| |
Groningen
Hoofdstad van de gelijknamige provincie. De nederzetting is in de vroege middeleeuwen ontstaan op een noordelijke uitloper van de Hondsrug, nabij de plaats waar de riviertjes de Drentse A en de Hunze samenkwamen in het Reitdiep. Rond 800 kreeg dit esdorp een eerste, houten kerk. In 1040 schonk de Duitse keizer Hendrik III de ‘villa Cruoninga’ aan de bisschop van Utrecht. Als teken van zijn macht liet de bisschop in het
Groningen, Binnenstad
begin van de 12de eeuw de St.-Walburgkerk bouwen, een twintigzijdige centraalbouw. Deze kerk verrees ten noorden van de inmiddels in steen herbouwde Martinikerk, ter plaatse van het huidige Martinikerkhof. Als stad wordt Groningen voor het eerst in de 13de eeuw genoemd. Een stadsrecht ontbreekt; de burgers hebben hun stedelijke zelfstandigheid afgedwongen ten opzichte van de prefect, de landsheerlijke vertegenwoordiger van de bisschop.
De middeleeuwse stratenstructuur werd bepaald door het natuurlijk reliëf van de noord-zuid lopende Hondsrug. Een oude handelsweg vanuit het zuiden is herkenbaar in het tracé van Herestraat, Guldenstraat en Oude Boteringestraat. Parallel daaraan ontwikkelde zich de as Oosterstraat-Grote Markt-Oude Ebbingestraat. Een oost-west-as werd gevormd door de Poelestraat, de Grote Markt, de Vismarkt, de Brugstraat en het havengebied bij de A. Rondom de Grote Markt, in de aangrenzende hoofdstraten en bij het havengebied langs de A verrezen vanaf de 13de eeuw al diverse grote stenen huizen. De kapel bij het havenkwartier werd in 1247 tot tweede parochiekerk verheven, de Der Aa-kerk. In de 13de eeuw lag ten noordwesten van de toen nog kleinere Martinikerk een prefectenhof, waarvan alleen de funderingen zijn teruggevonden. Aan de westzijde van de Grote Markt bouwden de burgers rond 1300 hun raadhuis. Belangrijk waren verder het Heilige Geest- of Pelstergasthuis, dat in 1267 voor het eerst wordt genoemd, en de stichting van enkele kloosters.
De nederzetting kreeg vermoedelijk in de 11de eeuw een eerste omwalling, met als tracé de Vishoek, Muurstraat, Hofstraat, Schoolstraat, Carolieweg en
| |
| |
Nieuwstad. Of de A aan de westkant in de omwalling was meegenomen of als natuurlijke barrière diende, is onduidelijk. Na de inname van de stad door de Ommelanders in 1251 werd de wal geslecht, maar al in 1262 was er sprake van een stadsmuur, al heeft men deze vermoedelijk pas in het tweede kwart van de 14de eeuw geheel voltooid. Deze stadsmuur had zes poorten.
Terwijl in de beginperiode veel handelsactiviteiten op de zee waren gericht, nam de regionale marktfunctie vanaf de 14de eeuw verder in belang toe. Rond 1350 werd het Schuitendiep gegraven naar de oostelijk langs de stad lopende Hunze. Buiten de Poelepoort kwam het Schuitenschuiverskwartier tot ontwikkeling als een omgracht voorstadje. Door de aanleg van het Damsterdiep vanaf 1424 kreeg de stad een scheepvaartverbinding met de Eems. Aan het eind van de 15de eeuw maakte de stad aanspraak op het stapelrecht voor alle producten uit de Ommelanden. De groei van de stedelijke macht in de 15de eeuw uitte zich in bouwactiviteiten, zoals de vergroting van de Martinikerk en de Der Aa-kerk, de bouw van het Wijnhuis en de stichting van nieuwe gasthuizen.
Rond 1470 kwam een nieuwe omwalling buiten de stadsmuur tot stand, waarbij aan de zuid- en de westzijde tevens een wat ruimer gebied werd omwald en van poorten voorzien. In het westen bracht men de A binnen de omwalling. Aan de zuidzijde kwam de grens te liggen ter hoogte van de huidige zuidelijke singels. In de 16de eeuw verbeterde men de vestingwerken opnieuw. Tijdens de Spaanse bezetting in de Tachtigjarige Oorlog liet Alva aan de zuidkant van de stad een dwangburcht opwerpen (1570-'77). Het tracé van de noordelijke bastions aan weerszijden van de Herestraat is nog herkenbaar in het beloop van de Raamen de Prinsenstraat.
Na de inname van de stad door Staatse troepen in 1594 kwamen Stad en Ommelanden bij de Republiek; het provinciaal bestuur werd gevestigd in de voormalige St.-Maartensschool aan het Martinikerkhof. De op aandringen van de Ommelanden ingevoerde inperking van het stapelrecht leidde tot een geleidelijke afname van de economische macht van de stad. In de eerste helft van de 17de eeuw werden
Groningen, Stadsplattegrond circa 1650
de bestaande diepen verbeterd of doorgetrokken. Zo werd het Schuitendiep naar het zuidoosten verlengd tot het Winschoterdiep; dit was van belang voor de turfvaart van de in die tijd in exploitatie genomen veenmoerassen ten oosten van de Hondsrug.
De toetreding tot de Republiek gaf de stad nieuw militair belang. Tussen 1608 en 1624 kwam een nieuw verdedigingsstelsel tot stand, waarbij tevens een forse stadsuitleg aan de noord- en oostzijde werd verwezenlijkt. De fortificaties werden ontworpen door Hillebrandt Smidt en verbeterd en aangevuld door de Groninger bouwmeester Garwer Peters. De nieuwe vesting telde zeventien bastions (dwingers), zeven poorten en vijf waterpoorten. Aan het in het oosten binnen de wallen getrokken Schuitenschuiverskwartier, waarvan men het straten- en stegenpatroon handhaafde, werd alleen de Nieuweweg toegevoegd. Het noordelijke uitleggebied kreeg een regelmatige stratenstructuur. Enkele naar het noorden gerichte straten uit de oude binnenstad werden verlengd (Nieuwe Ebbingestraat, Nieuwe Boteringestraat, Nieuwe Kijk in 't Jatstraat). De in 1523 al verbrede en verdiepte noordelijke stadsgracht werd de scheiding tussen beide stadsdelen. Buiten de Oude Boteringepoort kwam een markt voor de veehandel, de Ossenmarkt, tot stand. Een andere belangrijke open ruimte werd gevormd door het Nieuwe Kerkhof. Na de kerkelijke herindeling van 1559 vormden Stad en Ommelanden een eigen bisdom, maar daaraan kwam met de Reformatie in 1594 al snel een eind. Diverse oude religieuze gebouwen kregen een nieuwe bestemming. Enkele conventen werden bestemd tot weeshuizen en gasthuizen. Het convent van de Broeders des Gemenen Levens aan het Martinikerkhof - dat kort als bisschoppelijke residentie had gediend - werd de stadhouderlijke residentie (het Prinsenhof). De in 1614 opgerichte universiteit - de Academie - huisvestte men in het voormalige Broederklooster en het aangrenzende Vrouw-Menolda- en Vrouw-Sywenconvent. Belangrijke nieuwe gebouwen in de 17de eeuw waren het provinciaal Collectehuis (Goudkantoor) uit 1635, de (in 1874 gesloopte) Waag uit 1664 en het arsenaal (op de plaats van de huidige Stadsschouwburg). De St.-Walburgkerk werd in 1627 gesloopt, evenals grote delen van de oude stadsmuur.
Nieuwe straten in de binnenstad waren de Hoogstraat (1600) en de Zwanestraat (1610). De voormalige gracht langs de zuidelijke stadsmuur werd tussen 1616 en 1637 veranderd in het Zuiderdiep/Kattendiep.
| |
| |
Groningen, Prinsenhof rond 1750
De belegering van de stad in 1672 door de Munsterse bisschop ‘Bommen Berend’ werd goed doorstaan, maar de zware schade in het zuidelijke stadsdeel was aanleiding om de stad beter tegen aanvallen uit het zuiden te beschermen. Rond 1700 kwam de zogeheten Linie van Helpman tot stand, ontworpen door Menno van Coehoorn.
In de tweede helft van de 18de eeuw profiteerde de stad van de omschakeling van veeteelt naar akkerbouw in het noorden van de provincie. De in de stad geconcentreerde graanhandel maakte de oprichting van een korenbeurs noodzakelijk (1774). De nieuwe welvaart leidde tot de bouw of verbouwing van veel huizen langs de hoofdstraten. Na jarenlange vertraging kwam in 1810 het nieuwe stadhuis gereed op de plaats van de al in 1775 gesloopte middeleeuwse voorganger. Ten zuiden van de stad, tussen de Hereweg en de Oosterweg, werd in 1765 het Sterrebos aangelegd en er verschenen theekoepels en buitenverblijven. Buiten de wallen kwamen verder in 1827 en 1828 de Noorder- en de Zuiderbegraafplaats te liggen.
Rond 1850 was Groningen een van de belangrijkste handelssteden van Nederland, met de graan- en de houthandel als economische pijlers. De dynamiek van de handel leidde tweemaal tot vernieuwing van de Korenbeurs op het Akerkhof (1825 en 1863). Er verrezen nieuwe gebouwen, zoals het Academiegebouw aan het Broerplein (1850, na brand vernieuwd in 1907-'09), de sociëteit ‘De Harmonie’ aan de Oude Kijk in 't Jatstraat (1856, vergroot 1891) en de Rijks Hogere Burgerschool aan de Pelsterstraat (1864) en vervolgens de Grote Kruisstraat (1869).
