kernen zijn hierdoor niet direct alfabetisch geplaatst, maar kunnen via het topografisch register achter in het boek worden gevonden. Omgevingsobjecten zijn op het platteland gesitueerde gebouwen als fabrieken, gemalen, adellijke huizen, molens en boerderijen. Deze worden beschreven bij de meest nabije kern binnen de gemeente, bijvoorbeeld het Kamp Westerbork bij Hooghalen of de openbare lagere school van 't Haantje bij Noordsleen. Bij een omgevingsobject dat het enige vermeldenswaardige object van een kern is, wordt steeds ook de kern genoemd; dit geldt bijvoorbeeld voor de rooms-katholieke kerken van Steenwijksmoer en Zandberg. Het komt voor, dat meerdere kernen eenzelfde naam hebben, zoals Eursinge (Midden-Drenthe, De Wolden en Westerveld). Deze zijn in de inleidingen voorzien van (een afkorting van) hun gemeentenaam.
Elke kern heeft een eigen inleiding waarin de historische ontwikkeling en de topografische of stedenbouwkundige veranderingen kort worden behandeld. Van de belangrijkste steden is een plattegrond opgenomen, waarop de meest interessante objecten zijn aangegeven. Typen objecten die veel voorkomen, zoals woonhuizen, winkels of pakhuizen, zijn niet in de plattegronden opgenomen, tenzij ze als een opvallend groot voorbeeld of als complex de aandacht trekken. De nummers op de plattegrond verwijzen naar het bijschrift, dat weer een verwijzing bevat naar de pagina van de objectbeschrijving. De nummers uit de plattegrond staan ook vermeld bij de beschrijving zelf.
Per kern is gezocht naar de meest geëigende indeling en volgorde om de objecten te beschrijven. De gekozen rangorde in de beschrijvingen wordt bepaald door het historische centrum van een kern en begint met het oudste en/of voor de ontwikkeling van de kern belangrijkste gebouw. Doorgaans gaat het daarbij om de kerk, soms is het een kasteel. Afzonderlijke objecten en structuren worden als het ware in ‘schillen’ vanuit de dorpskern besproken, waarbij drie hoofdregels zijn aangehouden: van publiek naar particulier, van oud naar jong en van binnen naar buiten. Vergelijkbare objecten en gebouwtypen zijn zoveel mogelijk na elkaar geplaatst of tot een lemma verzameld.
Het boek bevat in principe alle waardevolle objecten en structuren in de provincie. De breedte van het spectrum, met name ook ontstaan door het opnemen van de jongere bouwkunst uit de periode 1850-1940, maakt het uiteraard onvermijdelijk om keuzes te maken. De uiteindelijke selectie is die van de auteurs.
Objecten kunnen zijn opgenomen omdat ze kenmerkend zijn voor een breder voorkomend verschijnsel of juist omdat ze een uniek of zeldzaam voorbeeld zijn. Beslissende criteria bij de selectie waren: gaafheid, historische betekenis, architectonische kwaliteit en bouwhistorisch belang. In het algemeen zijn objecten opgenomen die van vóór de Tweede Wereldoorlog dateren. Een enkele keer worden gebouwen van na 1940 belicht, bijvoorbeeld als de wederopbouw een duidelijke stempel op een bepaalde kern heeft gedrukt. Met het opnemen van de modernste architectuur is grote terughoudendheid betracht.
Het boek geeft een overzicht van de bestaande gebouwde omgeving. Er wordt dus geen aandacht geschonken aan objecten die in het (recente) verleden zijn verdwenen. Cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren die met sloop of totale wijziging bedreigd worden - dat is helaas nog al eens het geval - zijn opgenomen als ze op het moment van het afsluiten van het manuscript nog aanwezig waren. Met uitzondering van de hunebedden wordt aan archeologische monumenten geen expliciete aandacht besteed, tenzij dat voor het begrip van de ontwikkeling van een kern noodzakelijk is.
De teksten in dit boek zijn grotendeels gebaseerd op de officieel gepubliceerde literatuur en op de bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voorhanden zijnde gegevens, zoals de per gemeente in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) opgestelde rapporten. Ook is er gebruik gemaakt van het uit het MIP voortgekomen Monumenten Selectie Project (MSP). Voor de beschrijvingen van diverse kerkinterieurs is gebruik gemaakt van informatie berustend bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland. Aanvullend bronnenonderzoek of het uitputtend nalopen van de ‘grijze literatuur’ stelden de auteurs zich niet als opdracht. Wel zijn op grond van eigen waarnemingen ter plekke verbeteringen of aanvullingen op de bestaande literatuur aangebracht.
Om het cultuurhistorische erfgoed van de provincie Drenthe binnen de voor het boek gestelde ruimte te kunnen behandelen, was het nodig de objecten beknopt te karakteriseren. De nadruk ligt op feitelijke gegevens over de bouwgeschiedenis en de huidige situatie van het object, zoals: adres, functie, ontwerp- en bouwdata, namen van opdrachtgevers en architecten, ontwerpers en uitvoerende kunstenaars. Verder wordt waar mogelijk de bouwstijl vermeld, of bij minder typerende voorbeelden de bepalende architectuurelementen. De beschrijving van het uiterlijk van objecten blijft beperkt tot de belangrijkste kenmerken. Waar nodig voor een beter begrip komen ook de toegepaste materialen en constructies ter sprake. Bij de belangrijkste objecten en structuren wordt de historische ontwikkeling kernachtig behandeld. Informatie over interieur en inventaris van de gebouwen wordt in beperkte mate verstrekt; gegevens daarover zijn slechts opgenomen wanneer ze van uitzonderlijk belang zijn.
Musea zijn alleen opgenomen indien het gebouw vermel-