| |
Zutphen
Stad, gelegen op de rechter IJsseloever nabij een oeverwal en de monding van de Berkel. De oudste sporen van bewoning gaan terug tot de 4de eeuw. De nederzetting werd vermoedelijk in 882 door de Noormannen verwoest, waarna graaf Everhard van Hamaland in 886 opdracht gaf tot de bouw van een ringwalburcht. De noordoostzijde van deze burcht volgde grofweg het tracé van de tegenwoordige marktengordel (Groen-, Houten Zaadmarkt); de zuidwestzijde spoelde later gedeeltelijk weg door de meanderende IJssel. In de burcht verrees in de 10de eeuw een palts, rond 1046 gevolgd door een forse romaanse kerk, toen Hamaland door keizer Hendrik III aan Bernold, bisschop van Utrecht werd geschonken. Op het huidige 's Gravenhof kwam in de 11de eeuw een nieuwe, tufstenen palts tot stand. Omstreeks 1120 werd binnen de ringwalburcht een kleinere omwalling opgeworpen. Aan de noordzijde ontwikkelde zich in de 12de eeuw een handelsnederzetting met de Beukerstraat als hoofdstraat en aan het oosteinde de Berkelhaven - ter plaatse van de huidige Schupstoel. Deze nederzetting werd ter plaatse van de Oudewand versterkt met een wal en een gracht. In 1138 ging Zutphen over in het bezit van de graven van Gelre. Graaf Otto I van Gelre verleende Zutphen tussen 1191 en 1196 stadsrechten.
De stedelijke economie profiteerde van de verbeterde bevaarbaarheid van de IJssel rond 1200 en de veenontginningen in de omgeving. De stad werd uitgebreid door om de cirkelvormige kern een vierkante ommuring op te trekken. Tevens werd in de eerste helft van de 13de eeuw aan de noordzijde van de stad (Rijkenhage en Rozengracht) een tweede monding van de Berkel gegraven. Binnen de vierkante ommuring van de ‘Oude Stad’ lagen ook de Barlheze (noordwesten), de Hagen (noordoosten) en de omgeving van Bornhove- en Waterstraat (zuidoosten). Eveneens in de 13de eeuw stichtte men aan de noordzijde van de Berkel een planmatige voorstad op door de graaf uitgegeven grond. Deze Nieuwstad wordt in 1272 voor het eerst vermeld als zelfstandige parochie met een eigen kerk. In 1312 kwam de voorstad met de oude stad onder één bestuur, waarna de Nieuwstad werd ommuurd en door waterpoorten met de oude stad werd verbonden.
In de oude stad sloopte men in de 13de eeuw eerst de binnenburcht en daarna de laatste resten van de ringwalburcht, waar een marktengordel werd aangelegd. In de Barlheze werd in 1293 een dominicanerklooster gesticht. De stadsbranden in 1284 en rond 1305 stimuleerden de verstening van de woonhuizen in de stad. Aan de oostzijde van de Oude Stad ontstond in de 14de eeuw een tweede voorstad,
| |
| |
Zutphen, Binnenstad
1 | (Herv.) Grote of St.-Walburgiskerk (zie p. 356) |
2 | Broederenkerk en -klooster (p. 358) |
3 | R.K. St.-Johannes de Doper of Nieuwstadkerk (p. 359) |
4 | Adamanshuis of Agnietenconvent (p. 359) |
5 | Synagoge (p. 360) |
6 | kerk van de Chr. Afgescheiden gemeente (p. 360) |
7 | kerk van de Chr. Afgescheiden gemeente onder het kruis (p. 360) |
8 | Chr. Geref. kerk (p. 360) |
9 | R.K. St.-Elisabethgesticht (p. 360) |
10 | Luth. kerk (p. 360) |
11 | Bornhof (p. 360) |
12 | Nieuwe- of St.-Elisabethgasthuis (p. 360) |
13 | Berkelruïne (p. 361) |
14 | Drogenapstoren (p. 361) |
15 | Bourgonjetoren (p. 361) |
16 | Kruittoren (p. 361) |
17 | Oude Nieuwstads- of Diezerpoort (p. 361) |
18 | Stadhuis (p. 361) |
19 | Wijnhuis (p. 362) |
20 | Ruiterkortegaard (p. 362) |
21 | Groote of Oranje Sociëteit (p. 363) |
22 | Nieuwe Sociëteit (p. 363) |
23 | Gerechtsgebouw (p. 363) |
24 | Rijksbelastingenkantoor (p. 363) |
25 | Stedelijk Gymnasium (p. 363) |
26 | Openbare lagere school D (p. 363) |
27 | Openbare lagere school I of Tadamaschool (p. 363) |
28 | Prins Bernhardschool (p. 363) |
29 | R.K. St.-Annaschool (p. 363) |
30 | R.K. Mariaschool (p. 363) |
31 | Vrouwenvakschool (p. 363) |
32 | Postkantoor (p. 363) |
33 | Telefoniegebouw (p. 363) |
34 | Hofje van de Evang. Luth. Diaconie (p. 363) |
35 | Sareptastichting (p. 363) |
36 | Ruitershofje (p. 363) |
37 | Proosdij (p. 364) |
38 | Het Bolwerck (p. 365) |
39 | Hof van Bronckhorst (p. 365) |
40 | Hof van Heeckeren (p. 366) |
41 | Huize van de Kasteele (p. 366) |
42 | Hof van Flodorf (p. 367) |
43 | Rotterdamse Bank (p. 371) |
44 | Nationale Bankvereniging (p. 371) |
45 | ijzerwarenhandel Brinkmann & Niemeijer (p. 372) |
46 | meubelfabriek H.J. Reesink & Co. (p. 372) |
47 | Luxor-bioscoop (p. 372) |
48 | Station (p. 372) |
49 | IJsselbrug (p. 372) |
die naar het daar gestichte hospitaal Spittaalstad werd genoemd maar die ook wel werd aangeduid als Polsbroek. In 1393 had dit stadsdeel eigen poorten, maar het behield een landelijk karakter. Eind 13de eeuw werd Zutphen lid van het Hanzeverbond. Dit leidde tot een belangrijke economische bloei met handel naar het Rijnland via de IJssel en naar Münster via de Berkel. Door kanalisatiewerken in 1356-'57 en 1406 kwam de IJssel aan de westzijde van de stad te liggen en in 1486 kreeg Zutphen een eerste vaste brug over de IJssel. In de 15de eeuw nam de bevaarbaarheid van de rivier af, wat de economische positie van de stad in de 16de eeuw deed verslechteren. De 16de eeuw was voor Zutphen een tijd van militaire spanning en strijd. Karel van Egmond liet in 1532-'38 aan het zuideinde van de Zaadmarkt een dwangburcht bouwen en aan de oostzijde van de Spittaalstad drie kleine bastions. Na de overgang van Gelre naar keizer Karel
| |
| |
Zutphen, Binnenstad vanuit het zuiden
| |
| |
Vin 1543 werd de dwangburcht gesloopt. In 1572 namen Staatse troepen Zutphen bij verrassing in; de daaropvolgende Spaanse herovering ging gepaard met moordpartijen, plundering en brandstichting. Veel huizen en ook de IJsselbrug werden daarbij verwoest. Na veel strijd kwam Zutphen uiteindelijk in 1591 in Staatse handen. De kloosters werden opgeheven en men sloopte de resten van de palts. Over de IJssel werd in 1604 een schipbrug gelegd. Kort na 1591 ging de aanleg van nieuwe verdedigingswerken van start, vanaf 1596 onder leiding van Dirk Adriaensz Schelven. Ze werden voltooid door Adriaan Anthonisz. De Spittaalstad kwam pas bij de modernisering van de verdedigingswerken in 1701-'07, naar plannen van Menno van Coehoorn, binnen de hoofdverdediging. In 1799 kwam meer naar het oosten nog de Linie van Hooff tot stand.
In de 18de eeuw was Zutphen een rustige, deftige stad met grote huizen van de Graafschapse aristocratie. De in 1795 feestelijk ingehaalde Franse troepen lieten in 1813 een verarmde stad achter. Pas in de jaren dertig van de 19de eeuw begon zich enige economische opleving af te tekenen. Op de diverse markten handelde men in agrarische produkten en het - als vanouds - via vlotten over de IJssel en de Berkel aangevoerde hout. Er waren enkele houtzaagmolens (H.J. Wijers en H. Ketjen) en er was enige grafische nijverheid (drukkerij Thieme en boekbinderij Wöhrmann). De watermolens op de Berkel werden in 1886 gesloopt. In 1862 werd de gemeente uitgebreid met De Hoven aan de overzijde van de IJssel. Zutphen kreeg in 1864 spoorverbindingen met Arnhem en Deventer, gevolgd door verbindingen met Utrecht (1876) en Winterswijk (1878).
Gaandeweg begonnen de vestingwerken te knellen. Allereerst werd in 1834 de binnengracht verkleind en de Boompjeswal aangelegd. De sloop van het Marspoortbolwerk aan de IJsselkant in 1850 was het startsein voor de aanleg van de IJsselkade (1857-'59). In 1874 werd Zutphen als vesting opgeheven. Het ontmantelingsplan uit 1876, gemaakt door F.W. van Gendt en D.J. Itz, werd in 1879 onder leiding van F.H. van Etteger uitgevoerd. Tussen de Grote Gracht en de Lunetten aan de noordoostzijde kwam bij de Coehoornsingel (1882) een villawijk tot stand. In de nabijheid bouwde men in 1889 een nieuw ziekenhuis, terwijl op het bastion ten noorden van de Vispoorthaven het nieuwe gerechtsgebouw verrees. Op de plaats van het rond 1865 ten noorden van het station aangelegde Coenensplantsoen groef men in 1900 de Noorderhaven, waar een bescheiden industrialisatie plaats vond. Op het Hoornwerk ten oosten van de Vispoorthaven verrees in 1908 de ambachtsschool.
Afgezien van enige woningbouw langs de uitvalswegen, bleef de groei van Zutphen in eerste instantie beperkt. Ter vervanging van de slechte 19de-eeuwse woningen in de Polsbroek ontstond na 1915 ten oosten van de Emmerikseweg volkswoningbouw en rond 1925 in het Deventerwegkwartier. De Baakse overlaat en de daarmee gepaard gaande periodieke wateroverlast stonden tot de Tweede Wereldoorlog een goed algeheel bestemmingsplan in de weg. Bombardementen in 1944-'45 van de spoorbrug en gevechtshandelingen in april 1945 leidden tot zware oorlogsschade. De zuidzijde van het 's Gravenhof en de Groenmarkt, maar vooral het gebied rondom het station werden zwaar getroffen. Op grond van een stedenbouwkundig plan van J. Kuiper en W.G. Witteveen werd de wederopbouw voortvarend ter hand genomen. Het stationsgebied werd gereconstrueerd, wat de sloop van het Oude- en Nieuwe Gasthuis aan de Gasthuisstraat met zich mee bracht (1958) en kort daarop de noordwand van het Rijkenhage ten behoeve van een verkeersdoorbraak. Na de dichting van de Baakse overlaat in 1958 verrees aan de zuidzijde van de stad de wijk Helbergen, in de jaren zeventig gevolgd door de Zuidwijken en, na de grenswijziging met Warnsveld in 1989, het uitbreidingsplan Leesten.
Mede dankzij de gemeentelijke monumentenverordening uit 1927 en het in datzelfde jaar opgerichte Wijnhuisfonds is de middeleeuwse binnenstad van Zutphen goed bewaard gebleven. Van de jongere bouwkunst is in het kader van de stadsvernieuwing tussen 1975 en 1985 wel veel verdwenen, waaronder grote delen van de Polsbroek, de Oude H.B.S. (1864) en het St.-Hubertusgesticht (1851). Recente grootschalige ingrepen in de fijnmazige binnenstadsstructuur zijn de nieuwbouw bij Huize van de Kasteele (1994-'96) en de nieuwbouw van het stadhuis (1996-'99).
De (Herv.) Grote of St.-Walburgiskerk ('s Gravenhof 3) [1] is een grote hallenkerk met kooromgang en dakruiter, aangebouwde kapellen en een forse ingebouwde toren van vijf geledingen voorzien van een achtkantige houten lantaarn met klokkenkoepel. De kerk, waarvan de bouwdelen elk zijn voorzien van een afzonderlijke kap, heeft een opvallend silhouet.