In 1854 kreeg Groningen als tweede stad in Nederland een gasfabriek. Vanaf omstreeks 1880 kwamen er belangrijke industriële vestigingen, zoals de tabaksfabriek van Niemeyer, de koffiebranderij Tiktak, de suikerraffinaderij en stroopfabriek van W.A. Scholten en de rijwielfabriek van Fongers. Belangrijk was ook de oprichting van de drukkerijen Wolters en Noordhoff. In 1866 kwam een spoorverbinding met Leeuwarden tot stand, gevolgd door lijnen naar Nieuweschans (1868), Zwolle (1870) en Delfzijl (1884). Vanwege de ligging buiten de vesting moest men zich eerst behelpen met een houten station. Het huidige station kwam in 1896 gereed. Vanuit de stad waren er ook tramlijnen naar Zuidlaren (1891), Eelde-Paterswolde (1896) en Drachten (1913). De opening van het Eemskanaal in 1876 maakte de stad bereikbaar voor grotere zeeschepen in de Oosterhaven. Het Reitdiep, de oude verbinding met de Noordzee, werd in 1877 met schutsluizen bij Zoutkamp afgesloten; dit leidde in de Stad tot de sloop van de Grote Spilsluizen en de schutsluis bij de Vissersbrug in de A, die sinds de 17de eeuw de stadshavens tegen de eb- en vloedbewegingen hadden beschermd. Tot in de 19de eeuw kon de beperkte bevolkingsgroei binnen de 17de-eeuwse grenzen worden opgevangen. Vanaf het midden van de 19de eeuw raakte de stad door een versnelde bevolkingsaanwas vrij snel vol en was er behoefte aan uitbreiding. Ter verbetering van de situatie van de in achterstraten wonende lagere sociale groepen stichtte men met name in de noordelijke stadsuitleg, waar nog open terreinen beschikbaar waren, diverse gasthuizen (hofjes). Ook buiten de wallen verschenen volkswoningen, bijvoorbeeld in opdracht van ‘De Bouwvereniging’, opgericht in 1863. Een echte uitbreiding van de stad werd pas mogelijk door het opheffen van de vestingstatus in 1874, waarna de wallen en poorten konden worden geslecht. Van een algemeen inrichtingsplan voor de vrijgekomen grond, van de Haagse architect B. Brouwer, werd alleen het
zuidelijke deel uitgevoerd. Hier kwamen brede singels (Praediniussingel, Ubbo Emmiussingel, Heresingel, Radesingel) met ronde pleinen tot stand, evenals de Stationsstraat. In het gebied verrezen grote herenhuizen en vrijstaande villa's en verder de Remonstrantse kerk (1883), de St.-Josephkerk (1887) en de Zuiderkerk (1901). Tussen de Westerhaven en de Oosterhaven werd het Verbindingskanaal gegraven. Met de vrijgekomen grond dempte men rond 1880 het Kattendiep, het Zuiderdiep en het begin van het Damsterdiep. Enkele andere singels werden ingevuld naar plannen van stadsbouwmeester J.G. van Beusekom, zoals het Noorderplantsoen - samen met tuinarchitect H. Copijn - en de villawijk Zuiderpark.
Ten zuiden van de stad bouwde men een strafgevangenis (1883) en een kazerne (1897). Langs de Verlengde Hereweg lieten welgestelden grote villa's en landhuizen bouwen in parkachtige tuinen. Aan de oostzijde verrezen het stedelijk gymnasium (1882) en de stadsschouwburg (1883) binnen de oude wallen. Op de voormalige singels kwamen rond 1900 diverse laboratoria voor de universiteit en het Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis (1898-1903) tot stand. De gemeente had aan het einde van de 19de eeuw voornamelijk bemoeienis met de luxueuzere wijken, de eerste arbeiderswijken direct rond de binnenstad kwamen door particulier initiatief tot stand. Nieuwe woningbouwverenigingen als Werkmanslust (1880) en Werkmanssteun (1886) droegen daartoe bij. De Schildersbuurt, ten zuiden van de Kraneweg, kreeg op basis van gemeentelijke voorschriften toch een gestructureerde opzet.
Rond 1900 was Groningen de zesde stad van Nederland. Naast de Herestraat en de Vismarkt kwamen langzamerhand ook
| |
| |
Groningen, Stadsplattegrond 1887
de Oosterstraat en de Ebbingestraat tot ontwikkeling als winkelstraten, gevolgd door de Steentilstraat en de Brugstraat. In 1912 werd de St.-Jansstraat verbreed. De aanleg van de W.A. Scholtenstraat in 1914 vormde een onderdeel van de sanering van het sloppengebied tussen Schuitendiep en Academisch Ziekenhuis; hier werden nieuwe woningen gebouwd in de jaren twintig en dertig. Het toenemende scheepvaartverkeer leidde in 1907-'08 tot het graven van het Eendrachtskanaal (1907-'08), het Oosterhamrikkanaal en een deel van het Gorechtkanaal (1919-'24) en het Van Starkenborghkanaal (voltooid in 1938). Aan de andere kant dempte men een aantal diepen geheel of gedeeltelijk, zoals het Boterdiep (1912), het Binnendamsterdiep (1953) en de Westerhaven (1962).
Het eerste algemeen uitbreidingsplan van de directeur van gemeentewerken J.A. Mulock Houwer uit 1906 had vooral aandacht voor de vestiging van handel en industrie. Het Stadspark, een recreatiepark voor de arbeidende klasse, kwam enkele jaren later op particulier initiatief tot stand. De noordzijde van de Schildersbuurt werd vanaf 1910 wel op basis van Mulock Houwer's plan ingevuld. Door de annexatie van delen van de gemeenten Noorddijk (1910), Hoogkerk (1912) en Haren (1915) ontstond meer ruimte voor toekomstige ontwikkelingen. Een in 1921 goedgekeurd nieuw stedenbouwkundig plan van Mulock Houwer - onder meer met advies van H.P. Berlage - gaf visies voor de wijk Helpman en het gebied bij het Academisch Ziekenhuis. Het groeiende ziekenhuiscomplex kreeg met de aanleg van de Petrus Campersingel (1925) een nieuwe begrenzing.
Vanaf de Eerste Wereldoorlog tot het midden van de jaren twintig nam het aantal woningbouwverenigingen toe en kwamen meer planmatig opgezette wijken met sociale woningbouw tot stand, zoals het tuindorp De Hoogte en verder de Indische Buurt, de Concordiabuurt, de Grunobuurt en de Oranjebuurt. Voornamelijk op particulier initiatief kwamen de wijken Korreweg en Helpman tot stand. De gemeente had een grote hand in de opzet en uitwerking van de Bloemenbuurt en de Oosterparkwijk (Plan Oost).
In 1928 werd een nieuw stedenbouwkundig plan gepresenteerd door de toenmalige directeur Gemeentewerken H.P.J. Schut, opnieuw met advies van Berlage. Dit plan, dat overigens pas in 1940 in aangepaste vorm werd bekrachtigd, heeft in de jaren dertig en na de oorlog in hoofdlijnen de ontwikkelingen geïnspireerd. In de jaren dertig werd onder meer nog een begin gemaakt met de Oosterparkwijk en Kostverloren. Deze wijken werden na de oorlog verder uitgebreid evenals de Korrewegwijk, de Rivierenbuurt en Laanhuizen. In de jaren vijftig kwamen in het zuiden de wijken Corpus den Hoorn, De Wijert en Coendersborg
| |
| |
Groningen, Binnenstad
1 | (Herv.) Martinikerk (zie p. 99) |
2 | (Herv.) Der Aa-kerk (p. 101) |
3 | Olde Convent of Geestelijk Maagdenhuis (p. 102) |
4 | (Herv.) Noorder- of Nieuwe kerk (p. 103) |
5 | Evang. Luth. kerk (p. 103) |
6 | Doopsgez. kerk (p. 103) |
7 | Remonstrantse kerk (p. 104) |
8 | R.K. St.-Josephkerk (p. 104) |
9 | Zuiderkerk (p. 104) |
10 | klooster De Tuin (p. 104) |
11 | Synagoge (p. 104) |
12 | Noorderkerk (Geref. Vrijgemaakt) (p. 105) |
13 | (Geref.) Oosterkerk (p. 105) |
14 | Doofstommeninstituut Guyot (p. 105) |
15 | Provinciehuis en Rijksarchief (p. 105) |
16 | Ommelanderhuis (p. 106) |
17 | Corps de garde (p. 107) |
18 | Goudkantoor (p. 107) |
19 | Gerechtsgebouw (p. 107) |
20 | Stadhuis (p. 108) |
21 | Korenbeurs (p. 108) |
22 | Gemeentelijk ontvangerskantoor Oude Boteringestraat 19 (p. 109) |
23 | Stadsschouwburg (p. 109) |
24 | sociëteit De Harmonie (p. 109) |
25 | Groningsch Museum van Oudheden (p. 109) |
26 | Postkantoor (p. 109) |
27 | kantoor Gemeentewerken (p. 109) |
28 | Groninger Museum (p. 110) |
29 | Academiegebouw (p. 110) |
30 | Hygiënisch Pharmacologisch Laboratorium (p. 111) |
31 | Pharmaceutisch Laboratorium (p. 111) |
32 | Botanisch Laboratorium (p. 111) |
33 | Physisch Laboratorium (p. 111) |
34 | Mineralogisch-Geologisch Instituut (p. 111) |
35 | Poortgebouw Academisch Ziekenhuis (p. 111) |
36 | Fysiologisch Laboratorium (p. 111) |
37 | Chemisch Laboratorium (p. 111) |
38 | (eerste) Rijks Hogere Burgerschool (p. 111) |
39 | (tweede) Rijks Hogere Burgerschool (p. 111) |
40 | Stedelijk of Praediniusgymnasium (p. 111) |
41 | Zuiderbewaarschool (p. 111) |
42 | Westelijke Bewaarschool (p. 111) |
43 | Openbare lagere school Nieuwe Kijk in't Jatstraat 3 (p. 112) |
44 | Openbare lagere school Radesingel 6 (p. 112) |
45 | Chr. Willem Lodewijkgymnasium (p. 112) |
46 | Ambachtsschool (p. 112) |
47 | Industrieschool (p. 112) |
48 | Nijverheidschool (p. 112) |
49 | Prinsenhof (p. 112) |
50 | Heilige Geest- of Pelstergasthuis (p. 113) |
51 | Geertruits- of Pepergasthuis (p. 113) |
52 | St.-Annen of Mepschegasthuis (p. 114) |
53 | St.-Jacob- en St.-Annagasthuis (p. 114) |
54 | St.-Anthoniegasthuis (p. 114) |
55 | Doopsgez. Gasthuis (p. 114) |
56 | Pieternella-gasthuis (p. 115) |
57 | Sint-Martinusgasthuis (p. 115) |
58 | Middengasthuis (p. 115) |
59 | Remonstrantsch Gasthuis (p. 115) |
60 | Typografengasthuis (p. 115) |
61 | Odd Fellowhuis (p. 126) |
62 | Nuts-Hulpbank (p. 127) |
63 | agentschap van de Nederlandsche Bank (p. 127) |
64 | Groninger Crediet- en Handelsbank (p. 128) |
65 | Julius Oppenheimbank (p. 128) |
66 | Rotterdamsche Bank (p. 128) |
67 | Algemeene Groningsche Scheepshypotheek Bank (p. 128) |
68 | Groninger Bank (p. 128) |
69 | N.V. Incassobank (p. 128) |
70 | Friesch-Groningsche Hypotheekbank (p. 128) |
71 | Nieuwsblad van het Noorden (p. 128) |
72 | kantoor met hotel-restaurant De Faun (p. 128) |
73 | café De Beurs (p. 128) |
74 | brouwerij De Sleutel (p. 130) |
75 | Regulateurshuis gasfabriek (p. 130) |
76 | koffie- en theehandel H. Smith (p. 130) |
77 | meubelmagazijn firma J.A. Huizinga (p. 130) |
78 | meubelfabriek firma J.B. Wachters (p. 130) |
79 | Melkinrichting Stad en Lande (p. 130) |
80 | Station (p. 130) |
81 | watertoren Noord (p. 131) |
82 | Westerhavensluis (p. 131) |
83 | havenkantoor Noorderhaven 64a (p. 132) |
84 | Poelebrug (p. 132) |
85 | Trompbrug (p. 132) |
86 | Noorderbad (p. 132) |
87 | bioscoop Grand Theatre (p. 132) |
88 | Noorderplantsoen (p. 133) |
| |
| |
tot stand, in de jaren zestig in het noordwesten gevolgd door de wijken Selwerd, Paddepoel - met ten noorden daarvan het nieuwe universiteitscentrum - en Vinkhuizen. De meest recente wijken liggen verder van de stad, voornamelijk in noordoostelijke richting (Beijum, Lewenborg, De Hunze).
