond de rijpe landschapsstijl, gekenmerkt door hoogteverschillen, boomgroepen, slingerpaden, grote open weiden en zichtlijnen naar punten buiten het park. De in Rolde geboren autodidact L.P. Roodbaard (1782-1851) ontwierp in deze stijl en drukte vanaf 1820
| |
| |
een belangrijk stempel op de tuinarchitectuur in Noord-Nederland. De tuin van Huize Overcingel te Assen (circa 1823) wordt aan hem toegeschreven. Zeker is dat hij in Eelde-Paterswolde de tuinen van de buitenhuizen De Braak (1827) en Oosterbroek (1836) heeft ontworpen. Van zijn herinrichting van de Brink in Assen tot wandelpark in 1844 is echter weinig bewaard gebleven. Tuinen in de late landschapsstijl zijn in Drenthe zeldzaam. Enkel de ontwerpen van J. Vroom sr. voor de tuin van huis Vosbergen te Eelde-Paterswolde (1890) en de Zuiderbegraafplaats te Assen (1892) zouden hiertoe gerekend kunnen worden. Zijn zoon J. Vroom jr. ontwierp meer in de rond 1900 ontstane gemengde tuinstijl met een regelmatige aanleg rondom het gebouw en landschappelijke elementen verderop. Voorbeelden zijn het Van Heutzpark te Coevorden (1900) en de tuin van het Noorder Sanatorium te Zuidlaren (1935). Ook L.A. Springer ontwierp in deze stijl getuige zijn plannen voor het Wilhelminapark te Meppel (1915). Voor huis Dikninge bij De Wijk ontwierp hij een bloementuin in de nieuw architectonische tuinstijl. Kenmerkend voor deze stijl is een geometrische aanleg die als het ware is opgezet met ‘buitenkamers’ van het huis. Van de jongere tuinen dient het door G. Bootsman ontworpen Pinetum Ter Borgh (1954) genoemd te worden.
| |
Gebouwtypen
Naast een onderscheid in bouwstijlen bestaat er een functionele differentiatie in gebouwtypen. Gebouwen met een godsdienstige of woonfunctie zijn verspreid in dit boek uitvoerig aan de orde. De bouwkundige weerslag van de agrarische functie is dermate streekgebonden dat ze bij de regio's behandeld wordt.
De gebouwen van de overheid zijn in Drenthe overwegend van jongere datum. De westvleugel van het voormalige kloostercomplex ‘Mariënkamp’ diende vanaf 1603 als vergaderplaats voor het College van Gedeputeerden. In 1882-'86 werd dit gebouw vervangen door een nieuw provinciehuis in neogotische vormen. Eerder al was in Assen het Paleis van Justitie (1838-'40) gebouwd met het naastgelegen Huis van Bewaring (1842-'44). Kantongerechten kwamen tot stand in Emmen (circa 1840), Hoogeveen (1900) en Meppel (1910).
Vóór 1811 werd op plaatselijk niveau recht gesproken door schulten (schouten). Goed behouden is het schultehuis te Diever (1604). Het Nijsinghhuis in Eelde (1654) was ook als zodanig in gebruik. In Vledder en Anloo waren delen van een boerderij als schultehuis in gebruik. De eerste raadhuizen dienden niet zelden tevens als herberg, zoals te De Wijk (1882) te Rolde (nu café Gemeentehuis). In Ruinen werd een school uit 1856 in 1900 tot raadhuis omgebouwd. De raadhuizen van Annen (1895),
Het in 1903 gebouwde raadhuis van Ruinerwold heeft geveltoppen in neogotische stijl en een opmerkelijke dakkapel met wijzerplaat
Gieten (1896) en Oosterhesselen (1912) dienden tevens als burgemeesterswoning. Opvallende wijzerplaten hebben de raadhuizen van Vledder (1901) en Ruinerwold (1903). Traditionalistisch van vorm zijn de raadhuizen van Peize (1917-'18), Westerbork (1927), Eelde-Paterswolde (1938-'39), Sleen (1938) en Dwingelo (1939). Vroege marechausseekazernes bevinden zich vooral in de veenkoloniën, zoals te Nieuw-Amsterdam (1891), Klazienaveen (1903) en Eexterveenschekanaal (1910). Later bouwde men in Groningen en Drenthe volgens een standaardontwerp, zoals te zien is in Coevorden (1921), Zweeloo (1923) en Hoogeveen (circa 1930). De marechaussee diende in Veenhuizen ook als gestichtswacht en had daar een kazerne (1886). Veenhuizen is op zichzelf een ware staalkaart van penitentiaire gebouwtypen, met werkgestichten, werkinrichtingen, cellengebouwen, scholen, hospitalen en zelfs een eigen elektriciteitscentrale (1912).