Volgens recente inzichten ontstond op de huidige plek rond 1046 een vroegromaanse kapittelkerk. Deze niet-overwelfde tufstenen kruisbasiliek had een gedeeltelijk verzonken crypte - vergelijkbaar met die van de Lebuïnuskerk in Deventer en de Pieterskerk te Utrecht - met daarboven een hoogkoor, geflankeerd door zijkoren. Na een brand in 1105 werd deze aan St. Petrus gewijde kerk herwijd aan St. Walburga en Maria. In de eerste helft van de 13de eeuw werd de kerk in romano-gotische vormen verbouwd tot een overwelfde kruisbasiliek met half zo brede zijbeuken volgens het gebonden stelsel; de schippijlers werden alternerend zwaar en licht uitgevoerd. Bij de herbouw bleven van de oude kerk vermoedelijk delen van koor, zijkoren en dwarsschip behouden. De oorspronkelijke halfronde koorapsis werd vervangen door een driezijdige koorsluiting. De zijbeuken trok men door langs de nieuwe westtoren. De benedenruimte van de toren gebruikte men als een voortzetting van het middenschip; de openingen naar de zijbeuken kwamen later tot stand. In 1370-'90 verving men de zijkoren door een kooromgang met rechthoekige straalkapellen en aan de oostzijde een veelhoekige Mariakapel. Deze in 1393 voltooide kapel staat ook als Raadskapel bekend. Midden 15de eeuw werden de zijbeuken verbreed en verhoogd waardoor een hallenkerk ontstond (voltooid in 1456). De verbouwing van het schip werd gevolgd door de bouw van een rechthoekige noordkapel (voltooid in 1492) en een vergelijkbare zuidkapel (1499 begonnen). Tegen de zuidkapel verrees aan beide zijden een overwelfde
| |
| |
Zutphen, (Herv.) Grote of St.-Walburgiskerk, plattegrond
aanbouw; de oostelijke aanbouw werd de sacristie met daarboven de (oude) librije. Eveneens rond 1500 kwam aan de noordzijde van het schip het in flamboyante gotiek uitgevoerde Mariaportaal tot stand. Tussen sacristie en koor bouwde men in 1544 een ‘rekenkamerken’. In 1561-'64 tenslotte verrees langs de zuidzijde van het koor een librije in laat-gotische vormen.
Na de overdracht van de kerk aan de protestanten in 1591 sloopte men het gewelf van de crypte, waarna de vloer werd geëgaliseerd. Het dakruitertje op het hoogkoor werd in 1729 geplaatst, en is in 1981 vernieuwd. Het Mariaportaal werd in 1888-'92 hersteld en gedeeltelijk vernieuwd. De kerk onderging tussen 1890 en 1919 een eerste restauratie, onder leiding van B. Peteri en na 1894 van H.A. Ezerman, met P.J.H. Cuypers als adviseur. De in 1945 opgelopen zware
Zutphen, (Herv.) Grote of St.-Walburgiskerk
| |
| |
Zutphen, (Herv.) Grote of St.-Walburgiskerk, doopvont (1952)
schade werd hersteld bij de restauratie in 1948-'62. In de jaren 1979-'98 volgde een voornamelijk op het interieur gerichte restauratie. Het Mariaportaal is in 1992 opnieuw hersteld.
Het interieur van de kerk wordt grotendeels gedekt door kruisribgewelven. De zesdelige kruisribgewelven van het middenschip en de vierdelige kruisribgewelven van dwarsschip en hoogkoor zijn 13de-eeuws; de ribben zijn later vervangen of bijgekapt. De laat-14de-eeuwse kruisribgewelven van de kooromgang hebben bewerkte kapitelen en sluitstenen. Het Mariaportaal en de noord- en zuidkapel hebben netgewelven. De kerk bevat enkele belangrijke, maar vrij sterk gerestaureerde, muur- en gewelfschilderingen. In de straalkapellen bevinden zich schilderingen met voornamelijk heiligen - maar ook een kruisiging - uit het eerste kwart van de 15de eeuw. Uit die tijd stammen ook de heiligenfiguren op de pijlers in koor en schip. De gewelfschilderingen met rankwerk, drolerieën en heiligen met spreukbanden - en in de kruising Christusvoorstellingen - stammen voornamelijk uit de late 15de of vroege 16de eeuw.
De kerk bevat een sterk afgesleten romaanse zerk, mogelijk van graaf Otto I (†1207) en twee beschadigde gotische epitafen, de ene met Piëta-voorstelling voor kanunnik Hendrik van Goch (†1462) en de andere met Maria en St. Barbara voor kanunnik Johannes de Meer (†1503). Van de diverse zerken zijn die van Wyllem Lerinck (†1500) in gotische vormen en die van Andries Schimmelpenninck (†1553), Wilhelma Rutters (†1566) en Gerrit Boerlo (†1575) in renaissance-vormen uitgevoerd. Verder is er een graftombe met daarop een rijk marmeren monument in Lodewijk XIV-vormen, opgericht in 1706 voor Everhard van Heeckeren (†1680) en Maria Torck (†1690).
Bijzonder is de gotische kaarsenkroon, bestaande uit drie ijzeren banden, waarvan de onderste twaalfzijdig is en voorzien van uitgezaagde taferelen van dieren en personen. De kroon werd circa 1389-'96 gemaakt voor de Mariakapel, vermoedelijk ter nagedachtenis aan Wilnersoon van Drinen. De kerk bevat een monumentaal geelkoperen doopvont, vervaardigd in 1527 door Gielis van den Eynde uit Mechelen in laat-gotische vormen met renaissance-details. Kroon en doopvont zijn in 1949-'50 hersteld. Tot de inventaris behoren verder het imposante orgel uit 1637-'43, gebouwd door Hans Hendrik Bader met een kast van Otto Voet (1815 gewijzigd), een preekstoel in barokke vormen (circa 1670) op een gietijzeren voet (circa 1860) en een door J.A. Hillebrand gebouwd kabinetorgel (1813).
De laat-gotische librije wordt gedekt door kruisgewelven op middenpijlers. Het beeldhouwwerk van de kraagstenen is van Willem Beldesnyder. Op de authentieke 16de-eeuwse lezenaars ligt - aan kettingen - een verzameling kostbare handschriften en incunabelen.
De toren heeft vijf geledingen, een traptoren en een achtkantige houten lantaarn met klokkenkoepel. De onderste twee geledingen verrezen in het midden van de 13de eeuw. Aan het eind van die eeuw kwamen de derde en vierde geleding tot stand; de laatste is versierd met gotische spitsboognissen en traceringen. De dubbelhoge vijfde geleding is eveneens in gotische vormen geleed. De onderste helft daarvan zou uit circa 1400 dateren. De geleding is waarschijnlijk na een blikseminslag in 1446 in zijn huidige vorm voltooid. Het geheel kreeg in 1485 een nieuwe spits, in 1518 ontstond de balustrade. De traptoren werd in 1547 verhoogd. Nadat in 1600 de spits afbrandde, kwam in 1633-'37 een achtkantige houten lantaarn met klokkenkoepel tot stand. Deze bekroning ging in 1948 verloren. Men schreef vervolgens een prijsvraag uit voor een nieuw ontwerp, maar uiteindelijk werd de 17de-eeuwse torenbekroning gekopieerd (1966-'70).
De voorm. Broederenkerk (Broederenkerkplein 2) [2] is een driebeukige kerk met langgerekt, driezijdig gesloten koor, een dakruiter en een door luchtbogen gesteund middenschip met (smalle) zijbeuken. Deze gotische kerk behoort bij het in 1293 door Margaretha van Vlaanderen gestichte dominicanerklooster en kwam in 1306-'07 in één bouwfase tot stand. De kerk liep schade op in 1572. In de 18de eeuw werd het gebouw als Waalse kerk ingericht. Hiervoor ontwierp Teunis Wittenberg in 1772 een met lood beklede dakruiter. Na de overdracht aan de Nederduits Hervormden in 1826 verrees aan de zuidzijde een nieuw in empire-stijl uitgevoerde ingangspartij met fronton en attiek. De kerk onderging in 1924-'39 een restauratie naar plannen van G.J. Jacobs. In 1948-'53 werd de oorlogsschade hersteld. De kerk is in 1983 ingericht als bibliotheek.
Het rijzige interieur wordt gedekt door kruisribgewelven op schalken. Tussen de scheibogen en de hoge vensters van het schip zijn de wanden geleed door blindvensters met gotisch traceerwerk. De in 1937 ontdekte gewelfschilderingen, bestaande uit decoratief rankwerk met afbeeldingen van enkele dominicaanse heiligen, dateren uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Tot de inventaris behoren een vroeg-renaissancistisch epitaaf met beschadigde kruisigingsvoorstelling (1544) en twee vroeg 16de-eeuws wandkastjes, waarvan één afkomstig uit de St.-Walburgiskerk.
Het voorm. Broederenklooster (Rozengracht 3) bestaat uit een lange vleugel en een haakse vleugel aan de Rozengracht. De verdieping van de lange vleugel bevat de voorm. slaapzaal (dormitorium) die in verbinding staat met de Broederenkerk. De begane grond heeft resten van een kloostergang. Delen van de dormitoriumvleugel zijn mogelijk nog laat-13de-eeuws; in de 15de eeuw is deze vleugel naar het noorden verlengd met een onderkelderd gedeelte. De kelder heeft ribloze kruisgewelven op zandstenen
| |
| |
Zutphen, Nieuwstadkerk, plattegrond
Zutphen, Nieuwstadkerk
middenpijlers. De haakse vleugel verrees in de tweede helft van de 15de of het begin van de 16de eeuw en staat vanwege de overwelfde zaal op de begane grond bekend als refectoriumvleugel. Op de verdieping bevindt zich een zaal met houten tongewelf. Na 1602 waren de kloostergebouwen achtereenvolgens in gebruik als Latijnse school, gymnasium en kazerne (vanaf 1885). Bij een ingrijpende restauratie van de refectoriumvleugel in 1895-'96 zijn de gotische vensters gereconstrueerd. Na oorlogsschade in 1944 werd de refectoriumvleugel opnieuw gerestaureerd naar ontwerp van G.H. Kleinhout en A.J. van der Steur. Aan de westzijde kwam in 1957 ten behoeve van het gemeentearchief een vleugel in wederopbouw-vormen tot stand. Sinds 1961 zijn de kloostervleugels - eerst gedeeltelijk en later geheel - in gebruik als Stedelijk Museum. Op de verdieping van de reftectoriumvleugel staat een vroeg-15de-eeuws passiealtaar, afkomstig uit de St.-Walburgiskerk.
De R.K. St.-Johannes de Doper of Nieuwstadkerk (Nieuwstadskerksteeg 2) [3] is een driebeukige hallenkerk met driezijdig gesloten koor en een rijzige toren van vijf geledingen met ingesnoerde naaldspits bekroond door een koepeltje. De Nieuwstadsparochie wordt al in 1272 genoemd, maar de oudste delen van de kerk stammen uit circa 1300, te weten de onderste drie geledingen van de toren, het middenschip en de eerste travee van het koor. De toren werd rond 1439 verhoogd en kreeg in 1439-'42 de huidige spits. In de toren hangen drie klokken: uit 1441 (Gobel Moer), 1443 en 1565 (Willem Wegewaert). Midden 15de eeuw werd het koor vergroot (1459 gewijd) en verrezen de eerste drie traveeën van de zuidbeuk; de vierde volgde niet lang daarna. De noordbeuk kwam rond 1500 tot stand. Na een brand in het begin van de 16de eeuw kreeg de hallenkerk drie nieuwe kappen en verlengde men de zijbeuken aan de oostzijde met een travee. In 1806 werd de kerk aan de katholieken teruggegeven (herwijd 1816). De bekroning van de torenspits is in 1919 vernieuwd. De toren onderging in 1927-'28 een algehele restauratie. Het nieuwe portaal aan de westzijde van de zuidbeuk stamt uit die tijd en vermoedelijk ook de huidige (pseudo-oude) sacristie. De kerk is gerestaureerd in 1982-'83 en in 1998-'99.