De gevechtshandelingen tussen Canadese en Duitse troepen bij de bevrijding van de stad in april 1945 brachten grote schade toe aan de noord- en de oostzijde van de Grote Markt. De wederopbouw van dit gebied, waarvoor M.J. Granpré Molière (1947) en later de commissie H. van Tijen, H.W. van Boven en A. van der Steur (1950) de nodige plannen maakten, kwam maar ten dele tot stand. De oostwand van de Grote Markt werd tien tot vijftien meter teruggelegd, waardoor vanuit de Oosterstraat goed zicht op de Martinitoren ontstond. Ten westen van het stadhuis werden de Waagstraat en de oostwand van de Guldenstraat niet herbouwd. De daar in 1962 voltooide uitbreiding van het stadhuis naar ontwerp van J.J.M. Vegter is inmiddels vervangen door een woon- en winkelbouwproject naar ontwerp van A. Natalini (1996); hierin is ook het 17de-eeuwse Goudkantoor opgenomen. Een recent bouwproject dat de gemoederen danig bezig heeft gehouden is het opvallende nieuwe Groninger Museum, dat in het begin van de jaren negentig tot stand kwam op een eiland in het Verbindingskanaal.
De (Herv.) Martinikerk (Martinikerkhof 1-3) [1] heeft een zeszijdig gesloten koor met kooromgang, een hallenschip met ingebouwd transept, een noordkapel met sacristie en een grote westtoren. De Martinikerk wordt voor het eerst genoemd in 1215. Op de plaats van het huidige gebouw werd echter rond 800 al een kleine houten kerk opgericht, die in de 10de eeuw plaats maakte voor een eenbeukige tufstenen kerk.
Deze voorgangers waren mogelijk gewijd aan de heilige Otger. Waarschijnlijk rond 1220 en in ieder geval voor 1245 werd een nieuwe, romano-gotische kerk voltooid. Van die kerk resteren in het huidige gebouw het muurwerk van het transept, de meloenvormige koepelgewelven van het transept en de twee oostelijke gewelfvakken van het middenschip met het aansluitend muurwerk.
| |
| |
De oostmuur van het zuidelijke transept heeft nog een restant van een dwerggalerij.
Het hoogkoor met kooromgang kwam tussen 1400 en 1425 tot stand, evenals de aangrenzende, onderkelderde sacristie. Bij de verdere vergroting van de kerk verliet men de basilicale opbouw. Het hallenschip werd tussen 1430 en omstreeks 1460 opgetrokken, waarbij men gebruik maakte van delen van de romano-gotische kerk. De verbrede en verhoogde zijbeuken kregen dwarskappen en topgevels in Westfaalse trant. De oorspronkelijk ook behouden 13de-eeuwse toren stortte in 1468 in, waarna het schip werd verlengd tot de huidige vier traveeën. Dit werk zal men omstreeks 1470 hebben voltooid. Rond 1500 verrees tegen de noordzijde van het koor de Noorderkapel, met op de verdieping een librije. De Noorderkapel en de sacristie werden onder één dak gebracht. De librije is in 1670 in tweeën gedeeld; het ene deel dient als consistorie en het andere (sinds 1874) als catechisatiekamer.
Aan de kerkrestauratie in de jaren 1962-'75, naar plannen en onder leiding van Ph.J.W.C. Bolt, P.L. de Vrieze en L.G. Reker, herinnert een tekst boven de zuidelijke toegang van het koor. Bij die restauratie
Groningen, (Herv.) Martinikerk, plattegrond
Groningen, (Herv.) Martinikerk, interieur koor (1983)
| |
| |
zijn de in 1688 verwijderde dwarskappen met topgevels van het schip gereconstrueerd. Verder kregen de zuiden de noordgevel van het transept weer hun romano-gotische gedaante. Ook het in 1854 afgebroken zuidportaal van het schip, met het aangrenzende Boter- en Broodhuisje, heeft men herbouwd. Verder zijn de midden-19de-eeuwse gietijzeren en houten ramen van de kerk weer vervangen door natuurstenen traceringen. Onder de Noorderkapel is een betonnen kelder aangebracht en de in 1930 verlaagde vloer van het onderkelderde priesterkoor is toen ook weer verhoogd.
Het interieur wordt in het transept en een deel van het middenschip overdekt door meloenvormige koepelgewelven met ronde ribben. Het gewelf in het noordtransept heeft in de zwikken een aantal klankpotten. De rest van de kerk is voorzien van laat-gotische kruisgewelven. De gewelven van het hoogkoor hebben sinds de restauratie weer hun 16de-eeuwse uiterlijk met gouden sterren op een blauwe ondergrond. De begin 16de eeuw dichtgemaakte galerij van het hoogkoor toont de meest complete serie renaissance-wandschilderingen in Nederland. Rond 1545 zijn in veertien nissen taferelen uit het Nieuwe Testament en vooral uit het leven en lijden van Jezus geschilderd. Boven de triomfboog bevinden zich resten van een schildering van het Laatste Oordeel. De gewelven hebben decoratieve schilderingen uit diverse perioden; de sluitstenen in de kooromgang tonen wapens van belangrijke Groninger families (circa 1425). De kerk bevat enkele laat-16de-eeuwse cartouches met bijbelteksten. Behalve het bij de restauratie herplaatste 18de-eeuwse ‘hopliedenvenster’ zijn er nog glazen met familiewapens uit 1924. De scheiding die na de Reformatie tussen koor en schip (Preekkerk) werd aangebracht is bij de restauratie gehandhaafd; met materiaal van een wand uit omstreeks 1837 heeft men een nieuwe scheiding gemaakt met een meer open karakter, voor zicht op het koor. De toegangen naar de omgang zijn afgesloten met eikenhouten hekken uit omstreeks 1637. Tot de inventaris behoren verder een preekstoel (begin 17de eeuw; 1853 gewijzigd), galerijgestoelten voor de
Groningen, (Herv.) Martinikerk, toren
Raad (17de eeuw) en vertegenwoordigers van de Ommelanden (omstreeks 1664) en een staande klok uit omstreeks 1600 (wijzerplaat 1635). Het in oorsprong 15de-eeuws orgel onderging in de 16de en 17de eeuw al wijzigingen voor het in 1729-'30 door F.C. Schnitger en A.A. Hinsz aanzienlijk werd vergroot. In het koor staat sinds 1939 een rococo-orgeltje uit Heithuizen (Limburg). De koorvloer bevat grafzerken, waarvan de oudste uit de 16de eeuw dateren, zoals die voor pastoor Everhardus Jarghes (†1535), Johan Horinke (†1557) en Anna de Ligne de Barbasso (†circa 1570). Verder zijn er de met grote met wapens versierde grafsteen voor burgemeester Johan van Baller en zijn vrouw (1604) en de grafsteen voor legeraanvoerder Johan van den Kornput (†1611). Aan de westzijde van het schip bevindt zich een gedenksteen uit 1862 voor de beroemde, in Groningen geboren humanist Johannes Wessel Gansfort (†1490). In de met netgewelven overdekte Noorderkapel staat een kleine 18de-eeuwse kansel, afkomstig uit Friesland.
De toren van de Martinikerk is het herkenningsteken van de stad. De naar het voorbeeld van de Domtoren te Utrecht opgetrokken gotische onderbouw bestaat uit vier geheel met zandsteen beklede geledingen, waarvan de bovenste achtzijdig is. Het bouwwerk verrees in de jaren 1469-'82 ten westen van de in 1468 ingestorte oude kerktoren. De oorspronkelijke spits werd rond het midden van de 16de eeuw voltooid, maar brandde in 1577 af bij een uit de hand gelopen vreugdevuur. De huidige, achtzijdige bovenbouw van twee geledingen bekroond met een uivormige spits is in 1627 aangebracht en na een blikseminslag in 1822 hersteld. Het rond 1984 voor het laatst gerestaureerde klokkenspel omvat 28 klokken gegoten door F. Hemony (1662-'63), drie door P. Hemony (1671) en drie door Andreas van den Gheyn (1788). Verder zijn er nog drie luidklokken van Henrick van Trier (1577-'78) en één van Johan Borchardt (1764). De toren is in 1936-1948 gerestaureerd naar plannen van G.W. van Heukelom en toen voor ondergang behoed door het aanbrengen van ingrijpende voorzieningen in gewapend beton. Het torenportaal is in 1949 voorzien van zandstenen beelden van Bernlef, St. Maarten en Agricola, gemaakt door W. Valk. Tegen de zuidzijde van de toren staat de voorm. kosterij (Martinikerkhof 2), een uit hergebruikte kloostermoppen opgetrokken pand dat nu een horecafunctie heeft.
De (Herv.) Der Aa-kerk (Akerkhof 2) [2] is een basilicale kruiskerk met vijfzijdig gesloten koor en kooromgang en een hoge, tussen de zijbeuken ingebouwde westtoren. Ter vervanging van een kapel kwam rond 1250 een romano-gotische kerk tot stand, gewijd aan Maria en St.-Nicolaas. Van deze kruiskerk bleven delen van het muurwerk van schip en transept bewaard. Het huidige koor met omgang kwam in twee fasen tot stand in de eerste helft van de 15de eeuw; vrijwel gelijktijdig met - en in vorm gelijkend op - die van de Martinikerk. De vergroting en verhoging van schip en transept werd waarschijnlijk rond 1465 voltooid. In tegenstelling tot de Martinikerk bleef hier wel de basilicale opbouw behouden. De consistorie met verdieping tegen de zuidzijde van het koor kwam in het eer- | |
| |
Groningen, (Herv.) Der Aa-kerk, plattegrond
ste kwart van de 15de eeuw als sacristie tot stand en is later ingrijpend gewijzigd. Langs de zuidzijde van het koor staat verder een lage aanbouw uit 1653, die blijkens de jaartallen op de ingang is vergroot en verbouwd in 1678 en 1787. Poortjes bij de westelijke zijbeuktraveeën dragen het jaartal 1711 van het herstel na het instorten van de toren. Aan de noordzijde is een poortje gedateerd 1808. De kerk werd in 1795 openbaar verkocht en was een tijd in gebruik als exercitieplaats. Rond 1950 is aan de noordzijde van het koor een aanbouw geplaatst. De kerk is in twee fasen gerestaureerd (1976-'83 en 1987-'88) onder leiding van P.L. de Vrieze.