Het oudste - eenklassige - schooltje van Drenthe (circa 1750) staat in het Openluchtmuseum te Arnhem en is afkomstig uit Lhee. Pas na de onderwijswet van 1806 kwam de bouw van scholen mondjesmaat op gang. In de huizen Kerkenkavel 14-16 te Hollandscheveld was van 1819 tot 1895 een school gevestigd en in 1821 werd een school in Wilhelminaoord gebouwd (vernieuwd 1873). Latere scholen zijn die in de koloniedorpen Boschoord (1874) en Veenhuizen (1876), en die te Een (1877). Het Schoolbesluit van 1880 en de Leerplichtwet van 1901 leidden tot belangrijke nieuwe impulsen in de scholenbouw. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de gave vierklassige school te Roden (circa 1890) en de scholen te Wachtum (1891), Geesbrug (1895) en Tiendeveen
| |
| |
Het van rijkswege in 1892 gebouwde postkantoor van Coevorden is uitgevoerd in de voor het werk van C.H. Peters karakteristieke, op de neogotiek geënte vormen
(1897). Met enige vertraging gaf de Schoolwet van 1920 aanleiding tot de bouw van confessionele scholen, zoals de Geref. scholen te Drijber (1929), Nieuw-Roden (1930) en De Kiel (circa 1930) en de R.K. school te Steenwijksmoer (1931).
Van de gebouwen voor voortgezet onderwijs is het Gymnasium te Assen (1924) van belang. Daar verrees ook een Rijks Hogere Burger School (1867). Scholen van dit type volgden in Meppel (1881) en Coevorden (1910). Andere opvallende scholen zijn de tuinbouwschool te Frederiksoord (1884), de Volkshuishoud- en Industrieschool te Hoogeveen (1917) en de Technische School te Emmen (1937).
De postkantoren vallen in twee groepen uiteen. De oudste werden gebouwd in opdracht van gemeentes. Assen heeft een vroeg-neogotische variant (1874), die te Meppel is uitgevoerd in neoclassicistische vormen (1874). De meeste postkantoren zijn echter van staatswege gebouwd in een eigen neogotische variant, waaronder het op een V-vormige plattegrond opgetrokken nieuwe postkantoor te Assen (1895). Andere voorbeelden zijn die te Coevorden (1892), Frederiksoord (1901), Meppel (1907), Nieuw-Amsterdam (1908) en Hoogeveen (1911). Meer bescheiden zijn de hulppostkantoren te Peize (circa 1905), Emmer-Compascuum (1913) en Klazienaveen (rond 1930).
Door de toegenomen mobiliteit verrezen er vanaf circa 1860 in diverse grotere dorpen logementen, zoals te Assen (1781), Smilde (1856), Meppel (circa 1890) en Veenoord (circa 1880), waar Vincent van Gogh in 1883 drie maanden logeerde. Daarnaast kwamen stationsgebouwen tot stand. Bij de voor rekening van de Staat aanbestede stations bestond oorspronkelijk een systeem van vijf klassen. Daarvan is het station 3de klasse te Meppel (1867) bewaard gebleven. Behouden bleven ook enkele kleine stations uit 1903-'04 van de Noord-Ooster Lokaal Spoorwegmaatschappij (NOLS) te Weerdinge, Exloo, Valthe, Eext en Rolde en dat van de Bentheimer Eisenbahn te Coevorden (circa 1910). Van de diverse tramlijnen resteren het tramstation te Coevorden (rond 1897), de tramremise te Hijkersmilde (1915) en de overslagplaats te Frederiksoord (circa 1915).