Inwendig heeft de kerk zware en niet geheel gelijkvormige pijlerparen die afwisselend gordelbogen dragen met daartussen kruisribgewelven. Het geheel maakt een gedrongen indruk. De in 1912-'13 aangebrachte polychromie is in 1951 onder een witlaag verdwenen. Tot de inventaris behoren een door J.W. Timpe gebouwd orgel (1818), een neogotisch Maria-altaar (circa 1870), een triomfkruis (1887) en kruiswegstaties door N. Poland (1912). In het torenportaal bevindt zich een mogelijk 16de-eeuwse reliëfkop.
De pastorie (Tengnagelshoek 5) werd gebouwd in 1842 en is in 1902 grondig vernieuwd naar plannen van F.A. Ludewig.
Het Adamanshuis of Agnietenconvent (Oudewand 31-33) [4] is een langgerekt gebouw, bestaande uit een onderkelderd gedeelte - oorspronkelijk met beneden een refectorium en op de verdieping een dormitorium - en in het verlengde een driezijdig gesloten kapel. Het Agnietenconvent werd in 1397 gesticht en ondergebracht in het huis van Hendrick Adaman. De kapel kwam in 1465 tot stand, het onderkelderde deel rond 1480 ter plaatse van het stichtershuis. Na de Reformatie werd het in 1634 militair magazijn. In 1711 brandde het gebouw volledig uit. Na het herstel was er tot 1912 een militair kledingmagazijn in gevestigd. Het convent is zeer ingrijpend gereconstrueerd in 1985-'86.
In de 15de en 16de eeuw verrezen langs Oudewand en Rijkenhage enkele gebouwen rond een binnenhof, dat toegankelijk is door twee kleine poorten. Het 15de-eeuwse dwarse huis Oudewand 25 draagt de (fictieve) jaartalankers ‘1443’. In de 18de eeuw kreeg het een omlijste ingang en een erker. Na een brand in 1977 is het pand gerestaureerd. De woonhuizen Rijkenhage 22-28 zijn ontstaan in een 16de-eeuwse vleugel van het convent; dat geldt ook voor de aan de straat gelegen panden Rijkenhage
| |
| |
30-32. Bij de restauratie van het huis Rijkenhage 34 in 1978 kwamen aan de binnenzijde 15de-eeuwse spitsboognissen te voorschijn, wat duidt op een kapelfunctie, mogelijk van vóór de bouw van de kapel in 1465.
De synagoge (Dieserstraat 11) [5] is een zaalgebouw met zijbeuken, opgetrokken in 1879 (5638) naar ontwerp van D. Lijsen met neogotische elementen. De voorgevel toont de Tiengeboden-Tafelen. Inwendig is later ter hoogte van de galerijen van de zijbeuken een verdieping aangebracht. De synagoge is in 1985 opnieuw ingewijd.
Geref. kerken. De voorm. kerk van de Chr. Afgescheiden gemeente (Kolenstraat 17) [6] is een neoclassicistische zaalkerk uit 1854-'55. De voorm. kerk van de Chr. Afgescheiden gemeente onder het kruis (Hagepoortplein 4) [7] werd in 1856 gebouwd. De huidige gevel met neogotische elementen kwam in 1878 tot stand naar plannen van J. Uiterwijk toen beide kerken samengingen. Het gebouw werd in 1885 uitgebreid en biedt sinds 1909 plaats aan het Leger des Heils. De voorm. Chr. Geref. kerk (Oudewand 39-41) [8] werd in 1889 ingericht in een pand dat terug gaat tot kort na 1284 en dat van 1288 tot 1293 onderdak bood aan de dominicanen. In 1409 werd het verbouwd en stond het als Oude Convent
Zutphen, Bornhof, hoofdgebouw
bekend. Johan van Hasselt liet het in 1665 tot woonhuis inrichten. In 1760 verrees een tweede beuk en kort daarna werden de huidige hekpalen en de ingangspartij in Lodewijk XVI-vormen toegevoegd. De in 1889 ingerichte kerkzaal is vermoedelijk door J. van Schuylenburg ontworpen en in 1921 vergroot naar plannen van W.C. de Groot. In 1959 verhuisde men naar de Geref. kerk De Wijngaard (Wilhelminalaan 1), gebouwd naar plannen van H. Geels.
Overige kerken. Het R.K. St.-Elisabethgesticht (Geweldigershoek 39) [9], opgericht in 1854, heeft een neogotische kapel uit circa 1880. De Luth. kerk (Beukerstraat 10) [10] ontstond op de plaats van een in 1693 door de Lutherse gemeente aangekocht huis. De daar gebouwde kerk kreeg rond 1850 een nieuwe gevel. Deze gevel is in 1904 gemoderniseerd naar plannen van D.J. van Loo. De kerk bevat een door N.A. Lohman & Zn. gebouwd orgel (1828-'31). De Doopsgez. kerk (Leeuweriklaan 23) is een zaalkerk met expressionistische details en een dakruiter uit 1939. De moderne R.K. Emmanuelkerk (Van Heemstrastraat 2) is gebouwd in 1960-'61 naar plannen van Joh.H. Sluijmer.
Het Bornhof (Oude Bornhof 57) [11] is een oude mannen- en vrouwenhuis waarvan de oorsprong teruggaat op een testamentaire beschikking van kanunnik
Zutphen, Berkelruïne
Borro uit 1320. Aan de zijde van de Bornhovestraat verrees in 1343 (d) een fors gebouw met twee gewelfde kelders en een kapconstructie met makelaars en middenondersteuning. Hier omheen ontwikkelde zich een hofje. Aan de kant van de Zaadmarkt plaatste men in 1723 een poort in Bentheimer steen naar plannen van Isaac van den Heuvel. De oorspronkelijke, door Bernardus Vogedes in Baumberger steen uitgevoerde, beelden van een oude man en vrouw zijn in 1987 door kopieën vervangen. In 1876-'88 werden de huizen aan het binnenhof vergroot en vernieuwd in neoclassicistische vormen naar plannen van J. Uiterwijk. Hij ontwierp ook het huis Zaadmarkt 103 in neorenaissance vormen - met in de gevel afbeeldingen van hoofden van bejaarden. Het hoofdgebouw werd in 1897 verbouwd en kreeg toen een uurwerk. Het complex verloor in 1962 zijn functie en werd in 1975 tot woningen verbouwd.
Het voorm. Nieuwe- of St.-Elisabethgasthuis (Spiegelstraat 13) [12] is een fors langgerekt gebouw met hoge begane grond en een verdieping. Het gasthuis werd in 1442 gesticht door Engelbert Kreynck en diende van 1625 tot 1812 als armenweeshuis. Het rond 1960 gerestaureerde gebouw bevat nog diverse originele bakstenen kruis- en kloostervensters. Sinds 1989 maakt het deel uit van het gemeentearchief.
Verdedigingswerken. Van de middeleeuwse ommuring zijn vooral aan de oost- en zuidzijde aanzienlijke resten bewaard gebleven. Hoewel enigszins gereconstrueerd geven de muurtorens aan het Armenhage, met beneden een open keel, een goed beeld van de oude toestand. Eén van deze torens is later deel gaan uitmaken van een woonhuis
| |
| |
(Bornhovestraat 33). Eén van de voornaamste overblijfselen is de Berkelruïne (Hagepoortplein ong.) [13], gebouwd in het begin van de 14de eeuw als waterpoort over de Berkel en oorspronkelijk Bovenberg genoemd. De langgerekte poort bestaat uit drie spitse bogen over het water en daarboven twee weergangen; de bovenste weergang wordt geflankeerd door arkeltorentjes. De poort is rond 1400 verhoogd, in 1888 gerestaureerd naar plannen van P.J.H. Cuypers en opnieuw in 1951-'52. In het zuiden zijn grote muurdelen zichtbaar vanaf de Martinetsingel; herkenbaar is hier het 14de-eeuwse werk - met bloklijst - en het 15de-eeuwse werk - met spitsboogfries. De Drogenapstoren (Pelikaanstraat 2) [14] werd in 1444-'46 gebouwd als ‘Saltpoort’, maar al in 1465 als poort buiten gebruik gesteld en rond 1570 als gevangenis ingericht. De forse vierkante toren heeft vier arkeltorentjes en een achtkantig bovenstuk met naaldspits. Bij een restauratie in 1888-'91 zijn de arkeltorentjes, de borstweringen en de spits herbouwd. Van 1889 tot 1927 deed de toren dienst als watertoren. Kort na een restauratie in 1969 is de toren als woning ingericht. Aan de westzijde van de oude stad staat de uit 1457-'65 daterende Bourgonjetoren (Waterstraat 3) [15], een zware ronde toren met diepe nissen voor het geschut. Door latere terreinophogingen zijn de onderste geschutsopeningen te laag komen te liggen. In 1742 is er een tuinkoepel op geplaatst. Het bouwwerk werd later ook wel Martinetstoren genoemd. Het aangrenzende muurdeel stamt uit de tweede helft van de 13de eeuw; de 14de-eeuwse verhoging is goed zichtbaar. De niet correct gereconstrueerde bekroning is aangebracht bij de restauratie in 1953.
Vanaf de Louisesingel is een deel van de 14de-eeuwse ommuring van de Nieuwstad zichtbaar (Geweldigershoek 39). Aan de noordzijde van die vroegere voorstad staat nog een vroeg-15de-eeuwse vierkante muurtoren (Achterom 1) [16], waarvan bij ombouw in 1558 tot kruittoren de keel is dicht gezet. Oostelijker bevindt zich de uit 1536 stammende voorpoort van de Oude Nieuwstads- of Diezerpoort (Isendoornstraat ong.) [17], bestaande uit twee vleugelmuren
Zutphen, Stadhuis, plattegrond
en een zware schildmuur met doorgang. De poort werd in 1616 buiten gebruik gesteld, waarna de hoofdpoort in 1894 werd gesloopt. De restanten van de voorpoort zijn in 1905 en in 1951-'52 gerestaureerd.
Van de 17de-eeuwse vestingwerken zijn zowel aan de noordzijde (Grote Gracht) als de zuidzijde (Vispoortgracht) nog delen van tot plantsoen en singels omgewerkte bastions bewaard gebleven.
Het stadhuis ('s Gravenhof 1) [18] bestaat in opzet uit vier achter elkaar aan de Lange Hofstraat gelegen bouwdelen. Het derde in de rij is vermoedelijk het oudste deel; een dwars huis uit de eerste helft van de 14de eeuw. In 1371 is hier sprake van een ‘raetkamer’. Aan de noordzijde ontstond rond 1390 het Vleeshuis. Na een verbouwing in 1426 volgde in 1450-'52 opnieuw een verbouwing en een uitbreiding, waarbij aan de zuidzijde van het oudste deel een gebouw verrees dat als ‘danshuis’ wordt vermeld. Rond 1500 verbouwde men het oudste deel tot een diep pand en kreeg het evenals de beide aangrenzende bouwdelen een gotische trapgevel. Aan de achterliggende binnenplaats werd in 1594 de zuidmuur van het Vleeshuis vernieuwd. In 1616 richtte men in het oudste deel een Gedeputeerdenkamer (nu trouwzaal) in. Jan Craeckenborg uit Kleef kreeg in 1639 opdracht in het ‘danszaal’-gedeelte
| |
| |
Zutphen, Wijnhuis
stucplafonds te maken, zowel op de verdieping in de Roermondse kamer (nu raadzaal) als in de huidige vestibule daaronder. In 1716 verrees aan de zijde van het 's Gravenhof een vierde bouwdeel, bestemd voor de Gedeputeerde Staten van het Kwartier van Zutphen. Aan weerszijden van het lagere, zandstenen portiek met rijk beeldhouwwerk (vernieuwd in 1902) bevinden zich kamers met stucplafonds in Lodewijk XIV-vormen. Bij een modernisering van het complex in 1729 kreeg de gevel aan de Lange Hofstraat een kroonlijst. Tevens plaatste men een wenteltrap met gesneden leuning in Lodewijk XIV-vormen; de naastgelegen kamer kreeg kort daarop een Lodewijk XV-plafond. In 1822 vond een herindeling van ruimten plaats, waarbij de beide noordelijke bouwdelen als arrondissementsrechtbank werden ingericht. Toen de rechtbank in 1889 verhuisde, dacht men - met uitzondering van het Vleeshuis - aan algehele sloop en nieuwbouw. Geldgebrek verhinderde dit, waarna diverse inwendige verbouwingen volgden. In 1896-'97 werd het Vleeshuis naar plannen van J.Th.J. Cuypers ingrijpend gerestaureerd en als boterhal ingericht. De topgevel werd in (neo)gotische vormen herbouwd en door de verwijdering van de verdieping- en zoldervloer verkreeg men inwendig een indrukwekkende ruimte, die in 1951 als Burgerzaal werd ingericht. Naar plannen van A.M. de Rouville de Meux volgde in 1953-'62 een ingrijpende verbouwing en vergroting. Aan de westzijde moesten daarbij de woningen aan de noordwand van het Kerkhof plaats maken voor een kantoorvleugel in pseudo-18de-eeuwse vormen. In 1996-'99 is het stadhuis nog verder uitgebreid aan de overzijde van de Lange Hofstraat.