Het interieur van de kerk wordt overdekt door kruisribgewelven. Er zijn gewelf- en muurschilderingen uit verschillende perioden; de fraaiste zijn die van de gewelven in transept en schip met voorstellingen van het lijden en de verrijzenis van Christus (eind 15de eeuw). De ronde zuilen van het koor zijn versierd met maniëristische cartouche-schilderingen en boven de zuidingang van het transept bevindt zich een eveneens 17de-eeuws cartouche met rol- en bladwerkdecoraties rond een bijbeltekst (Johannes 17:3). Tussen de zuilen van het koor vormen een door Gerrit Gerrits vervaardigd houten poortje (1673) en een neogotisch, grotendeels opengewerkt natuurstenen scherm de scheiding met de kooromgang. De omgang wordt aan beide zijden bij het transept afgesloten door dubbele deuren (1603) met daarboven een houten schotwerk (1782). In het middenstuk vormt een voor de Raad bestemd galerijgestoelte (1643) de scheiding tussen transept en koor. Tot de inventaris behoren verder onder meer een rijk gesneden preekstoel en doophek (1672), beide vervaardigd door Jacob Thomas, een in twee etages uitgevoerde Gedeputeerdenbank (laatste kwart 17de eeuw) en een officierenbank in Lodewijk XIV-stijl (1754). Het hoofdorgel werd in 1699-1702 door Arp Schnitger gebouwd voor de Academiekerk en in 1815 hierheen overgebracht en gewijzigd door J.W. Timpe (1815-'16). Bij de overplaatsing kreeg de door Allert Meijer ontworpen
Groningen, (Herv.) Der Aa-kerk, toren
orgelkast nieuw snijwerk en nieuwe beelden van de hand van M. en A. Walles. Nieuwe wijzigingen volgden in 1830 en in 1857 (P. van Oeckelen). Verder bevat de kerk een orgelkast met frontpijpen en klaviatuur van een uit circa 1640 stammend orgel van A. Verbeeck uit de Broederenkerk te Bolsward; deze is in 1991 in de Der Aa-kerk geplaatst. De kerkvloer bevat veel 17de- en 18de-eeuwse grafzerken. De consistoriekamer heeft een schouw uit 1777.
De huidige toren is in feite de derde kerktoren van de Der Aa-kerk. De oorspronkelijke toren ging na een blikseminslag in 1671 verloren, waarbij ook het kerkdak en het orgel werden vernield. De kort daarop naar plannen van Abraham de Cock vernieuwde toren stortte in 1710 spontaan in. Het voor de herbouw door de Amsterdamse timmermeester Roelof Germeling gemaakte ontwerp werd door stadsbouwmeester Allert Meijer gewijzigd. Deze classicistische toren werd uiteindelijk in 1718 voltooid. De onderbouw heeft geblokte hoeklisenen over de volle hoogte. De hoge bovenbouw met dubbele open lantaarn heeft vloeiende contouren, die worden bewerkstelligd door uitzwenkende steunberen in combinatie met de bolvormige bekroning van de onderste geleding en de concave spits. Boven de toreningang zit een herdenkingstekst voor de herbouw. In de toren hangen drie klokken uit 1714, gegoten door Jan Crans.
Het voorm. Olde Convent of Geestelijke Maagdenhuis [3], beter bekend als het ‘Rode Weeshuis’ (Rode Weeshuisstraat 11-117) wordt als begijnenconvent voor het eerst genoemd in 1386; in 1401 werd het een franciscanessenklooster. In een deel van dit klooster - waarvan in 1621 de laatste nonnen vertrokken - bracht men in 1599 het Rode- of Burgerweeshuis onder; de naam verwijst naar de rode kledij van de burgerwezen. In 1868-'69 is het weeshuis ingrijpend verbouwd. Van de middeleeuwse kloosters en conventen in de stad zijn alleen gebouwen bewaard gebleven in dit complex en in het Prinsenhof. Het complex is in 1991-'93 door woningbouwvereniging Volkshuisvesting gerestaureerd en aan de achterzijde gewijzigd en uitgebreid tot een complex van 55 seniorenwoningen.
| |
| |
De oudste, in de kern 15de-eeuwse, delen van het complex staan aan het binnenhof. Aan de oostzijde is dat de voormalige refter en aan de zuidzijde een deel van de kapel (de rest is in 1866 gesloopt) en aansluitend een in de 17de eeuw verhoogde vleugel. Het restant van de kapel bevat delen van de midden-15de-eeuwse nonnengalerij met kruisgewelven op pijlers. Aan de straat staan nog een 16de-eeuwse vleugel en een door de gilden geschonken natuurstenen toegangspoort. Dit uit 1627 stammende, maniëristische poortje - wellicht ontworpen door Garwer Peters - wordt bekroond door beelden van een weesjongen en een weesmeisje aan weerszijden van een grote cartouche met stichtingstekst. Rechts ervan staat een gebouw dat bij de verbouwing van 1868-'69 tot stand is gekomen.
De (Herv.) Noorder- of Nieuwe kerk (Nieuwe Kerkhof 1) [4] is in 1660-'65 gebouwd op de plaats waar in de 16de eeuw al een kapel en kerkhof bestonden en waar in 1623 een kerkhof voor pestslachtoffers werd ingericht. Bouwmeester Coenraet Roelofsz. maakte het ontwerp naar voorbeeld van de Amsterdamse Noorderkerk. De in classicisistische trant opgetrokken kerk heeft de vorm van een Grieks kruis met
Groningen, (Herv.) Nieuwe- of Noorderkerk, plattegrond
Groningen, (Herv.) Nieuwe- of Noorderkerk
dienstgebouwen tussen de armen. Drie daarvan waren bestemd voor respectievelijk de koster, de doodgraver en de politiemeester; zij hebben in de 18de en 19de eeuw uiterlijke veranderingen ondergaan. De hoofdtoegang aan de zuid- en het dienstgebouw aan noordzijde hebben classicistische poortjes met boven het fries teksten betreffende de geschiedenis van de kerk. Op de viering staat een achtkante opengewerkte houten dakruiter met daarin een klok uit 1674. Een meerzijdig traptorentje aan de noordzijde is geheel met leien bekleed en wordt bekroond door een helmdak. De kerk is diverse keren hersteld; van de laatste, gefaseerde restauratie in de jaren 1974-'77 getuigen de jaartalstenen onder de vensters.
Het interieur wordt door houten tongewelven overdekt. Boven een van de toegangen zit een gebeeldhouwde cartouche uit 1665. Tot de inventaris behoren onder meer een rijk gesneden preekstoel met trap en klankbord (1664) - gemaakt door Gerrit Gerrits, Goossen Groenewolt en Jan Herties -, een doophek, drie galerijgestoelten (een uit 1722), een overhuifd raadsgestoelte (18de eeuw) en een door J.W. Timpe naar ontwerp van P. van Oeckelen gebouwd orgel (1831). Onder de orgelbalustrade zijn banken aangebracht.
De Evang. Luth. kerk (Haddingestraat 23) [5] is in 1694-'96 gebouwd als schuilkerk op een binnenterrein. Het uit 1874 daterende voorgebouw, waarvan de gevel is doorgetrokken naar de pastorie (Haddingestraat 25), is uitgevoerd in eclectische vormen. In de geveltop van de middentravee zit een gevelsteen met zwaan. De driebeukige kerkruimte wordt overdekt door een tongewelf op ronde pijlers in het midden en vlakke plafonds boven de zijbeuken. De kerk heeft galerijen aan drie zijden en bezit een rijk gesneden preekstoel met achterschot en klankbord uit 1696, uitgevoerd door Jan de Rijk naar ontwerp van Allert Meijer. Het orgel uit 1895-'96 is gebouwd door de firma P. Van Oeckelen & Zn. De kerk is in 1995-'98 gerestaureerd.
In het pand Haddingestraat 19 huiste het voorm. weeshuis van de Evangelische Gemeente en in Haddingestraat 21 het voorm. Luthers gasthuis uit 1856. Op de binnenplaats erachter staan enkele woningen uit 1923 van het Juffer Margarethagasthuis (Haddingestraat 21a-h). Hier staat ook het in 1925 naar ontwerp van B. Kazemier & T. Tonkens opgetrokken verenigingslokaal van de Vrijz. Luth. Vereniging. Het in expressionistische vormen uitgevoerde zaaltje heeft een paraboolvormige kap met lichtstroken.
De Doopsgez. kerk (Oude Boteringestraat 33) [6] is een neoclassicistisch zaalgebouw met voorportaal, in 1815 terugliggend van de rooilijn opgetrokken op een terrein dat sinds 1695 in handen is van de doopsgezinden. De huidige kerk kwam tot stand na het samengaan van de stromingen van de Vlamingen en de Verenigde Vlamingen en Waterlanders. De zijbeuken zijn uitgebreid in 1853 en aan de achterzijde werd in 1932 het zogeheten Mennohuis toegevoegd.
| |
| |
De kerk is gerestaureerd 1960 en in 1990. Het interieur is ingrijpend veranderd. Aan de straat staan de diaconie (Oude Boteringestraat 31) en het voorm. weeshuis (Oude Boteringestraat 35), nu kosterij. Deze panden kregen rond 1900 hun huidige voorgevels.
De Remonstrantse kerk (Coehoornsingel 14) [7] is een driebeukige zaalkerk, gebouwd in 1883 in neoclassicistische stijl naar ontwerp van H. Raammaker. De met zware gepleisterde steunberen verlevendigde voorgevel wordt bekroond door een geveltoren met spits. De kerk is in 1988 gerestaureerd. De vrijwel geheel vernieuwde inventaris bevat achter een geluiddoorlatend gordijn nog wel het door Van Oeckelen gebouwde orgel (1885), waarvan het front is verwijderd.
De R.K. St.-Josephkerk (Radesingel 2) [8], nu kathedraal van het bisdom Groningen, is een neogotische driebeukige basiliek met vijfzijdig gesloten koor, zijbeukkapellen (gewijd aan Maria en Jozef) en een slanke, zeskante toren. Tegen de rechterzijbeuk staat een rechthoekige kapel met daaraan gekoppeld een dwars geplaatste sacristie. De kerk verrees in 1886-'87 naar ontwerp van P.J.H. Cuypers; het werk werd voltooid door zijn zoon, J.Th.J. Cuypers. Het ontwerp is gebaseerd op de eerder naar plannen van Cuypers gebouwde St.-Vituskerk in Hilversum. De toren kreeg in Groningen uit stedenbouwkundig oogpunt - hij markeert het kruispunt van de singel met een belangrijke zuidelijke uitvalsweg - een andere opzet. De geprefabriceerde constructie van de bijzondere opengewerkte, ijzeren spits werd uit België geleverd. Het koor is verhoogd in 1953. Een gefaseerd uit te voeren restauratie is in 1989-'90 begonnen bij de toren.