Oorspronkelijk waren in elk groter dorp wel één of meer korenmolens te vinden. De oudste bewaarde korenmolens
| |
| |
In 1914 gebouwd is de watertoren van Coevorden
zijn die te Dalen (1814), Gieten (1833) en Oudemolen (1837). Het mooiste voorbeeld is de molen te Roderwolde (1852) met aangebouwde woningen en bedrijfsruimten. Met uitzondering van een poldermolen in De Groeve (1871) zijn alle Drentse exemplaren korenmolens. Enkele molens dienden tevens als oliemolen (Roderwolde) of pelmolen (Dalen, Gieten en Norg). Net als in de meeste andere provincies zijn in Drenthe in verhouding tot andere soorten gebouwen weinig gebouwen van industrie en nijverheid bewaard gebleven. Voorbeelden van industrieel erfgoed zijn onder meer de zuivelfabrieken te Vries (1912), Zuidwolde (1924), Ruinerwold (1925) en Bunne (1936). Opvallend voor Drenthe is dat ze vaak gecombineerd werden met een korenmaalderij, bijvoorbeeld te Gees, Diever, Hoogersmilde (1913), Hijken (1915) en Halen (1916). Vermeldenswaardig
Typerend voor de vele laat-19de-eeuwse tolhuizen in de provincie is het in 1884 gebouwde tolhuis met krimp en chaletstijl-sierspant te Peize
zijn ook de aardappelmeelfabriek te Eexterveenschekanaal (1903), de veevoederfabriek te Meppel (1910), de puritfabriek te Klazienaveen (1921) en de turfstrooiselfabrieken te Nieuw-Amsterdam (1913) en Schoonebeek (1926). In Drenthe staan twee typen trafohuisjes; het ene type heeft een zadeldak (Tynaarlo, Langelo, Westervelde), het andere is blokvormig (Peize, Sleen, Gees). Letterlijke hoogtepunten zijn de watertorens te Meppel (1893), Zuidlaren (1895), Coevorden (1914), Hoogeveen (1928) en Assen (1960).
Ook de weg- en waterbouw heeft enkele vermeldenswaardige bouwwerken opgeleverd. Interessante sluizen bevinden zich nog in de Kolonievaart bij Veenhuizen (1823-'26), in de Drentse Hoofdvaart te Meppel (Paradijssluis; 1892) en in het Eexterveenschekanaal (circa 1895). Aan de beide uiteinden van het Annerveensche/ Eexterveenschekanaal staan laat-19de-eeuwse rolpalen. Langs de Drentse kanalen bevinden zich nog diverse sluis- en brugwachterswoningen, die over het algemeen ouder zijn dan de huidige bijbehorende sluizen en bruggen. Goede voorbeelden zijn de sluiswachterswoning te Vries (1895) bij het Noord-Willemskanaal en de brugwachterswoningen uit circa 1860 te Oosterhesselen en Zwinderen bij de Hoogeveensche Vaart. In de Drentsche Hoofdvaart bevindt zich een aantal sluiscomplexen bestaande uit een sluis, een sluiswachterswoning en twee pompgebouwen uit diverse tijden, zoals de Dieversluis, de Haveltersluis en de Uffeltersluis. In het laatste kwart van de 19de eeuw werden er in Drenthe aan diverse wegen tolhuizen gebouwd, zoals te Eelde (1877), Peize (1884), Roderwolde (1884), Eext (circa 1870) en Gasselternijveen (circa 1870). |
|