Het voorm. Wijnhuis (Groenmarkt 40) [19] is een pand met souterrain, beletage en beeldbepalende toren van vier geledingen met balustrade, achtkantige lantaarn, een opbouw met wijzerplaten en een carillon-koepeltje. Het ter plaatse als herberg ingerichte laat-14de-eeuwse huis Vreden werd in 1447 verbouwd tot stadsherberg annex waag (beneden) en hoofd- en burgerwacht (boven). In 1616-'20 verrees aan de voorzijde een door trappen geflankeerd bordes met midden daarvoor een nieuwe waagpoort in Bentheimer zandsteen. Deze maniëristische poort bevat in de zwikken afbeeldingen van Prudentia (Voorzichtigheid) en Justitia (Gerechtigheid). De poort kwam vermoedelijk tot stand naar plannen van steenhouwer Berndt Sporck en stadsmetselaar Gerrit Gaerts. De flankerende zijpoortjes zijn herkapt in 1863. In 1620-'27 werd de bovenverdieping van het wijnhuis Vreden vergroot en aan de voorzijde verrees een voor de helft op het bordes uitgebouwde torenromp naar plannen van de nieuwe stadsmetselaar Emond Hellenraet. In 1637-'41 volgden de twee bovenste torengeledingen in maniëristische vormen, met een superpositie van dorische pilasters, evenals de achtkantige lantaarn met slanke dorische zuilen. Aan de kant van de Lange Hofstraat ontwierp Hellenraet in 1659 een portiek met overhuifd bordes (verwoest 1945). Het eigenlijke wijnhuis Vreden werd in 1863 herbouwd, maar brandde in 1945 uit, waarna in 1954 herbouw volgde naar plannen van W.J. Gerritsen en C.J. Cramer. De Wijnhuistoren werd in 1920 door brand verwoest en werd in 1924 hersteld naar plannen van S. de Clercq. Van het door François en Pieter Hemony gegoten carillon uit 1642 bevinden zich nog zes klokken in het Stedelijk Museum.
De voorm. Ruiterkortegaard (Pelikaanstraat 4a) [20] is een diep pand met een centrale inrijpoort en een rijke topgevel. Deze ‘corps du garde’ werd in
| |
| |
Zutphen, Ruiterkortegaard
1639 gebouwd in laat-maniëristische vormen naar plannen van Emond Hellenraet. De verhoogde trapgevel heeft een gebroken fronton, band- en rolwerkversiering en klauwstukken met kwabmotieven; in de voluten zijn ramskoppen afgebeeld. Bij een restauratie van het gebouw in 1957 is de topgevel gecompleteerd.
Sociëteiten. De voorm. Groote of Oranje Sociëteit (Oudewand 24-90) [21] is gesticht in de tweede helft van de 18de eeuw. Rond 1860 verrees het bestaande pand met neoclassicistische façade; het gepleisterde middendeel is boven voorzien van corinthische pilasters. Het gebouw is later tot schouwburg ingericht en rond 1978 verbouwd tot wooneenheden. De in 1861 afgesplitste Nieuwe Sociëteit [22] betrok in 1862 het wit gepleisterde, afgeronde hoekpand Marspoortstraat 2, waar rond 1900 het voorm. hotel Bellevue in werd gevestigd. In 1891 verrees naar plannen van D. Lijsen de Buitensociëteit (Coehoornsingel 1), nu onderdeel van het ‘Hanzehof’. Van dit gebouw resteert na de verbouwing van 1983, nog de - inwendig fraaie - grote toneelzaal in neorenaissance-vormen.
De gevangenis (Lunetstraat 3) is in 1883-'86 gebouwd op een restant van de Linie van Hooff. De cellenvleugel en het haaks geplaatste ingangsgebouw zijn ontworpen door J.F. Metzelaar. In 1930 werd het complex naar plannen van J.G. Robbers verbouwd tot jeugdgevangenis en - op het gedeeltelijk omgrachte terrein - uitgebreid met een directeurs- en enige dienstwoningen.
Het gerechtsgebouw (Martinetsingel 2) [23] kwam in 1888 tot stand in neoclassicistische vormen naar plannen van W.C. Metzelaar. In 1957-'59 werd het door D. Stelling in dezelfde stijl verhoogd en verbreed. Het bordes kreeg door A.L.G. Wolthers en P.A. Stuivenberg gebeeldhouwde leeuwen (1962), die bij een verbouwing van de ingang in 1993 naar binnen zijn verplaatst. In 1993 verrees aan de achterzijde - op de plaats van het oude huis van bewaring - een forse moderne uitbreiding naar plannen van K. Rijnboutt.
Het voorm. rijksbelastingenkantoor (Waterstraat 5) [24] is een blokvormig pand in neorenaissance-vormen met aangebouwde dienstwoning (Kuiperstraat 23), opgetrokken in 1906-'09 naar ontwerp van F.H. van Etteger. In 1984 is het naar plannen van J.R. Brinkman verbouwd tot woonenheden.
Scholen. Het voorm. Stedelijk Gymnasium ('s Gravenhof 5-7) [25] is een markant L-vormig gebouw in rijke neorenaissance-stijl, gebouwd in 1881 naar ontwerp van F.H. van Etteger. Als gymnasium deed het gebouw dienst tot 1951. Dankzij een legaat van mw. J. van Etteger-Keijser kreeg de naastgelegen conciërgewoning in 1924 alsnog een stilistisch passende trapgevel. De voorm. openbare lagere school F (Schoolstraat 2, De Hoven) is rond 1880 gebouwd als een eenklassige school met onderwijzerswoning; het gebouw is in 1898 en in 1905 uitgebreid. De voorm. openbare lagere school D (Waterstraat 33) [26] is een tweelaags gebouw uit 1886, ontworpen in neorenaisance-vormen door F.H. van Etteger. Van 1922 tot 1965 was het een MULO-school. Het gebouw is gerestaureerd na een brand in 1982. Eveneens naar ontwerp van Van Etteger kwam in 1894 de voorm. openbare lagere school I of Tadamaschool (Tadamasingel 8-64) [27] tot stand. Deze, oorspronkelijk eenlaagse school in neorenaissance-stijl kreeg zijn huidige aanzien bij een aanzienlijke uitbreiding in 1909-'10. De uit circa 1880 daterende voorm. Chr. lagere school (David Evekinkstraat 4) werd in 1912 ingericht tot zaalgebouw voor Chr. belangen, toen
Zutphen, Stedelijk Gymnasium
ernaast - in een bres in de stadsmuur - de voorm. Prins Bernhardschool (Hagenpoortplein 10) [28] werd gebouwd naar plannen van H. Enklaar en H.W. Wormgoor. De R.K. St.-Annaschool (Tengnagelshoek 3) [29] is in 1909 gebouwd als lagere school voor meisjes, naar een ontwerp met neorenaissance-details van A.Th. van Elmpt. Uit circa 1920 dateert de R.K. Mariaschool (Tengnagelhoek 6) [30]. Scholen in nieuw zakelijke vormen van na de schoolwet van 1920 zijn: Baudartiusstraat 34-64, Isendoornstraat 22 en de Vrouwenvakschool (Vispoortplein 16) [31] uit 1922 naar plannen van J.A. Zwolsman.
Het postkantoor (Molengracht 2) [32] is een fors hoekpand met aangebouwde glazen traptoren, opgetrokken in 1953-'54 in de traditionalistische vormen van de Delftse School naar plannen van W.J. Gerritsen en C.J. Cramer.
Het telefoniegebouw (Oudewand 92) [33] is een sober maar kenmerkend traditionalistisch gebouw, voorzien van de jaartalankers ‘1941’.
Gasthuizen. Het in 1850 naar plannen van A.B.W. Langenberg gebouwde hofje van de Evang. Luth. Diaconie (Geweldigershoek 6-20) [34] is een U-vormig pand voorzien van een neoclassicistische gepleisterde voorgevel met opgetrokken middendeel. De doorgang naar de binnenplaats heeft een boogstelling met toscaanse zuilen. De Sareptastichting (Isendoornstraat 17-17f) [35] is een pand met verhoogd middendeel en neorenaissance-details. Het werd in 1895 gesticht door mw. E.H. Bax en gebouwd naar plannen van A.J.H. Reesink. Het Ruitershofje (Berkelsingel 38) [36] bestaat uit eenlaags
| |
| |
Zutphen, Proosdij
woningen rondom een forse binnenplaats en een hoger opgaande poortwoning. Het oorspronkelijke hofje was gevestigd in een door Henrick Ruyters in 1546 geschonken woning in de Gasthuisstraat. In 1897 werd de instelling verplaatst naar de Berkelsingel, waar het huidige hofje in neorenaissance-vormen ontstond naar plannen van H.A. Ezerman. De gevelsteen uit 1787 is afkomstig van het vorige hofje.
De voorm. proosdij (Proostdijsteeg 1-9) [37] is een gebouwencomplex in het oude immuniteitsgebied van de St.-Walburgiskerk. Proostdijsteeg 1-3 bestaat uit twee vrijwel parallelle gebouwen; in de tussenliggende, wigvormige ruimte stond in de 16de eeuw een kapel. Het zuidelijke gebouw heeft een 15de-eeuwse kelder. Het noordelijke gebouw werd opgetrokken als kapittelhuis en heeft aan de Kerkhof-zijde een tufstenen gevel uit de eerste helft van de 13de eeuw. De topgevel aan de andere zijde heeft romano-gotische vensters, bestaande uit een kleine opening met twee gekoppelde spitsbogen binnen een rechthoekige omlijsting. Deze vensters hebben aan de binnenzijde luiken. Het gebouw kwam in 1365 in wereldlijke handen. De kelder en de huidige kap zijn pas rond 1540 aangebracht na een verbouwing voor Sweder van Kervenheim, toen het gebouw als proosdij dienst ging doen. Proostdijsteeg 5-9 is een breed dwars huis, waarvan de afgeknotte topgevel aan de Kerkhof-zijde resten van romano-gotische vensters heeft. Deze gevel zou uit de tweede helft van de 13de eeuw stammen en een onderdeel zijn geweest van een kapittelzaal. De genoemde bouwdelen van het proosdijcomplex zijn in de loop van de 19de eeuw sterk gewijzigd en gedeeltelijk gepleisterd. Restauratie vond plaats in 1983-'85. Tot het immuniteitsgebied behoorde oorspronkelijk ook De Dekanije (Zaadmarkt 102-108), een fors gepleisterd, tweebeukig pand met een 15de-eeuwse kelder. Kort na 1633 (d) en in de 18de eeuw kreeg het een nieuwe kap. De neoclassicistische ingangsomlijsting dateert van een verbouwing rond 1820.
Woonhuizen. De oudste stenen huizen in Zutphen zijn gebouwd na de stadsbranden in 1284 en rond 1305 en staan meestal op blokvormige percelen. Opvallend is het grote aantal oorspronkelijk vrijstaande dwarse huizen aan de straatzijde. Deze huizen hebben een hoge begane grond, een verdieping en een opvallend hoge kap tussen met ezelsruggen afgedekte puntgevels. Bij deze topgevels zijn aan weerszijden van het centraal geplaatste schoorsteenkanaal vensters aangebracht. De oudste kelders in Zutphen hebben vaak een houten zoldering met randbalken op consoles. Woonhuizen uit de eerste helft van de 14de eeuw zijn voorzien van een kap met middenlangs-ondersteuning, een constructie die gezien kan worden als een overgang van een zuivere sporenkap naar een kap met jukken. Er is in Zutphen veel middeleeuwse bouwsubstantie bewaard gebleven, vaak verscholen achter jongere gevels. De grote middeleeuwse huizen zijn dikwijls in de 17de eeuw opgedeeld in kleinere woningen.