Het interieur wordt overdekt door kruisribgewelven op schalken en ronde pijlers met lijstkapitelen. Het oorspronkelijk neogotische meubilair, voornamelijk van de ateliers Mengelberg en Cuypers-Stoltzenberg, is grotendeels nog aanwezig. Tot de inventaris behoren onder meer een hoofdaltaar (1885/1896), een Josef-altaar (1888), een Maria-altaar (1889), enkele communiebanken (1892 en 1896) en biechtstoelen (1907-'08), een triomfkruis (1897), kruiswegstaties
Groningen, R.K. St.-Josephkerk
(1891) en diverse gepolychromeerde heiligenbeelden. De polychromie van het interieur is grotendeels uitgevoerd door F.X. Jansen (1887-'97) en deels door J. Heykamp en H. Visscher (1910). De beglazing werd deels door H. Geuer (1888-'93) en deels door atelier H.L.O. Kocken (1917-'22) vervaardigd. M. Maarschalkerweerd bouwde het orgel (1905-'06). De pastorie (Radesingel 4) dateert uit de bouwtijd van de kerk en is eveneens door P.J.H. Cuypers ontworpen.
De voorm. Zuiderkerk (Stationsstraat 12) [9] kwam in 1900-'01 tot stand in opdracht van de Gereformeerde Gemeente naar ontwerp van de Amsterdamse architect Tj. Kuipers in samenwerking met de Groningse bouwkundige Y. van der Veen. Het bouwwerk is uitgevoerd in rationalistische vormen in de trant van Berlage en heeft een karakteristieke toren met tentdak; die oprijst uit de met balustrades terugspringende voorbouw. Het gebouw is in 1984 verbouwd tot wooneenheden.
Het voorm. klooster De Tuin (Akerkhof 22) [10] van de Zusters van Onze Lieve Vrouwe van Amersfoort werd in 1908 gebouwd naar een ontwerp met neogotische elementen van A.Th. van Elmpt. Het interieur is gewijzigd, met uitzondering van de voorm. kapel op de eerste verdieping in de driezijdig gesloten erker.
De synagoge (Folkingestraat 60) [11] verrees in 1905-'06 ter plaatse van een 18de-eeuwse voorganger. Het kruisvormige, basilicale gebouw werd ontworpen door Tj. Kuipers en Y. van der Veen in een oriëntaliserende stijl met Berlageinvloeden. Boven de voorbouw met drie portalen rijzen twee vierkante torens op, voorzien van een achtkante bovenbouw en een koepel met open lantaarn. Deze koepels en de hoefijzerbogen van de vensters en de arcadebogen in het interieur tonen Spaans-Moorse inspiratie. Boven de ingang is de Hebreeuwse tekst van Deuteronomium 28:6 met het bouwjaar (5)666 (=1906) aangebracht; de tracering van het grote roosvenster heeft de vorm van een Davidster. In 1942 werd de synagoge gesloten, maar sinds de restauratie in 1980-'81 is ze weer als zodanig en als expositieruimte in gebruik. Het interieur heeft houten tongewelven. Aan de zijkanten zijn gaanderijen met balkons bestemd voor de vrouwen. Uit de bouwtijd dateren nog de gebrandschilderde glazen.
Het aangrenzende voorm. rabbinaatshuis
Groningen, Synagoge
| |
| |
(Nieuwstad 28-30) werd gebouwd in 1890 als mikwa (badhuis) met badmeesterswoning, winkelhuis en vergaderzaal voor de Joodse gemeente. Het naar ontwerp van N.W. Lit en K. Hoekzema in eclectische vormen gebouwde pand is in 1988 verbouwd tot wooneenheden.
Overige kerken. Uit het begin van de 20ste eeuw dateert de als liftschacht in een nieuwbouwcomplex bewaard gebleven toren van de voorm. R.K. kerk Heilig Hart van Jezus (Moesstraat 8), gebouwd in 1912-'13 naar ontwerp van J. Stuyt. De Noorderkerk (Geref. Vrijgemaakt) (Akkerstraat 28) [12] is een kruiskerk met dubbeltorenfront, gebouwd rond 1920 naar ontwerp van de Groninger architecten A.W. Kuiler en L. Drewes. De (Geref.) Oosterkerk (Rosensteinlaan 23) [13] kwam in 1927-'29 tot stand naar een expressionistisch ontwerp van Kuiler & Drewes. De markant op een hoek gelegen kerk heeft een waaiervormige plattegrond en een spitse, torenachtige dakruiter. De gebrandschilderde ramen zijn in 1990 gerestaureerd. De aangebouwde pastorie en kosterswoning (Rosensteinlaan 22) dateren uit dezelfde tijd. Naar ontwerp van H.C. van Leur verrees in 1932-'34 de R.K. kerk St.-Franciscus van Assisië (Zaagmuldersweg 67), een driebeukige zaalkerk met pseudotransept, voorportaal en een slanke toren met tentdak. Het interieur dateert grotendeels uit de bouwtijd en bevat drie altaren van atelier Brom en kruiswegstaties van Ch. van Eyck; de beglazing is van J. Nicolas. Een gang verbindt de kerk met de naar ontwerp van A.Th. van Elmpt in aangepaste stijl opgetrokken voorm. pastorie (Zaagmuldersweg 65). Van de naoorlogse kerken noemen we nog de R.K. San Salvator kerk (Hora Siccamasingel 202) uit 1951-'52, opgetrokken in de vorm van een romaanse basilica zonder toren, naar ontwerp van C. Pouderoyen, en de (Geref.) kerk Magnalia Dei (Landsteinerlaan 2), in 1959 als katholieke kerk gebouwd naar ontwerp van C.H. Bekink in de trant van Le Corbusier.
Het voorm. Koninklijk Instituut voor Doofstommen H.D. Guyot (Guyotplein 2-3) [14] is in 1790 gesticht door Henri Daniël
Groningen, Provinciehuis
Guyot en sinds 1808 gevestigd aan het later naar hem genoemde plein. Van het in de loop der tijd sterk gegroeide complex aan het plein en het achterliggende bouwblok zijn na de opheffing en de sloop ten behoeve van een nieuw rechtbankgebouw, nog twee gebouwen over. Guyotplein 2 is een uit 1822 daterend blokvormig drielaags gebouw in neoclassicistische stijl, dat de jongens huisvestte. Een gevelsteen memoreert het honderdjarig bestaan van de instelling in 1890. Het achterliggende gebouw voor de meisjes (1819) is gesloopt. Het uit 1627 daterende, dwarse huis Guyotplein 3 was in gebruik als directeurswoning. Het pand heeft een reeks kloostervensters (Groninger vensters) en een in 1937 herbouwde Vlaamse geveltop. Ook de balustrade aan weerszijden van de geveltop is herbouwd. Links in de hoek van het plein staat een dubbel poortje met memorietafel uit 1915, door de leerlingen van het instituut opgedragen aan de stichter. In het plantsoen voor het gebouw staat een gedenkteken uit 1829 voor Guyot (†1828), uitgevoerd in empire-vormen door vader C. en zoon J.F. Sigault.
Het voorm. R.K. ziekenhuis (Verlengde Hereweg 92) is gebouwd in 1923 naar ontwerp van A.Th. van Elmpt. De met natuursteen omlijste ingang is voorzien van koperen art deco-lampen. In de topgevel zitten reliëfs, onder andere met een voorstelling van Jezus en Maria aan een ziekbed, met daarbij de tekst ‘Behoudenis der Kranken’. Het hoofdgebouw en de jongere achtervleugels zijn nu in gebruik als wooneenheden.
Verdedigingswerken. Van de stadsmuur zijn zo goed als geen resten in het zicht behouden gebleven. De huisjes Hardewikerstraat 17-29 staan tegen een restant ervan en in het pand Hofstraat 36 is een deel van de zogeheten Tibbetoren opgenomen. Deze toren werd in 1459 gebouwd ter versterking van de 13de-eeuwse ommuring. De naam is ontleend aan het latere gebruik van de toren als verenigingslokaal voor doopsgezinden (Tibben). Aan de noordwestzijde van de stad zijn delen van de 17de-eeuwse vestingwerken en vestinggracht opgenomen in het Noorderplantsoen. Het Provinciehuis (Martinikerkhof 12) [15] is een gebouwencomplex tussen Martinikerkhof, St.-Jansstraat en Singelstraat. Het oudste deel is een uit omstreeks 1550 daterend, langgerekt gebouw met kloostervensters (Groninger vensters) - op de verdieping gevat in korfboogvormig gesloten nissen - en een zadeldak tussen puntgevels. Deze voorm. St.-Maartensschool werd in 1602 door Gedeputeerde Staten in gebruik genomen en is in 1850 aan zuidzijde verlengd om de Statenzaal toegankelijk te maken voor publiek. Bij de ‘reconstruerende’ restauratie van dit oudste deel van het
| |
| |
Groningen, Gevel woonhuis Kardinaal (nu complex Provinciehuis)
provinciehuis in 1898-1900, naar plannen van J. van Lokhorst, werden onder meer het plafond van de Statenzaal en de vloer van de Gedeputeerdenzaal geheel vernieuwd, evenals diverse oude betimmeringen. De in 1602 ingerichte Statenzaal op de begane grond heeft een schouw met zandstenen pilasters, vervaardigd rond 1686 door Matthias Kruyff. De rijk gesneden boezem bevat de schildering ‘Religie en Vrijheid’ van H. Collenius (1712). De publieke tribune aan weerszijden van de schouw dateert in zijn huidige vorm uit 1898-1900. In de zaal hangt een serie portretten van het geslacht Oranje Nassau, vervaardigd door Johannes Tideman (1671). De ramen bevatten medaillons met gemeentewapens (omstreeks 1900) en een glas dat de Rijksuniversiteit in 1909 schonk uit dankbaarheid voor de opvang na de brand in het Academiegebouw in 1906. Op de verdieping bevindt zich de sinds 1603 als zodanig in gebruik zijnde, maar in 1699 opnieuw ingerichte Gedeputeerdenzaal. Deze zaal heeft houten tongewelven, een eiken betimmering en een kastenwand naar ontwerp van Allert Meijer. De schouw bevat de schildering ‘Gerechtigheid’ van H. Collenius (1712). In de ramen zijn de wapens van de commissarissen van de koningin opgenomen vanaf circa 1900 tot heden.
Ter vervanging van een in 1870-'71 aan het Martinikerkhof gebouwde hoofdvleugel verrees in 1915-'17 de huidige hoofdvleugel in neorenaissance-stijl naar ontwerp van rijksbouwkundige J.A.W. Vrijman. Het heeft rijk uitgevoerde topgevels in maniëristische vormen, een halfronde erker boven de ingang en aan de zijde van de St.-Jansstraat een op consoles uitgebouwde erker en een hoge ronde toren. Deze toren is voorzien van een ingezwenkte spits met uitvormige bekroning en opengewerkte lantaarn. De in dezelfde tijd met een ronde traptoren tegen de oudste vleugel aangebouwde conciërgewoning heeft als front een vroege renaissance-gevel uit 1559, geheel van natuursteen, met een opeenvolging van zuilenorden bij de verschillende bouwlagen. Verder bevat het drie medaillons met portretten van Alexander de Grote, Karel de Grote en koning David. De bij de restauratie in de top verhoogde gevel is afkomstig van het in 1893 afgebroken zogeheten Huis Cardinaal in de Oude Kijk in 't Jatstraat (huidige nr. 38).
Naast het oudste deel van het Provinciehuis aan de Singelstraat staat een vierlaags archiefgebouw met hoektoren uit 1883. In 1922 kwam het voorm. Rijksarchief (St.-Jansstraat 2) gereed in neorenaissance-vormen en reeksen kloostervensters. De begane grond heeft langs de straat een galerij met kruisgewelven. De ingang wordt geflankeerd door de wapens van provincie en rijk. Aan de achterzijde staat een traptoren met helmdakbekroning.
Het voorm. Ommelanderhuis (Schoolstraat 13) [16] werd aan het eind van de 16de eeuw gebouwd als refugiehuis van het Johannieter nonnenklooster te Oosterwierum. Vanaf het midden van de 17de eeuw diende het voor vergaderingen van de Ommelander Statenleden en als woning voor de Ommelander syndicus. Bij een ingrijpende verbouwing in 1784 werd onder meer de 16de-eeuwse gevel, met zijn smalle kloostervensters, beklampt. De driezijdig gesloten traptoren is bij verbouwingen grotendeels vernieuwd. De omlijste ingang met segmentboogvormig fronton is vroeg-19de-eeuws. Vanaf die tijd heeft het gebouw verschillende bestemmingen gehad, waaronder logegebouw van de vrijmetselaars. In de kelder zijn restanten van de stadsmuur behouden gebleven.
| |
| |
Groningen, Corps de garde
De voorm. Corps de Garde (Oude Boteringestraat 74) [17] is in 1634 gebouwd naar ontwerp van stadsbouwmeester Johan Isbrants. Het is een rechthoekig hoekpand met hoog schilddak, gevels met speklagen en op de begane grond een zandstenen arcade op toscaanse zuilen met maskersluiting. In de 18de eeuw heeft men de topgevel aan de Boteringestraat vervangen door een lijstgevel. De reeks kloostervensters (Groninger vensters) hebben schuiframen gekregen. De arcade is dichtgemaakt bij een verbouwing in 1836. Vanaf de 19de eeuw is het pand gebruikt door de universiteit en heeft het verschillende bestemmingen gehad. Sinds 1989 heeft het een horecafunctie.
Het voorm. Goudkantoor (Waagplein 1) [18] is in 1635 gebouwd als Provinciaal Belastingkantoor of Collectehuis, wellicht naar ontwerp van Garwer Peters. De huidige naam is ontleend aan de hier van 1814 tot 1887 gevestigde Waarborg voor Goud en Zilverwerk. Het blokvormige pand heeft rijk versierde maniëristische gevels in bak- en natuursteen, met voluuttoppen en met schelpmotieven in de boogtrommels. Na de overdracht aan de stad in 1811 zijn de provinciale wapens vervangen door die van de stad. Van de rond 1840 gesloopte loggia tegen de oostgevel is het opzetstuk verwerkt in het ingangspoortje. Boven de toegang staat ‘Date Caesari quae sunt Caesaris’ (Geef de keizer wat des keizers is). Bij de restauratie van 1928-'31, onder leiding van S.J. Bouma, zijn de kruisvensters opnieuw aangebracht. Bij een restauratie
Groningen, Goudkantoor
in 1962-'64 kreeg de - oorspronkelijk ingebouwde - zuidgevel de uit 1617 daterende topgevel van het in 1945 verwoeste Huis Panser aan de noordzijde van de Markt. Het grotendeels gemoderniseerde interieur bevat nog enkele gebeeldhouwde zandstenen consoles.
Het Gerechtsgebouw (Oude Boteringestraat 36-38) [19] kreeg in 1754 die functie door de vestiging van het Provinciaal Hof van Justitie in enkele oudere huizen. Het rechter deel aan de straat is in de kern een middeleeuws diep huis. De kelder dateert mogelijk uit tweede helft van de 14de eeuw, de kap is midden-15de-eeuws. De voorgevel kwam tot stand bij een verbouwing in 1612 in opdracht van burgemeester Abel Coenders van Helpen en zijn vrouw Taetke Entens. Hieraan herinneren een cartouche met het bouwjaar en gevelstenen met de wapens van Coenders en Entens. Blijkens een opschrift in de trapgevel en het jaartal in de windvaan is het pand in 1717 verbouwd in opdracht van de familie Rengers. Het diepe linker bouwdeel en de dwarse poortvleugel zijn in 1626 bij het complex getrokken en vervolgens verbouwd tot één geheel. Het poortje wordt toegeschreven aan Garwer Peters. De voorgevel heeft men, vermoedelijk in 1717, in overeenstemming gebracht met rechter deel. Het middendeel heeft kloostervensters (Groninger vensters) en een maniëristische zandstenen poort uit 1626.
Bij de ombouw van deze panden in 1754 tot Provinciaal Hof van Justitie voorzag men de ingang van het rechter bouwdeel van een beeldje van Vrouwe Justitia; de grote poort kreeg een nieuw opzetstuk. Achter het rechter gedeelte kwamen een antichambre, een zittingzaal en een bouwdeel met raadkamer en deurwaarderskamer tot stand. Voor de toegevoegde arrondissementsrechtbank bouwde men in 1839-'40 achter het linker gedeelte een tweede, dwars geplaatste zittingzaal. Na het vertrek van het Provinciaal Hof naar Leeuwarden in 1876 en het daarvoor in de plaats gekomen kantongerecht naar het Kattenhage (nr. 1) in 1912 is het complex in 1913-'17 ingrijpend verbouwd voor algeheel gebruik als arrondissementsrechtbank. Naar plannen van W.C. Metzelaar werd de zittingzaal uit 1840 grotendeels herbouwd tot dienstvertrekken voor de Griffie en voorzien van een nieuw brandvrij archiefgebouw. De oudste delen van het complex werden ingrijpend (reconstruerend) gerestaureerd. Onder leiding van W.H. Kam herkregen de gevels hun 17de-eeuwse vormen.
De in 1990 gerestaureerde zittingzaal uit 1754 bevat een stucplafond en betimmeringen uit die tijd in Lodewijk XV-vormen
Groningen, Gerechtsgebouw
| |
| |
en een Justitiabeeld dat J. Cressant oorspronkelijk in 1730 voor het Utrechts stadhuis maakte. Het werd hier in 1964 geplaatst. In de raadkamer bevindt zich een 18de-eeuwse schouw afkomstig uit een gesloopt pand aan het Kattenhage. Het complex bevat nog verschillende andere oude interieuronderdelen, zoals de 17de-eeuwse consoles in de hal, enkele deuren met maniëristische omtimmeringen en nog een 18de-eeuwse zandstenen schouw in een kamer in de poortvleugel.
Het stadhuis (Grote Markt 1) [20] staat op de plaats van het in 1775 afgebroken middeleeuwse raad- en wijnhuis. Een prijsvraag in 1774 voor het nieuwe stadhuis werd gewonnen door de Amsterdamse architect Jacob Otten Husly, maar zijn ontwerp bleef wegens geldgebrek onuitgevoerd. Een door hem omstreeks 1792 versoberd ontwerp werd uiteindelijk in de jaren 1793-'95 en 1802-'10 uitgevoerd, de tweede fase onder toezicht van Harmannus Raammaker. De afwerking duurde enige tijd langer. Het monumentale neoclassicistische gebouw met souterrain, bordes met dubbele trap en forse peristyle had oorspronkelijk een U-vormige plattegrond. De open westzijde van de binnenplaats werd in 1872 in aangepaste stijl volgebouwd. Het gebouw is in 1989-'90 gerestaureerd en heeft in het souterrain een nieuwe raadzaal, die haar licht ontvangt
Groningen, Stadhuis, plattegrond bel-etage
Groningen, Korenbeurs, interieur (1992)
via de met een lichtkap afgesloten binnenplaats. Tegen de noordgevel staat een borstbeeld van Carl Rabenhaupt baron Von Sucha, verdediger van Groningen in 1672; het beeld is in 1972 gemaakt door W. Valk. Van diens hand is ook de bronzen plaquette aan de oostgevel, die herinnert aan de bevrijding van Groningen door de Canadezen in 1945.
Het interieur bevat onder meer halbanken uit 1722, gemaakt door Jan de Rijk, en een rijk gesneden Lodewijk XVI-schoorsteen met draperie-achtige afsluiting, afkomstig uit een woonhuis. In het stadhuis hangen diverse oude portretten en andere schilderijen, waarvan we alleen noemen het schilderij uit 1686 van Folkert Bock, voorstellende het beleg van de stad door Bommen Berend in 1672. De trouwzaal heeft muurschilderingen van J. Dijkstra uit 1938; ze tonen de stad met haar omgeving en haar bestaansbronnen (handel, zeevaart, industrie, landbouw en veeteelt).
De voorm. Korenbeurs (Akerkhof 1) [21], gebouwd in 1863-'65 naar ontwerp van stadsbouwmeester J.G. van Beusekom, is in feite de derde korenbeurs ter plaatse. De eerste (houten) beurs verrees in 1774, de tweede in 1826. Het voorgebouw, met zuilenportiek, is uitgevoerd in neoclassicistische stijl. Beelden aan weerszijden van de ingang en op het fronton symboliseren de pijlers van de Groninger welvaart: scheepvaart (Neptunus), landbouw (Ceres) en handel (Mercurius). De zinken beelden zijn vervaardigd door de firma L.J. Enthoven & Co. uit Den Haag. De erachter gelegen, halfrond gesloten beurshal heeft een driebeukige opzet en een bijzondere gietijzeren draagconstructie met veel glas, voor de bij het keuren noodzakelijke lichtinval. Het ijzerwerk werd geleverd door de Groninger IJzer- en Metaalgieterij. Het in 1990-'91 naar plannen van architectenbureau C. Kalfsbeek gerenoveerde beursgebouw heeft tegenwoordig voornamelijk een horeca-functie.