Middeleeuwse en 16de-eeuwse huizen
Het Huis Leerinck (Agnietensteeg 9/Oudewand 100) is mogelijk één van de oudste profane huizen van Zutphen. Opvallend is de teruggelegen situering ten opzichte van de Oudewand. Dit smalle dwarse huis met zadeldak tussen puntgevels met ezelsruggen wordt gedateerd rond 1300. Die datering is gebaseerd op de romano-gotische blinde spitsboognissen met daarbinnen gekoppelde spitsbogen. Het huis kwam in 1401 in bezit van Willem Leerinck, eigenaar van de havezate 't Velde bij Warnsveld. De huidige kap stamt uit de tweede helft van de 16de eeuw. Het voorhuis aan de Oudewand kreeg rond 1780 een nieuwe gevel in Lodewijk XVI-stijl, met een fraaie natuurstenen ingangspartij voorzien van siervazen. Het hoekpand Hof van Gelre (Houtmarkt 42-44) wordt in 1316 voor het eerst genoemd onder de naam ‘Morresterre’. Tot 1424 was het als taveerne in gebruik en in 1577 en rond 1616 is het huis in meerdere woningen opgedeeld. De kap stamt uit 1340 (d). De 14de-eeuwse kelder had oorspronkelijk een houten zoldering op randbalken. Inwendig zijn enkele vroeg-17de-eeuwse rankenschilderingen bewaard gebleven. De gevel aan de Lange Hofstraat vertoont na de restauratie in 1969-'70 enkele bakstenen kruiskozijnen met rechte kalven. Het brede, diepe huis Zaadmarkt 85 heeft een kap met middenlangs-ondersteuning uit 1326 (d). De huidige voorgevel stamt uit circa 1830. Het forse dwarse pand dat bekend staat als de Munt (Rodetorenstraat 12) heeft een imposante kap met middenlangs-ondersteuning uit 1354 (d) en op de verdieping een samengestelde balklaag. Tussen 1478 en 1480 en opnieuw rond 1499 bood het pand onderdak aan de Zutphense munt. Eind 16de eeuw kwam het als herberg in gebruik. Het huis kwam in 1641 in bezit van Hendrick Abbinck, die het liet verbouwen en voorzien van een katholieke schuilkapel. Toen kreeg het huis ook een kelder, een insteek en een hal. Begin 18de eeuw werd de benedenverdieping
gemoderniseerd. Bij de restauratie in 1961 zijn de bakstenen kruisvensters met gebogen kalven gereconstrueerd. Het huis Zaadmarkt 92 heeft een kap uit 1370 (d) en - inwendig - een topgevel met gotische blindnissen. De neoclassicistische voorgevel is bij een verbouwing rond 1830 tot stand gekomen. Het huis Beukerstraat 65-67 is een goed voorbeeld van een 14de-eeuws dwars huis. In de 17de eeuw is het gesplitst. Nummer 67 kreeg toen een achterbouw; nummer 65 kreeg bij een verbouwing in de 18de eeuw een derde bouwlaag. Het in 1351 (d) gebouwde huis Korte Hofstraat 14-16 maakte een vergelijkbare ontwikkeling door. De kap van nummer 16 is in 1981 afgebrand. Oudewand 94 is het uit 1356 (d) daterende linkerdeel van
| |
| |
Zutphen, Woonhuis Het Bolwerck en links de Drogenapstoren
een groter pand, waarvan het rechterdeel vermoedelijk al in de 19de eeuw is verdwenen.
Doordat van dwarse huizen bij verbouwingen vaak zowel de zijtopgevels als bouwmuren gehandhaafd bleven, zijn ook bij ingrijpend verbouwde huizen nog resten van oudere gotische gevels en vensters te vinden. Dat is het geval bij de gevel van Zaadmarkt 94 (circa 1370) en de gotische trapgevel van Frankensteeg 13 (circa 1400). Een mogelijk eveneens nog 14de-eeuwse kern hebben de grote dwarse huizen Broederenkerkstraat 4, Spiegelstraat 5-7 (verhoogd rond 1550) en Zaadmarkt 100. Het dwarse huis Beukerstraat 52 heeft een 15de- of 16de-eeuwse kern en kreeg begin 19de eeuw een kroonlijst en een ingangsomlijsting. Forse huizen van laatmiddeleeuwse oorsprong zijn het diepe huis Nieuwstad 8 en de dwarse huizen Geweldigershoek 26 en Bornhovestraat 41. Het laatstgenoemde huis dateert uit 1505 (d) en heeft inwendig een gotische blindnis. Eenvoudiger dwarse huizen met middeleeuwse resten zijn: Beekstraat 33 (15de eeuw), Raadhuissteeg 5-9 (15de eeuw), Heukestraat 58, Oudewand 14, Groenmarkt 30-32, Groenmarkt 35-39 en Waterstraat 12-14. Opvallend zijn ook twee panden op onregelmatige plattegrond. Het mogelijk laat-15de-eeuwse huis Turfstraat 15-17 heeft een afgeschuinde hoek met daarin een getoogde poort naar de Rosmolensteeg; oorspronkelijk was dit een afsluitbare toegang tot het dominicanerklooster. Op de wigvormige hoekpercelen bij schuin op elkaar aansluitende straten verrezen zogeheten beitelhuisjes. Een goed voorbeeld is het mogelijk laat-15de-eeuwse huis Turfstraat 26 op de hoek van Turfstraat en Beukerstraat. De smalle voorgevel kreeg rond 1850 een neoclassicistische winkelpui en het huis een kroonlijst met driepasversieringen tussen trigliefen.
Rond het midden van de 16de eeuw krijgen de huizen renaissance-vormen en - decoraties. Het vroegste voorbeeld is het in 1549 gebouwde huis Het Bolwerck (Zaadmarkt 110) [38]. Dit onderkelderde diepe huis, met rechts een latere aanbouw, verrees op het terrein van het voorm. hertogelijke bolwerk, dat na sloop in 1547 aan Joriën Warninckhoff was verkocht. Het huis is voorzien van speklagen en vensters in korfboognissen en een trapgevel met ezelsrugafdekking en pinakels. Hoewel de gevel in hoofdzaak nog laat-gotisch van vorm is, verwijzen de bekroning en de gevelsteen naar het begin van de renaissance. Het dwarshuis aan de westzijde is begin 17de eeuw aangebouwd. De houten ingangsomlijsting van dit bouwdeel dateert van een verbouwing in 1775, in opdracht van Johan Wilbrenninck en Mechteld Geertruid van Hasselt. Bij een restauratie in 1939-'40, naar plannen van A.A. Kok, zijn de kruis- en schuifvensters gereconstrueerd. Iets meer vroege renaissance-invloeden toont het diepe huis Beukerstraat 44, dat is voorzien van een in- en uitgezwenkte topgevel met overhoekse en ronde pinakels. Deze gevel uit 1557 heeft zowel laat-gotische korfboofnissen als accoladebogen en naar renaissance-medaillons verwijzende ronde gevelopeningen. Huizen met 16de-eeuwse gevelstenen zijn Korte Hofstraat 2 (1548) en Turfstraat 4 (1579).
17de-eeuwse huizen
Na 1591 maakte Zutphen een nieuwe periode van bloei door waarbij niet alleen enkele grote panden verrezen, maar ook een flink aantal smalle en diepe huizen met een hoge begane grond. Deze huizen kwamen veelal tot stand op braakliggend terrein, zoals aan de Pelikaanstraat of Waterstraat. In een aantal gevallen zal men oudere dwarse huizen hebben vervangen door twee diepe huizen.
In 1615 liet Wolter Haeck het forse pand Houtmarkt 70 optrekken, waarvan sinds de verbouwing tot bank in 1924 alleen nog de uitzonderlijk rijke maniëristische voorgevel resteert. Deze in 1987 gerestaureerde trapgevel heeft veel zandstenen decoraties, waaronder ionische pilasters en frontons met schelpvullingen boven de vensters. De brede friezen tussen de verdiepingen zijn voorzien van maskerons en cartouches met opschriften en (later vlakgekapte) wapens. De Hof van Bronckhorst (Lange Hofstraat 1-3) [39] - nu onderdeel van het stadhuis - bestaat uit een laat-middeleeuws dwars en een 17de-eeuws diep deel met daarachter een, nu overdekte, binnenplaats. Het middeleeuwse deel (nummer 1) heeft inwendig samengestelde balklagen en peerkraalconsoles; de 18de-eeuwse voorgevel is voorzien van een erker en een omlijste ingangspartij. Het andere deel (nummer 3) kwam in 1631 tot stand en is een fors diep pand met aan de zijkant een achtzijdige traptoren en aan de voorzijde een verhoogde halsgevel. Deze rijke maniëristische voorgevel heeft door consoles ondersteunde friezen, klauwstukken met kwabmotieven en een segmentvormige bekroning. De omlijste
| |
| |
ingangspartij stamt uit de 18de eeuw. Eenvoudige diepe huizen kregen trapgevels. De uit 1614 daterende trapgevel van Lange Hofstraat 26 heeft als bekroning een toppilaster op gebeeldhouwd kopje; op de toppilaster staat een schildhoudende leeuw. De trapgevel van Beukerstraat 42 heeft de jaartalankers ‘1641’; de achtergevel draagt de datering ‘1642’. Andere voorbeelden zijn te vinden bij Groenmarkt 31, Laarstraat 118 (1680) en Turfstraat 13. De laatste heeft op elke trap een bescheiden klauwstuk in maniëristische vormen. Rijkere maniëristische vormen hebben de drie gevels van Groenmarkt 5-9. De trapgevel met zandstenen klauwstukken van nummer 5 dateert uit 1629. De gevels van de nummers 7 en 9 stammen uit 1631, toen deze panden in bezit kwamen van Roloff Jacobsz Becker. De geveltop van nummer 7 is bij een restauratie in 1970 herbouwd. De gevel van nummer 9 is een goed voorbeeld van de combinatie van een trapgevel en een in- en uitgezwenkte gevel.
Karakteristiek voor Zutphen zijn de maniëristische in- en uitgezwenkte topgevels met pilasters en horizontale bakstenen banden, ook wel Gelders-Overijsselse gevels genoemd. De vermoedelijk uit 1591 stammende gevel van Sprongstraat 13 is hier een goed voorbeeld van. Typisch Zutphens is de concave inzwenking tussen de drie toppilasters, zoals ook zichtbaar is bij de gevel van Laarstraat 48 uit 1632. Gebruikelijker zijn convexe uitzwenkingen aan de top, zoals die ook veel in Deventer voorkomen. Voorbeelden van deze variant zijn te vinden bij: Barlheze 53, Barlheze 55, Nieuwstad 36 en het oorspronkelijke 16de-eeuwse beitelhuisje Oudewand 45 (topgevel in 1963 gereconstrueerd). Wat afwijkend van vorm zijn de gevels van Nieuwstad 30 en Nieuwstad 40 (1665). Bij eenvoudiger uitgevoerde in- en uitgezwenkte gevels zijn de pinakels door schouderstukjes vervangen. Deze variant is vooral zichtbaar aan achtergevels, zoals bij Lange Hofstraat 3, Beukerstraat 67 en Waterstraat 48. De voorgevel van het laatstgenoemde pand kreeg later een kroonlijst, evenals die van de naastgelegen panden. Ook bij
Zutphen, Woonhuis Kuiperstraat 17
Nieuwstad 51 (1620), Pelikaanstraat 6 (1620) en Pelikaanstraat 8 (1621) zijn de gevels later van een kroonlijst voorzien. Opmerkelijk is de in- en uitgezwenkte topgevel van het dubbelpand Beukerstraat 81-83 uit circa 1630. De twee eigenaren lieten elk hun eigen helft van de gevel optrekken en beide delen hebben later ook een eigen ontwikkeling doorgemaakt. Andere voorbeelden van overlangs gesplitste, diepe huizen zijn Laarstraat 83-85 en Broederenkerkhof 7.