De voorm. Strafgevangenis (Hereweg
| |
| |
Groningen, Strafgevangenis (1978)
128) is een neogotisch gebouwencomplex uit 1882-'83 naar ontwerp van W.C. Metzelaar. Het complex ziet er uit als een middeleeuws kasteel; het heeft een hoge muur en een poortgebouw met zware hoektorens en voorzien van kantelen. Boven de doorgang zit een hardstenen stichtingsplaat met het bouwjaar. Aan het erachter liggende voorplein staat het entree- en voorgebouw, waarvan het middenrisaliet is voorzien van een torenachtige opbouw met kantelen. De cellulaire gevangenis erachter heeft een kruisvormige plattegrond met een centrale, achtzijdige hal en is gebouwd naar voorbeeld van de uit 1823 daterende gevangenis in Philadelphia (V.S.). In de jaren zestig van de 20ste eeuw is de oostvleugel gesloopt. Aan de straat staan nog twee gepleisterde voorm. directeurswoningen (Hereweg 126 en 130) uit omstreeks 1885 in eclectische vormen en een blok van zes voorm. cipierswoningen (Hereweg 132-142) uit 1894. Op het terrein zelf staan nog diverse gebouwen uit latere tijd. Sinds 1951 is het complex in gebruik als t.b.s.-kliniek van de Dr. S. van Mesdagkliniek.
Belastinggebouwen. Ten behoeve van de inning van directe belastingen, invoerrechten en accijnzen werd in 1883 het voorm. gemeentelijk ontvangerskantoor Reitdiepskade 1 gebouwd naar ontwerp van C.H. Peters. Het neogotische gebouw kreeg in 1913 een haakse zijvleugel in dezelfde stijl. In de gevel is een gevelsteen uit de gesloopte Kranepoort verwerkt. Sinds 1982 dient het als woonhuis. Het voorm. gemeentelijk ontvangerskantoor Oude Boteringestraat 19 [22] is in 1913 naar plannen van J.A. Mulock Houwer opgetrokken met een grote neogotische gevel, die geïnspireerd is op de gevel van het in 1775 afgebroken stadswijnhuis. Het gebouw is nu kerkbureau van de Geref. kerken.
De Stadsschouwburg (Turfsingel 86) [23], een groot vrijstaand, deels driebeukig bouwwerk, verrees in 1883 naar ontwerp van F.W. van Gendt en H.P. Vogel in een geprononceerde eclectische stijl. De overdekte, glazen loggia's op de zijbeuken zijn toegevoegd bij een restauratie in het begin van de jaren tachtig van de 20ste eeuw. Het toneelhuis aan de achterzijde is toen verhoogd en uitgebreid. Het luxueus aangekleed interieur heeft in de toneelzaal, met zijn gegolfde balkons, en in de grote foyer op de eerste verdieping de sfeer van een laat-19de-eeuws theater behouden.
De voorm. sociëteit De Harmonie (Oude Kijk in 't Jatstraat 26) [24], oorspronkelijk gebouwd in 1856 naar ontwerp van J. Maris, werd in 1891 vernieuwd naar plannen van Th.G. Schill en D.H. Haverkamp. Toen kwamen een grotere concertzaal en een L-vormig neoclassicistisch voorgebouw met binnenplaats tot stand. De concertzaal is in 1973 gesloopt. De restauratie van het voorgebouw naar plannen van J. Kruger
Groningen, Stadsschouwburg
is in 1980 voltooid; het gebouw is nu in gebruik bij de universiteit.
Het voorm. Groningsch Museum van Oudheden (Praediniussingel 59) [25] kwam in drie bouwfasen tot stand naar ontwerp van Rijksbouwmeester C.H. Peters. Uit 1894 dateert de rijk gedetailleerde neogotische westvleugel. De soberder uitgevoerde, maar in opzet aangepaste, oostvleugel dateert uit 1902. Met de uit 1907 daterende achtervleugel kreeg het museum een U-vormige plattegrond. De jongste uitbreiding kwam in 1978 gereed. Tegenwoordig bevat het complex het Natuurmuseum en het Natuur & Milieucentrum.
Het postkantoor (Munnekeholm 1) [26] uit 1908 is ontworpen door C.H. Peters in de voor hem kenmerkende, op de neogotiek geënte vormen. Het L-vormige gebouw heeft op de afgeschuinde straathoek de ingang met erker op uitgemetselde consoles, waarop het jaar van opening (1909) is aangegeven. Het gebouw is later nog uitgebreid. Uit de bouwtijd dateren in het interieur het stucplafond in de portiek en het koofplafond met lichtpanelen in de centrale hal, beide voorzien van symbolische decoraties.
Het kantoor van Gemeentewerken (Gedempte Zuiderdiep 96-98) [27] is een L-vormig hoekpand uit 1928, ontworpen door S.J. Bouma in expressionistische stijl. Aan het Zuiderdiep
| |
| |
Groningen, Kantoorgebouw Gemeentewerken
heeft het een gebogen dakschild met daaronder een brede horizontale raampartij en een poortdoorgang. De gevel langs de Ubbo Emmiusstraat is sterk verticaal geaccentueerd. De hoekpartij met trappenhuis en hal heeft een gebogen glas-in-loodraam met geometrische en lineaire motieven in felle kleurcontrasten, beïnvloed door het werk van de Groninger kunstenaarsvereniging ‘De Ploeg’. De aangebouwde voorm. politiepost aan de Ubbo Emmiusstraat heeft een paraboolvenster met figuratief beeldhouwwerk van W. Valk. In 1989-'90 is het gebouw uitgebreid naar plannen van A.J. Karelse en J. van der Meer. Het nieuwe Groninger Museum (Museumeiland) [28] kwam dankzij een gift van de Gasunie rond 1992 tot stand op een nieuw aangelegd eiland in de zwaaikom van het Verbindingskanaal. A. en E. Mendini traden op als hoofdarchitecten en er waren diverse gastarchitecten
Groningen, (Nieuwe) Groninger Museum
Groningen, Academiegebouw Rijksuniversiteit
bij het project betrokken, zoals M. de Lucchi, Ph. Starck en C. Himmelblau. De westvleugel heeft een vierkante basis met ronde bovenbouw; de middenvleugel wordt geaccentueerd door een hoge rechthoekige toren met pinakelachtige hoekpunten; de oostvleugel is een amorfe bouwsubstantie, opgebouwd uit vlakdoorbrekende plaatelementen. Het opvallende uiterlijk wordt nog versterkt door het gebruik van felle kleuren bij het tegelwerk en de structuurbeton-elementen.
Rijksuniversiteit Groningen. In 1614 werd in Groningen een universiteit of Academie gesticht. De gebouwen lagen vanouds in de binnenstad en tot in de 19de eeuw gebruikte men daartoe reeds bestaande panden. Het navolgend overzicht bevat speciaal voor de universiteit ontworpen gebouwen.
Na een brand in 1906 verrees in 1907-'09 op de fundamenten van het afgebrande neoclassicistische academiegebouw (1850) het huidige Academiegebouw (Broerstraat 5) [29] naar ontwerp van de Rijksbouwmeester voor onderwijsgebouwen, J.A.W. Vrijman. Het monumentale gebouw met souterrain en midden- en zijrisalieten is uitgevoerd in rijke neorenaissance-stijl. Voor de hoofdvorm, met name de middenpartij met rondbooggalerij, heeft het stadhuis van Bremen als voorbeeld gediend. Het beeldhouwwerk, zoals de beelden voorstellende Minerva, Scientia, Historia, Prudentia en Mathematica, zijn van de hand van P. Ackermans. Aan de westzijde bevindt zich een ronde traptoren die is voorzien van een achtzijdige bovenbouw met balustrade, achtkant, uivormige bekroning en opengewerkte lantaarn. Het uurwerk in de toren is geschonken door de Groninger burgerij. De overwelfde hal met monumentaal trappenhuis heeft gebrandschilderde ramen van R. en O. Linnemann, voorstellende de vijf faculteiten en de godin Minerva. Verder is er een raam ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de universiteit. De aula heeft een rijk versierd koofgewelf en aan de kopse
| |
| |
wand betimmeringen, een eikenhouten spreekgestoelte en muurschilderingen met als thema de Boom der Kennis. Deze schilderingen uit 1987 door M. Röling en W. Muller vervangen de oorspronkelijke van de gebroeders Linnemann. De gebrandschilderde ramen zijn van Joh. Dijkstra (1938-'53). Diverse andere vertrekken hebben nog hun rijke neorenaissance-aankleding. Aan de wanden van de senaatszaal hangen reeksen portretten van vroegere hoogleraren. Aan de achterzijde is het gebouw in de jaren zestig met enkele vleugels uitgebreid.
Andere universiteitsgebouwen. Vanaf midden 19de eeuw volgden diverse nieuwe gebouwen, die nu vrijwel alle een andere universitaire bestemming hebben. We geven een selectie van de belangrijkste, vooroorlogse gebouwen, waarbij de nieuwe functies niet worden vermeld.
In de directe omgeving van het Academiegebouw verrees in 1883 het voorm. Hygiënisch-Pharmacologisch Laboratorium (Broerstraat 9) [30], naar een ontwerp in neorenaissance-vormen van Rijksbouwmeester J. van Lokhorst. Boven de ingang hangt een beeld van E. Bourgonjon, voorstellende Hygieia. In de Hortusbuurt, genoemd naar de in 1626 aangelegde Hortus Groninganus (in 1966 verplaatst naar Haren), staan diverse universiteitsgebouwen. Het voorm. Pharmaceutisch Laboratorium (Grote Rozenstraat 15) [31] uit 1880 is gebouwd met neorenaissance-elementen. Bij de Hortus kwam in 1899 het voorm. Botanisch Laboratorium (Grote Rozenstraat 31) [32], nu ‘Bouwman-gebouw’, tot stand naar ontwerp van J. van Lokhorst. Het is in 1909 aan de linkerzijde in aangepaste stijl uitgebreid naar plannen van J.A.W. Vrijman. Op het terrein van de geslechte vestingwerken (de Kranedwinger) ten westen van de binnenstad verrezen twee belangrijke universiteitsgebouwen, beide naar een neogotisch ontwerp van J. van Lokhorst. Bij de bouw van het uit 1889-'92 daterende voorm. Physisch Laboratorium (Westersingel 34) [33] is het gebruik van ijzer en staal vermeden, opdat men magnetische waarnemingen zo nauwkeurig mogelijk zou kunnen verrichten. Het beeld van Athena aan de
Groningen, Mineralogisch-Geologisch Instituut
noordgevel van het donjon-achtige bouwdeel is van E. Bourgonjon. Een vleugel aan de westzijde is afgebroken. Het nabijgelegen voorm. Mineralogisch-Geologisch Instituut (Melkweg 1) [34] kwam in 1898-1901 tot stand als een drielaags gebouw op min of meer L-vormige plattegrond met per bouwdeel zeer verschillend uitgewerkte gevels. Opvallende elementen zijn de grote ronde hoektoren en de hoger opgaande ‘donjon’ met slanke ronde traptoren. Aan weerszijden van de hoofdingang zitten natuurstenen platen met Latijnse spreuken. Van het nu door studenten bewoonde pand verkeert het interieur deels nog in oorspronkelijke staat.