Rond het midden van de 17de eeuw ontstonden enkele (verhoogde) halsgevels waarvan de top is versierd met klauwstukken en door een (gebroken) segmentvormig fronton wordt afgesloten. De gevel Sprongstraat 6 uit 1645 is hier het rijkste voorbeeld van met zijn op de verdieping door frontons bekroonde vensters. Het huis werd in 1905 en opnieuw in 1942 gerestaureerd; toen kreeg het zijn huidige pui. Kuiperstraat 17, gebouwd in 1651, heeft een vergelijkbare gevel. Het heeft eveneens versieringen boven alle vensters waaronder doekfestoenen. De gevel met zijn in feite nog laat-maniëristische vormen wordt wel in verband gebracht met het werk van Emond Hellenraet. Een soberder gevel, met klauwstukken en haakvoluten, heeft Zaadmarkt 84 uit 1660; het naastgelegen pand nr. 82 uit 1658 heeft zijn oorspronkelijke topgevel later verloren. Na sloop rond 1950 van het voorhuis (1664) resteert het achterhuis Rijkenhage 1, eveneens uit die tijd en bestaande uit een overkragende kamer aan de Berkel, ondersteund door een viertal houten korbeels met gesneden leeuwenfiguren. Daarnaast is een tweetal gemetselde bogen zichtbaar, gebouwd om dienst te doen als wasplaats.
Het pand Houtmarkt 73 heeft een laat-middeleeuwse oorsprong en kreeg in 1666 een nieuwe voorgevel. De gevel wordt op een wat curieuze wijze geleed door zeer slanke bakstenen (dorische) halfzuilen en de vensters zijn voorzien van frontons. De empire-vensters met gesneden zwikken stammen evenals de festoen, kroonlijst en nieuwe kap uit het begin van de 19de eeuw. Het naastgelegen pand stamt volgens een gevelsteen uit 1666.
Het Hof van Heeckeren (Kuiperstraat 9-13) [40] bestaat uit drie, mogelijk laat-middeleeuwse, panden aan de 's Gravenhofzijde en aan de kant van de Kuiperstraat een rond 1670 gebouwde woonvleugel met twee haakse zijvleugels, waarvan één met wagenstalling. De classicistische gevels van het 17de-eeuwse gedeelte worden geleed door kolossale toscaanse pilasters. Aan de 's Gravenhofzijde verrees in 1697 een schelpenkoepel naar plannen van de Zweedse architect J. Horleman voor Walraven van Heeckeren van Nettelhorst, ambassadeur in Zweden. Het bakstenen, door een koepeltje afgesloten gebouw, is aan de binnenzijde bepleisterd met schelpen, gesmolten stukken glas, gesinterde steen en kiezels in de vorm van putti en festoenen. Rond 1840 kreeg de tuinkoepel aan beide zijden neoclassicistische vleugels met dienstwoningen. Van 1850 tot 1914 was het in gebruik als het Gebr. Bakkers Weeshuis, daarna tot 1994 als Hotel 's Gravenhof.
18de-eeuwse huizen
Afgezien van de bouw van enkele grote, in het oog springende panden, zijn de bouwactiviteiten in Zutphen in de 18de eeuw vooral beperkt gebleven tot verbouwingen van oudere panden, waarbij de voorgevels in Lodewijk-stijlen werden vernieuwd. Het rijkste voorbeeld van een in de 18de eeuw verbouwd patriciërshuis is Huize van de Kasteele ('s Gravenhof 6) [41]. Dit forse dwarse pand met voorterrein werd in 1571 (d) - deels
| |
| |
op het terrein van de oude palts - gebouwd. Tot 1664 diende het als weeshuis. Ernst van Löben Sels en Petronella Cunira (bezitters van de havezate Velhorst bij Lochem) lieten in 1733 de huidige gevel bouwen, met een rijke zandstenen ingangspartij in Lodewijk XIV-vormen. Uit die tijd zijn verder het sierhek met zandstenen hekpalen voorzien van siervazen en de zijkamer aan de noordzijde. Het geheel onderkelderde pand heeft inwendig een bovendeurstuk van Johan Leussinck (1667), een balustertrap en een grote zaal met binnendeuren uit circa 1755 en geschilderd behang. Aan de zuidzijde van het huis verrees rond 1850 een koetshuis, waarvan de ingangspartij met gezaagde windveren details in Willem II-gotiek vertoont. Het koetshuis zelf is in 1994-'96 grotendeels vervangen door een nieuwbouw naar plannen van J.D. Mol toen het, evenals het hoofdgebouw en Kuiperstraat 9-13, deel uit ging maken van de SSR (Stichting Studiecentrum Rechtspleging) als Zutphen's Museum Hotel.
De twee statige patriciërshuizen Halterstraat 20-22 hebben een gezamenlijke geschiedenis. Halterstraat 22, dat bekend staat als Hof van Flodorf [42], verrees rond 1435 en werd rond 1555 voor Hayo Ripperda verbouwd. In opdracht van Adriaan Balthasar van Flodorf kwam circa 1675 een achterkamer tot stand. Verder liet hij Halterstraat 20 bouwen, toen nog als eenlaags pand. In 1726 kwam het geheel aan Adriaan Balthasar Valck en Maria Helena ten Broeck. Zij lieten nummer 20 ophogen en voorzien van een rijke zandstenen pronkrisaliet in Lodewijk XIV-vormen, in details vergelijkbaar met die van Huize van de Kasteele. Predikant Pieter van Eys liet in 1734-'39 naar plannen van Gerrit Ravenschot een verbouwing uitvoeren, waarbij nummer 22 werd afgesplitst ten behoeve van zijn broer Johan Nicolaas van Eys. Dat pand kreeg toen een afzonderlijke ingang met bordestrap en houten omlijsting in Lodewijk XIV-vormen. Inwendig ontstonden een gang en een trappenhuis (met balustertrap) voorzien van bijzonder rijk stucwerk, vermoedelijk uitgevoerd door Italiaanse stucwerkers. In 1877 en 1897 kwamen beide panden in handen van de Ned. Isr. Gemeente, die in 1878 op het achterterrein de synagoge lieten bouwen. In de achterbouw van nummer 20 werd de mikwe opgenomen; in 1921 is het pand verder inwendig verbouwd. Na de restauratie van 1994-'96 zijn het weer twee particuliere woningen.
Het rond 1740 gebouwde, blokvormige patriciërshuis Kuiperstraat 1 heeft een zandstenen pronkrisaliet in Lodewijk XIV-stijl. Bij het oorspronkelijk 15de-eeuwse hoekpand Zaadmarkt 91 is de rond 1760 gebouwde monumentale voorgevel voorzien van een zandstenen pronkrisaliet in Lodewijk XV-stijl. In 1815 werd het aan de noordzijde met een aangrenzend pand uitgebreid en voorzien van een nieuwe gevel naar plannen van Teunis Wittenberg. In de 19de eeuw was hier het Grand Hotel Du Soleil in gevestigd. Het rond 1790 gebouwde blokvormige patriciërshuis Beukerstraat 56 heeft een rijke zandstenen pronkrisaliet in Lodewijk XVI-stijl, afgesloten door een fronton en gedecoreerd met siervazen en eikenbladfestoenen. Het pand werd in de 19de eeuw ingericht als Rotterdamse Bank. De gevel van het huis De Wildeman (Zaadmarkt 88) is voorzien van geblokte hoeklisenen en een zandstenen pronkrisaliet in Lodewijk XVI-vormen (circa 1790), met slanke siervazen en een reliëf met Mercuriusstaf en drietand. In dit in oorsprong laatmiddeleeuwse pand richtte de familie Haeck in 1628 een katholieke schuilkapel in. Van 1942 tot 1959 deed het huis dienst als kantongerecht en na een restauratie in 1963 werd er het museum Henriëtte Polak gevestigd.
Een voorbeeld van een ouder huis dat in de 18de eeuw op bescheiden wijze gemoderniseerd werd, is Pelikaanstraat 15, met zijn opvallende hoge kap (mogelijk 15de-eeuws) en rood gesausde voorgevel met omlijste ingang.
Andere eenvoudige voorbeelden zijn: Laarstraat 9-11, met een dakkapel in Lodewijk XIV-vormen, Frankensteeg 15, met Lodewijk XV-details, en Barlheze 7 (circa 1790).
Karakteristiek voor de bescheiden modernisering van oudere smalle panden zijn de klokgevels. Een afgeknotte klokgevel in Lodewijk XIV-vormen (1724) heeft Sprongstraat 7. Rijker is de klokgevel van Laarstraat 24, opgetrokken in Lodewijk XV-stijl (circa 1760) met een fraaie geblokte zandstenen omlijsting en een snijraam met rococomotieven. Bescheiden gepleisterde klokgevels hebben de panden Beukerstraat 31, 48 en 71. Een opvallende variant vertoont de gevel van Lange Hofstraat 17 (circa 1740), waar de houten kroonlijst aan de bovenzijde klaverbladvormig is afgesloten om ruimte te scheppen voor een attiekvenster. Bij eenvoudige 18de-eeuwse lijstgevels blijft de decoratie meestal beperkt tot een omlijste ingang en een kroonlijst met gesneden consoles. Broederenkerkplein 21 heeft een dergelijke gevel met Lodewijk XIV-details; Spittaalstraat 3 en Houtmarkt 79 hebben Lodewijk XV-consoles. Illustratief zijn ook de drie buurpanden Oudewand 21, met deuromlijsting in Lodewijk XIV-vormen, Oudewand 19, met Lodewijk XV-consoles, en Oudewand 17 met Lodewijk XV-consoles en een deuromlijsting in Lodewijk XVI-vormen. Het in oorsprong middeleeuwse hoekpand Broederenkerkstraat 1-3 kreeg eind 18de eeuw nieuwe gepleisterde gevels en een fraaie kussendeur met parellijstjes in Lodewijk XVI-vormen. Kenmerkend voor de Zutphense architectuur in de 18de eeuw zijn de erkers, vanwaar men langs de gevels de straat in kon kijken. Het huis Frankensteeg 4 heeft twee gebogen vensters op de verdieping, Kolenstraat 35 een vergelijkbaar venster op de begane grond. De andere erkers zijn alle rechthoekig of met afgeschuinde zijkanten, zoals bij Ravenstraatje 3, Kuiperstraat 6 en Basseroord
4. Drie rond 1790 geheel nieuw gebouwde, gepleisterde panden hebben een over de volle hoogte van de voorgevel doorgaande erker, te weten: Rodetorenstraat 18, met een deur in Lodewijk XVI-vormen, Rodetorenstraat 24 en Spiegelstraat 6. Stilistisch markeren ze de overgang van de Lodewijk-stijlen naar het 19de-eeuwse neoclassicisme.
19de-eeuwse huizen
Rond 1820 trokken de bouwactiviteiten in Zutphen weer aan. Toen verrees de gepleisterde neoclassicistische gevel van Zaadmarkt 93, opgetrokken voor twee oudere panden. De gevel heeft geblokte hoeklisenen, een erker en een kroonlijst met daarop een attiek met
| |
| |
Zutphen, Woonhuis Zaadmarkt 93
afgeschuinde attiekvensters. Het in oorsprong mogelijk 15de-eeuwse huis De Gouden Sterre (Zaadmarkt 86) kwam in 1768 in handen van Bernard Joost Verstege, eigenaar van de buitenplaats De Gelderse Toren in Spankeren, en kreeg in 1838 een geheel vernieuwde gevel. De erker stamt in zijn huidige vorm van de restauratie in 1967. Enkele van de sobere bakstenen gevels uit die tijd zijn voorzien van een gedateerde baksteen, zoals Spiegelstraat 8 (1826), Zaadmarkt 87 (1832), Zaadmarkt 89 (1840) en Broederenkerkhof 5 (1846). Midden-19de-eeuwse panden met statige lijstgevels en gedecoreerde kroonlijsten zijn: Groenmarkt 28, Houtmarkt 59 en Houtmarkt 72. Karakteristiek voor de neoclassicistische gevels uit die tijd zijn de gepleisterde kroonlijsten met gekoppelde attiekvensters, zoals bij Barlheze 13-13a, Beukerstraat 60, 's Gravenhof 22 en Groenmarkt 23. De laatstgenoemde heeft op de verdieping boven de vensters een rij rondbogen. Bij Zaadmarkt 99 en Zaadmarkt 83 is dat het geval bij de begane grond. Rondboogvensters hebben ook de eenvoudige - tegen de oude stadsmuur gebouwde - panden Bornhovestraat 1 (1852) en Bornhovestraat 11-13 (circa 1855). Rijkere neoclassicistische panden zijn het herenhuis Spittaalstraat 1 (circa 1830) en het statige patriciërshuis Groenmarkt 19, met gepleisterde hoeklisenen en een gepleisterd middenrisaliet. Het IJsselfront kreeg een geheel ander aanzien na de sloop van het Marspoortbolwerk (1850) en de aanleg van een nieuwe kademuur (1857-'59), waarop tussen 1863 en 1870 de gepleisterde eclectische herenhuizen van
de IJsselkade verrezen. De fraaiste voorbeelden zijn IJsselkade 9, 16 en 18; de huizen op de hoek met de Marspoortstraat hebben afgeronde hoeken. De kade en de achterliggende straten kwamen tot stand op basis van een in 1855 door stadsarchitect A.B.W. Langenberg opgesteld uitbreidingsplan, dat werd uitgevoerd door zijn opvolger D.J. Itz. Aan de Marspoortstraat staan eveneens eclectische huizen, maar dan afwisselend gepleisterd en in schoon metselwerk uitgevoerd. Het meest karakteristiek zijn Marspoortstraat 5-9 en 10. Aan de Berkelkade en Brugstraat bouwde men iets kleinere en niet gepleisterde huizen en verder enkele bijgebouwen, zoals het koetshuis Oude Wed 7 en het bij IJsselkade 21 horende kantoor Berkelkade 17 (circa 1900). Afgeronde hoeken hebben ook Groenmarkt 1 en het rijke eclectische woonhuis Waterstraat 51-51a uit 1863, dat is voorzien van pilasters met sierstuc en putti in schelpenvormen naar ontwerp van A.B.W. Langenberg. Voor de initiator van het uitbreidingsplan, burgemeester H.A.D. Coenen, ontwierp Langenberg het forse eclectische herenhuis Houtmarkt 61-63. Later werd dit huis tot winkels verbouwd; de linkerpui naar plannen van H.A. Ezerman in 1909, de rechterpui naar plannen van G.J. Jacobs in 1928. Andere voorbeelden van eclectische gevels zijn Nieuwstad 27, Groenmarkt 45 en het beitelhuis Oudewand 1. Door de grote
Zutphen, Woonhuis Waterstraat 51-51a
woningvoorraad aan de IJsselkade duurde het geruime tijd, voordat ook elders nieuwe vraag was naar herenhuizen. Voorbeelden van rond 1890 gebouwde herenhuizen - met neorenaissance-details - zijn: Boompjeswal 18-19 (circa 1890), Burg. Dijckmeesterweg 1 en Nieuwstad 87-95. Eenvoudiger neoclassicistische woningen uit die tijd zijn: Graaf Ottosingel 23-25 (circa 1880) en Paardewal 17-25 (circa 1885).
20ste-eeuwse huizen
Na de eeuwwisseling bouwde men vooral aan de rand van de stad een aantal woonhuizen in noeclassicistische vormen en neorenaissance-details, zoals Coehoornsingel 90-92, Coehoornsingel 96-98 (1903) en Graaf Ottosingel 165 uit 1906 naar plannen van P. Broekhuyzen. Duidelijker neorenaissance-vormen hebben Groenmarkt 11 (1900), naar ontwerp van H.A. Ezerman, en Kerkstraat 3 (circa 1905), met details in geglazuurde steen. Rationalistische details hebben Boompjeswal 2-3 (1902) en Kuiperstraat 25 (1908); de laatste is een dubbel woonhuis met bedrijfsgedeelte naar plannen van E.F.J. van Bruggen. Voor B.W. van Eldik ontwierp hij in 1907 ook Nieuwstad 50, een in gele verblendsteen uitgevoerd woonhuis met tandartspraktijk.
Opvallend is de jugendstil-architectuur in Zutphen, die hier een eigen variant lijkt te hebben. Karakteristiek is het materiaalgebruik met veel details in verblendsteen. De boogvullingen boven de vensters zijn veelal opgevuld met pleisterwerk,
| |
| |
Zutphen, Herenhuis Deventerweg 113
waarin men in het natte pleisterwerk een jaartal of plantenmotieven heeft gedrukt. Nog het meest op de algemene jugendstil georiënteerd zijn het herenhuis Boompjeswal 14 (1904), naar ontwerp van T.A. Trijssenaar voor J.P. van de Brink met enkele fraaie tegeltableaus, en het in witte verblendsteen uitgevoerde pand Groenmarkt 43 (1910) naar plannen van R. van der Velde. Het oudste voorbeeld van de Zutphense variant is het in 1898 door D.J. van Loo ontworpen blok herenhuizen Martinetsingel 7-15. Naar plannen van D. Bessem kwam de dubbele burgerwoning Kuiperstraat 27-29 (1908) tot stand, met een in nat pleisterwerk gedrukte florale decoratie en datering. Het vroegste ontwerp van A.J.H. Reesink, Vispoortplein 1 (1903), wordt nog gekenmerkt door jugendstil-tegels; in zijn latere ontwerpen ligt de nadruk op verblendsteen-details, zoals bij Jacob Damsingel 18-21 (1906) en 24-26 (1910).
Het rijkst in vorm en variatie zijn de door aannemer en timmerman H.J. van der Klip vooral langs de Deventerweg, gebouwde blokjes herenhuizen. Kenmerkend zijn de in verblendsteen uitgevoerde baksteenmotieven, de hoefijzerbogen, de deuren met florale motieven en het pleisterwerk met bloemmotieven. Zijn vroegste ontwerp, Burg. Dijckmeesterweg 19-27 (1905), is ingetogen van vorm en voorzien van chalet-elementen; dat geldt ook voor Deventerweg 67-71 (1908). Rijker van details zijn de herenhuizen Deventerweg 115-117 (1905), Deventerweg 83-85 (1909), met bricorna-steentjes, en Deventerweg 79-81 (1910). Bloemmotieven in het pleisterwerk hebben Deventerweg 87-91 (1907) en Graaf Ottosingel 71-79 (circa 1907). Het meest uitgesproken van vorm zijn de forse herenhuizen Deventerweg 113 (1905) en de Witte Toren (Deventerweg 93; 1907), die als accent een hoektorentje met tentdak hebben. Late jugendstil-details zijn te vinden bij de villa Deventerweg 73, gebouwd in 1913 naar plannen van A.Th. van Elmpt. Het blok woonhuizen Burg. Dijckmeesterweg 35-41 uit 1916 is een opmerkelijk voorbeeld van wat laateclectisch genoemd dient te worden. In de jaren twintig en dertig werden er weinig woonhuizen gebouwd. Het beste voorbeeld is het naar plannen van A. Sobel uitgevoerde woonhuis Lange Hofstraat 12-12a (1932); andere voorbeelden zijn Barlheze 57-57a (1927), naar plannen van E.J.H. van Bruggen, Graaf Ottosingel 97 (1929) en Laarstraat 119 (1939), naar ontwerp van H. Jongman. De kort na de oorlog ter vervanging van verwoeste panden gebouwde huizen 's Gravenhof 18, Marspoortstraat 16 en Deventerweg 45-47 zijn voorbeelden van wederopbouwarchitectuur. Van het
gereconstrueerde stationsgebied dienen de door Brains en De Jong ontworpen drive-in-woningen Oude Wed 13-29 (1950) genoemd te worden, evenals de Gelreflat (Looierstraat 2-16) en de wederopbouwflat IJsselkade 1-6.
Volkswoningbouw. Vanaf het midden van de 19de eeuw werden in gangen achter bestaande huizen eenkamerwoningen gebouwd, zoals nog zichtbaar is bij Laarstraat 118. Vroege voorbeelden van arbeiderswoningen zijn Walstraat 9-19 uit circa 1870. In staat gesteld door het legaat van D. Evekink kon de in 1848 als Spaarkasvereniging ontstane ‘David Evekink's Stichting’ zich vanaf 1872 richten op de verbetering van woontoestanden. Daartoe kocht ze slechte eenkamerwoningen op voor de sloop. Nog belangrijker was dat ze voor die tijd moderne arbeiderswoningen liet bouwen, zoals in 1873 de
| |
| |
Zutphen, Arbeiderswoningen David Evekink's Stichting
woningen David Evekinkstraat 1-28. Deze eenlaagse tweekamerwoningen hadden bedsteden en twee zolderkamers voor de kinderen. Het door J.A. Gerritsen ontworpen blok heeft centraal een neoclassicistisch ‘fronton’ met de naam van de stichting en het bouwjaar. In 1878 volgde een uitbreiding met de woningen Berkelsingel 20-36, waar in 1886 een bestuurskamer aan werd toegevoegd naar plannen van D. Lijsen. Van diens hand zijn verder het in vergelijkbare neoclassicistische vormen opgetrokken blok Berkelsingel 42-52/Melatensteeg 54-78 (1880) en de blokken Tadamastraat 1-12/Tadamasingel 110-122 (1884) en Tadamasingel 68-108 (1896). In 1903-'04 liet de stichting naar plannen van de nieuwe vaste architect D.J. van Loo de burgerwoningen Warnsveldseweg 114-136 bouwen, met dwars daarop arbeiderswoningen aan de Roggestraat en de Peppelstraat. In 1925-'26 volgden twee blokken met ruimer opgezette arbeiderswoningen aan de Appelstraat en de Wilgenstraat. Inmiddels lieten ook andere woningbouwverenigingen zich niet onbetuigd, blijkens de door J.G. Wattjes voor ‘De Goede Woning’ ontworpen huizen Hemonystraat 22-50.
Stadsboerderijen. Met name in de Spittaalstad zijn tot ver in de 20ste eeuw stadsboerderijen in bedrijf gebleven. Goed bewaarde voorbeelden zijn Laarstraat 94-96 en Laarstraat 95-99.
Winkels. Als gevolg van de ontwikkeling van Zutphen tot regionaal winkelcentrum, kwamen vanaf circa 1870 enkele winkelstraten tot ontwikkeling, zoals de Beukerstraat, Sprongstraat, Spittaalstraat, Korte en Lange Hofstraat. Daar werd vaak de begane grond van oudere huizen tot winkel verbouwd, vanaf de eeuwwisseling gevolgd door geheel nieuwe winkels. Het mogelijk vroegste voorbeeld van een winkel is Bornhovestraat 37-39, waar zich naast de ingang van een ouder huis een winkelkast uit circa 1850 bevindt. Van rond 1860 zijn de winkelpuien van Nieuwstad 22, Korte Beukerstraat 7 en 9. Neoclassicistisch is de uit 1878 stammende winkelpui van Spittaalstraat 38 (met jaartallen 1840 en 1878). De in 1887 aangebrachte dubbele winkelpui van Barlheze 3-5 kreeg in 1919 een portiek. Eclectisch van vorm is de winkelpui van Nieuwstad 55 (circa 1880). Een hele winkel in eclectische vormen is Turfstraat 2-2a (circa 1890), mogelijk naar plannen van J. Uiterwijk, die vermoedelijk ook verantwoordelijk is voor het ontwerp van de boekwinkel Turfstraat 19 (circa 1895). Neorenaissance vormen hebben de pui van Nieuwstad 56-58 (1904) en de hele winkel Groenmarkt 22 (circa 1910). Andere interessante puien zijn die van Korte Hofstraat 1a (circa 1905) en Lange Hofstraat 19 (1933), de laatste met marmoriet van de Stichtse Glasmaatschappij Utrecht. Speciale vermelding verdienen de door D.J. van Loo ontworpen winkels, die gekenmerkt worden door jugendstil-vormen, etalageruiten met gebogen vormen en glas-in-lood-decoraties die verwijzen naar het winkeltype. Dit laatste is nog niet het geval bij de koffiebranderij en winkel De Pelikaan (Pelikaanstraat 9-11), gebouwd in 1904 voor G.J. Garsen. De oorspronkelijke functie en het
originele interieur zijn bewaard gebleven. De bakkerswinkel Spittaalstraat 29 (1901) heeft tegeltableaus die verwijzen naar de graanoogst. Bij de winkel Spittaalstraat 20-24 (1902) herinnert het glas-in-lood in de vorm van pauwen en een weegschaal aan de oorspronkelijke functie als kruidenierswinkel. De pui van Beukerstraat 29 (1904) laat zien dat hier een boekhandel gevestigd was, maar bij de even oude pui van Sprongstraat 4 is de oorspronkelijke functie minder duidelijk.
Interessant zijn de winkels waarvan de puien zijn opgebouwd met een stalen balk en vooral stalen kolommen, de zogeheten klinknagelpuien. Voorbeelden hiervan zijn te vinden bij Korte Beukerstraat 6 (1906), Turfstraat 8 (1910) en Nieuwstad 32 (1911), alle
Zutphen, Woon- en winkelpand Sprongstraat 4, winkelpui
| |
| |
naar plannen van P. Broekhuyzen, en Schupstoel 2 (1906), ontworpen door E.F.J. van Bruggen. Het winkelpand Turfstraat 5, met dubbelhoge winkelpui in eclectische vormen, is gebouwd in 1907 naar ontwerp van H. Schut. Jugendstil-details hebben de door T.A. Trijssenaar ontworpen winkel Beukerstraat 61 (1912), evenals Barlheze 32 (1912) en Turfstraat 14 (1914). Rationalistische details vertoont de winkel Beukerstraat 11-13 (circa 1914). Karakteristiek voor de voorm. De Gruyter-winkels is Turfstraat 11 (1916), naar ontwerp van W.G. Welsing. Expressionistisch van vorm zijn de winkel Turfstraat 23 (circa 1925) en de gevel van Houtmarkt 47 (circa 1930). Sober, maar karakteristiek, is de winkel Spittaalstraat 58, gebouwd in 1929 naar plannen van G.F. van Deursen. Functionalistische details hebben de krachtig vorm gegeven winkels Spittaalstraat 45 (1926) en Korte Hofstraat 5 (1932), beide naar ontwerp van G.J. Jacobs.
Horeca. Het voorm. hotel De Stad Munster (Beukerstraat 66-68) is een midden-19de-eeuws neoclassicistisch pand met in de rechtervleugel een ingang naar de wagenstalling. Het voorm. hotel De Prins (Marspoortstraat 17), nu ‘Berkelhotel De Kloostertuin’, is een neoclassicistisch pand met aangebouwde wagenstalling uit circa 1865. Sober neoclassicistisch van vorm is de rond 1870 gebouwde voorm. stalhouderij Bornhovestraat 47-47a. Het Volkshuis (Houtmarkt 62) is een koffiehuis dat in 1898 is opgericht door de ‘Volksbond tegen Drankmisbruik’ in een neoclassicistisch pand met mezzanino uit circa 1850. Rond 1920 kreeg het een nieuwe pui in expressionistische vormen.
Banken. De in een herenhuis gevestigde Rotterdamse Bank (Beukerstraat 56) [43] werd in 1921 in expressionistische vormen uitgebreid naar plannen van B.J. Ouëndag. De Nationale Bankvereniging (Houtmarkt 68) [44] is in 1924 uitgebreid naar plannen van H.F. Mertens. De gevel in zakelijkexpressionistische stijl sluit met zijn speklagen goed aan op de naastgelegen maniëristische gevel (Houtmarkt 70).
Pakhuizen. Zoals gebruikelijk in een handelsstad staan ook in Zutphen nog diverse pakhuizen. Rodetorenstraat
Zutphen, Pakhuis Kolenstraat 27
16 is een goed voorbeeld van een 17de-eeuws pakhuis. Gave 18de-eeuwse voorbeelden zijn Lange Hofstraat 27 en Heukestraat 51, beide met een klokgevel. Andere pakhuizen met een 17de- of 18de-eeuwse kern zijn Beukerstraat 32, Bernhardsteeg 4, Rodetorenstraat 65 en Oudewand 126. De in 1851-'53 gebouwde pakhuizen Wanne 1-3 en Wanne 2-4 vormen het gerealiseerde gedeelte van een door A.B.W. Langenberg gepland complex van zes pakhuizen in neoclassicistische vormen. Vergelijkbaar is het pakhuis Tadamasingel 59-61 (verbouwd in 1904). Een opvallend rijke vormgeving heeft Kolenstraat 27 (circa 1877). Andere neoclassicistische voorbeelden zijn Oudewand 130 (circa 1880) en Spiegelstraat 10 (1860; blokpleistering 1884). Het rond 1890 gebouwde pakhuis Havenstraat 35 heeft een mansardekap. De uit circa 1905 daterende pakhuizen Heukestraat 22, Berkelsingel 15 en Spittaalstraat 89 tonen in het materiaalgebruik de invloed van de jugendstil. Vaaltstraat 9 (1909) is gebouwd naar ontwerp van D.J. van Loo, die voor het in 1919 opgetrokken pakhuis Laarstraat 77 een ontwerp met jugendstil-details maakte. Bedrijfsgebouwen. Van de bescheiden Zutphense nijverheid resteert relatief weinig. Uit de 19de eeuw bleven behouden het neoclassicistische bedrijfspand Bakkerstraat 18 (circa 1860) en het bedrijfsgebouw Noorderhaven 13 (circa 1890). Het rond 1910 tot bedrijfsgebouw verbouwde pand Laarstraat
| |
| |
Zutphen, Station
44 vertoont jugendstil-details. Meer uitgesproken jugendstil-vormen heeft de uit circa 1905 stammende gevel van de in 1893 opgerichte pettenfabriek (Beekstraat 21) van M.M. Krukziener. Op het terrein van de voorm. gasfabriek verrees in 1908 een kantoor annex pakhuis voor de ijzerwarenhandel Brinkmann & Niemeijer [45]. Dit naar plannen van H.A. Ezerman met chalet- en jugendstildetails opgetrokken gebouw kreeg in 1915 aan de achterzijde een uitbreiding met een fors pakhuis (Kuiperstraat 70) in dezelfde stijl. De aan de IJsselbandijk in de Hoven gelegen voorm. wasserij ‘De IJsselstroom’ (Vliegendijk 16) is een karakteristiek fabriekje met voorhuis, bedrijfsdeel met sheddaken en een schoorsteen. Het koelhuis ‘De Landbouw’ (Havenstraat 13) verrees circa 1925 met expressionistische details. Voor de meubelfabriek ‘H.J. Reesink & Co.’ (Havenstraat 7) [46] ontwierp J.H. van den Broek in 1930 een zevenlaags pakhuis in de stijl van het functionalisme. In dezelfde stijl volgde in 1936 een uitbreiding met kantoor en toonzaal naar ontwerp van W. van Tijen, in samenwerking met J.H. van den Broek en H.A. Maaskant.
De Luxor-bioscoop (Houtmarkt 64) [47] werd in 1919 gevestigd in een ouder pand met een voorgevel uit circa 1860. De Groningse architect J. Wibbelink ontwierp in 1925 de huidige pui in art déco-vormen en tegeltableaus met muziekinstrumenten en gezichten die beeld en geluid voorstellen.
De voorm. watertoren (Watertoren 1-8) verrees in 1927 naar plannen van H. Sangster. De meerzijdige bakstenen toren heeft een koepelvormig dak - met licht expressionistische details - en inwendig een betonnen vlakbodemreservoir. In 1984 zijn in de toren appartementen gebouwd.
Het trafohuisje in de Marspoortstraat is rond 1930 gebouwd in zakelijkexpressionistische vormen.
Het station (Stationsplein 12) [48], gebouwd in 1952 naar plannen van H.G.J. Schelling, is een gaaf voorbeeld van wederopbouwarchitectuur. Het rijzige, in gewassen sierbeton uitgevoerde, gebouw heeft een hoge centrale hal en aan de pleinzijde een luchtige portico met dorische details en zeer slanke kolommen. De betonnen reliëfs zijn van de hand van B. Guntenaar. Aan de oostzijde staat langs het perron een seinhuis in dezelfde stijl.
Waterwerken. In het kader van de kanalisering van de Berkelmonding werden in 1885-'90 werken uitgevoerd naar plannen van stadsarchitect F.H. van Etteger. De waterinlaat (bij Berkelsingel 38) voor de voorm. binnengracht stamt uit 1885 en is voorzien van een valdeur en een tandwielkast met heugel (getande staaf). Aan de bovenzijde van de Overwelving bevindt zich een stuw met drie vergelijkbare constructies. De overwelving ter plaatse de Nieuwstad (Overwelving ong.) stamt uit 1886 en werd in 1890 aan de benedenzijde verlengd. Bij de monding in de IJssel bevindt zich nog de voorm. keersluis (bij IJsselkade 22) uit 1890.
De IJsselbrug (Oude IJsselbrug ong.) [49] is een gecombineerde spooren verkeersbrug, die op de plaats ligt van de eerste in 1861-'65 gebouwde spooren verkeersbrug. In 1937 heeft men de ophaalbrug aan de westzijde vervangen door een bredere hefbrug, waarna het geheel na oorlogsschade in 1940 en 1945 is hersteld. In 1950 plaatste men boven het zomerbed een dubbelsporige vakwerkbrug, afkomstig van de Rijnbrug bij Oosterbeek. Het spoordeel kreeg in 1984-'86 nieuwe dubbelsporige aanbruggen in voorgespannen beton. Ten zuidwesten van de brug ligt een eenlaagse brugkazemat (bij Kanonsdijk 25) uit 1936, uitgevoerd in gewapend beton en oorspronkelijk bewapend met kanon en mitrailleur.
Gedenktekens. De Wilhelminafontein (IJsselkade) is in 1899 opgericht ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in 1898 en in 1995 op de huidige plaats opgesteld. Het gietijzeren monument met florale jugendstil-motieven is gegoten door de firma Braat. Het beeld ter nagedachtenis van Sir Philip Sidney (Coehoornsingel) is in 1913 ontworpen door G. van Kalken. Van kort na de Tweede Wereldoorlog dateren het oorlogsmonument
| |
| |
(Rozengracht), gemaakt door P. Grégoire, en het beeld van de wederopbouw (Stationsplein) door T. Leeser.
Begraafplaatsen. De Isr. Begraafplaats (Weg naar Vierakker 3) werd in 1797 gesticht. Het poortgebouw annex metaarhuis met neorenaissance-details verrees in 1887 naar plannen van D. Lijsen. De Oude alg. begraafplaats (Warnsveldseweg 105) werd in 1829 in landschapsstijl aangelegd naar plannen van J.D. Zocher jr. met aan de oostzijde een afzonderlijk katholiek deel. Vanwege de toenmalige ligging in het schootsveld van de Linie van Hooff werd het poortgebouw in hout opgetrokken. Het neoclassicistische gebouw met simpele dorische pilasters werd door Zocher of door W. Post ontworpen. In 1933 werd de begraafplaats aan de westzijde en in 1941 aan de noordzijde uitgebreid. Op het centrale deel van de begraafplaats bevinden zich onder meer grafkelders van burgemeester H.A.D Coenen, F.A. baron van Ittersum, H. van Woudenberg Hamstra en wijnhandelaar H.D. Mispelblom Beijer. Drie gietijzeren zerken met wapens (1832-'79) bedekken de graven van de familie Van Heeckeren, bewoners van het landhuis 't Waliën bij Warnsveld. Vlakbij ligt de eenvoudige zerk voor theoloog-estheticus Allard Pierson (†1896). Rijker zijn de graftekens van P. en C.A. Bakker, stichters van 't Gebroeders Bakkersweeshuis, uit circa 1880, en A.K.P.F.R. van Hasselt (†1908), directeur van de H.IJ.S.M., met beeldhouwwerk door L. Vreugde. Het bronzen borstbeeld voor dr. W. Mulder (†1922) is van A. Falise. Het katholieke deel werd in 1902 omgevormd tot de R.K. begraafplaats (Warnsveldseweg 107) en kreeg toen een eigen poortgebouw met dienstwoning en ontvangkamer naar plannen van F.A. Ludewig. Vijf gietijzeren zerken met wapens (1856-'77) bedekken de graven van de familie De Bellefroid. Het graf van A.F.F. Mahler (†1890) is voorzien van een beeld dat de Hoop voorstelt. De Ooster begraafplaats (Voorster Allee 93) werd in 1958 aangelegd en heeft een aula uit 1960.
De boerderij 't Meyerink’ (Leestenseweg 13), gelegen ten zuidoosten van Zutphen, is een fraaie hallenhuisboerderij, waarvan het woongedeelte is voorzien van een in- en uitgezwenkte topgevel met pilasters. De boerderij is mogelijk ontstaan als spieker en begin 17de eeuw vergroot, vermoedelijk toen het in 1611 in bezit kwam van Rodolph de Rijke. De huidige voorgevel verrees waarschijnlijk na het huwelijk van zijn dochter Anna de Rijke met Herman van Dorth in 1628. De boerderij is in 1910 en in 1968-'69 gerestaureerd. |
|