Van het oude Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis resteert na de ingrijpende recente nieuwbouw nog wel het uit 1902 daterende poortgebouw (Oostersingel) [35] in late neorenaissance-vormen. De inrichting van de bestuurskamer uit dit gebouw is in 1995 in zijn geheel overgeplaats naar de bovenste verdieping van het nieuwe ziekenhuis. Nabij het Academisch Ziekenhuis verrezen diverse laboratoria naar ontwerp van Rijksbouwmeester J.A.W. Vrijman, waaronder het voorm. Fysiologisch Laboratorium (Bloemsingel 1) [36] uit 1911 in neorenaissance-vormen - de portierswoning Bloemsingel 3 stamt uit dezelfde tijd - en het voorm. Chemisch Laboratorium (Bloemsingel 10) [37] uit 1910-'12 in een heroriëntatie op het 17de-eeuwse classicisme.
Scholen. De stad telt een groot aantal schoolgebouwen in uiteenlopende bouwstijlen. Door de recente herstructurering van de onderwijsinstellingen hebben veel scholen hun oorspronkelijke functie verloren of huisvesten ze nu andere vormen van onderwijs, zoals volwasseneneducatie. Deze nieuwe functies blijven onvermeld.
De voorm. (eerste) Rijks Hogere Burger School (Pelsterstraat 37) [38] dateert uit 1864. Dit langgerekte gebouw met middenrisaliet, opgetrokken in strakke neoclassicistische stijl, diende later als Rijkskweekschool voor onderwijzers. De voorm. (tweede) Rijks Hogere Burger School (Grote Kruisstraat 1) [39], ontworpen door H. Raammaker in eclectische stijl, kwam al in 1868 tot stand wegens ruimtegebrek bij de eerste school. De twee haaks geplaatste vleugels hebben in de afgeschuinde hoek een ingangspartij, bekroond door een veelhoekig houten observatorium. In 1908 is aan de westzijde van het grote speelplein een tweebeukige vleugel met chaletstijl-elementen toegevoegd. Het stedelijk of Praediniusgymnasium (Turfsingel 82) [40] kwam in 1880-'82 tot stand naar ontwerp van stadsbouwmeester J.G. van Beusekom, in neoclassicistische stijl. De tweede verdieping is in 1923 toegevoegd naar ontwerp van directeur gemeentewerken J.A. Mulock Houwer. Met haar van ionische zuilen voorziene loggia's is ze zorgvuldig aan het bestaande ontwerp aangepast. Aan de oostzijde staat een grote aanbouw van later datum.
De eenlaags Zuiderbewaarschool (Nieuwstad 12) [41], nu lagere school ‘De Pinksterbloem’, is in 1848 naar ontwerp van J.F. Scheepers gebouwd met een neoclassicistische hoofdvorm. Het gevlochten rondboogfries op witte achtergrond onder de daklijst grijpt terug op de Groninger romano-gotische kerken. Eveneens gaaf bewaard, maar later is de voorm. Westelijke Bewaarschool (Westerbinnensingel 48) [42], gebouwd in 1892-'93 als L-vormig eenlaags gebouw met zes lokalen. Het gebouw is uitgevoerd in neorenaissance-vormen en neogotische elementen; er zijn gekleurde baksteendecoraties in waaier-, cirkel- en ruitvormen toegepast. Bij het ontwerp heeft stadsbouwmeester A. Schram de Jong zich laten leiden door de ideeën van de Zwitserse pedagoog Wilhelm Fröbel. Het gebouw is nu in gebruik als kantoor en depotruimte van de Stichting Monument
| |
| |
Groningen, Simon van Hasseltschool
& Materiaal en als gemeentelijke bewaarplaats voor bodemvondsten. Uit het eind van de 19de eeuw dateren drie interessante - nu voormalige - openbare lagere scholen: Oosterweg 13, gebouwd in 1881 als zesklassig schoolgebouw met vroege chaletstijl-elementen en een dubbele ingang voor jongens en meisjes, Nieuwe Kijk in 't Jatstraat 3 [43] uit 1893 in neorenaissance-stijl en Radesingel 6 [44], nu conservatorium ‘Het Singelhuis’, uit 1894 in een vrije variant op de neorenaissance. Naar ontwerp van J.A. Mulock Houwer kwamen in 1914-'15 twee - nu eveneens voormalige - openbare scholen met zes lokalen en een gymnastieklokaal tot stand: Witte de Withstraat 18 en Wassenbergstraat 26 (ingrijpend verbouwd). Beide zijn uitgevoerd in sobere heroriëntatie-stijl. Kenmerkend is de topgevelversiering met ovaal venster. Deze versiering bevat reliëfvoorstellingen van een schooljongen en een -meisje. Het voorm. Chr. Willem Lodewijkgymnasium (Oosterstraat 13-15) [45] is rond 1915 opgetrokken in ‘Um 1800’-vormen.
Van de diverse scholen uit de jaren twintig en dertig noemen we de door S.J. Bouma ontworpen gemeentelijke openbare lagere scholen die als markante punten in de uitbreidingswijken werden opgenomen en een opvallende expressionistische vormgeving kregen. Een goed voorbeeld hiervan is de op de grens van de Oosterparkwijk gebouwde Simon van Hasseltschool (Heesterpoort 1) uit 1926-'28, een L-vormige school met gymnastieklokaal en twee overdekte speelplaatsen. Het gebouw heeft een plastisch uitgewerkte hoekoplossing met schoorsteenpartij. In 1927 kwam de Hendrik Westerschool (Parkweg 128) tot stand; ze heeft een kubistisch-expressionistische ingangspartij, een uitgebouwde, halfronde gymnastiekzaal (nu kantine) en langgerekte zijvleugels met reeksen kleine spitsboogvensters. Van zijn hand zijn verder de in kubistisch-expressionistische stijl uitgevoerde Rabenhauptschool (Rabenhauptstraat 65) uit 1928-'29 - sinds een renovatie in 1989-'90 in gebruik als grafisch museum - en de uit 1931-'32 daterende Van Houtenschool (Oliemuldersweg 47), nu openbare basisschool ‘Oosterpark’. De laatste is gesitueerd in het Pioenpark in de as van een grote langgerekte vijver. Het trappenhuis van deze school heeft een groot venster met gebrandschilderd glas (teruggeplaatst bij een renovatie in 1993-'94). Ook bij de andere genoemde scholen zijn in de interieurs vaak de trappenhuizen het best in authentieke stijl behouden. Een Geref. lagere school is de voorm. Groen van Prinsterenschool (Oliemuldersweg 43) uit 1933, naar plannen van architectenbureau Van Wijk en Broos in wat minder markante kubistisch-expressionistische vormen. Tot slot zijn er de scholen voor nijverheidsonderwijs. De voorm. ambachtsschool (Boteringesingel 14) [46] is in 1882 opgetrokken in chaletstijl en met twaalf lokalen. De voorm. industrieschool (Kruitlaan 7) [47] verrees in 1903 en
kreeg in 1908 in aangepaste stijl een uitbreiding. Het bovenste deel van de voorgevel bevat tegeltableaus met de teksten ‘Rust Roest’ en ‘Vlijt Gedijt’. Voor het technisch onderwijs verrees verder in 1922-'23 de voorm. nijverheidsschool (Petrus Driessenstraat 3/C.H. Petersstraat 2) [48], een van de vroegste zuivere voorbeelden van een schoolgebouw in de stijl van het Nieuwe Bouwen. In opdracht van de gemeente maakten L.C. van der Vlugt en constructeur J.G. Wiebenga - destijds directeur van de school - het ontwerp met een gewapend betonskelet en doorlopende reeksen stalen vensters. Het complex bestond uit een drielaags M.T.S. aan de zijde van de Petrus Driessenstraat en een tweelaags ambachtsschool aan de Petersstraat. De daartussen gelegen langgerekte strook werkplaatsen met corridors zijn in de jaren tachtig gesloopt, evenals de conciërgewoning. Nu wordt het complex gerenoveerd.
Het Prinsenhof (Martinikerkhof 23) [49] is een gebouwencomplex op de plaats waar in 1439 door Willem Wigboldus een vestiging van de Broeders des Gemenen Levens werd ingericht. Na in de jaren 1568-'76 als onderkomen voor de eerste Groningse bisschop te hebben gediend, was het vervolgens tot 1795 in gebruik als stadhouderlijke residentie - vanaf omstreeks 1650 ‘Prinsenhof’ genoemd. Het hof is rond 1727 in opdracht van stadhouder Willem IV ingrijpend verbouwd. In de 19de en 20ste eeuw kreeg het complex diverse bestemmingen, waaronder hospitaal en kazerne. Na een eerste beperkte restauratie in de jaren 1935-'40 volgde een renovatie vanaf omstreeks 1965. Het is nu in gebruik bij Radio en TV Noord. Het in de 17de eeuw aanzienlijk gewijzigde en uitgebreide complex bestaat uit vier vleugels, waarvan drie rondom een met een muur afgesloten binnenplaats aan het Martinikerkhof. Hier bevindt zich het oudste deel van het complex, het fraterhuis uit omstreeks 1490, een hoog
| |
| |
Groningen, Prinsenhof
opgaand rechthoekig gebouw met meerzijdige traptoren. De later ingrijpend verbouwde zijvleugels dateren uit de late 16de en de vroege 17de eeuw, maar hebben voornamelijk een 18de-eeuws uiterlijk. Een maniëristische ingangspoort (circa 1642), met aan de achterzijde een open portiek op toscaanse zuilen, geeft toegang tot de binnenplaats. Rechts aansluitend op de hofmuur vormt de Gardepoort, een in 1639 overbouwde doorgang, de verbinding naar de Turfstraat. Daar staat het rond 1626 gebouwde, langgerekte voorm. Turfhuis, nu een reeks eenlaags woningen. Aan de zijde van de Turfsingel heeft het complex een grote tuin, die vanaf 1626 naar ontwerp van Garwer Peters ter plaatse van de kort daarvoor geslechte middeleeuwse vestingwerken werd aangelegd. Deze tuin is in 1939 in hoofdlijnen gereconstrueerd naar plannen van E.A. Canneman, waarbij eigentijdse details zijn toegevoegd. Het perk met de initialen W A verwijst naar stadhouder Willem Frederik en diens vrouw Albertine Agnes. De poort aan de Turfsingel heeft aan de tuinzijde een grote zonnewijzer in Lodewijk XIV-stijl, gemaakt in 1731 door J. Doornbusch en G. Cramer. Uit dezelfde tijd dateert de in 1953 herplaatste zonnewijzer.
Gasthuizen. In de binnenstad van Groningen zijn veel zogeheten gasthuizen te vinden. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de instellingen die werkelijk als gasthuis voor vreemdelingen en zieken zijn begonnen en de instellingen die eigenlijk als hofjes of huisvesting voor armen en bejaarden zijn opgezet. De oudste, oorspronkelijke gasthuizen beschikten vaak ook over een kapel. De complexen zijn in de loop der tijd geregeld gemoderniseerd en aangepast aan nieuwe gebruiksnormen; ze ogen dan ook vaak jonger dan ze eigenlijk zijn.
Het Heilige Geest- of Pelstergasthuis (Pelsterstraat 39-43) [50] is een groot complex met verschillende binnenplaatsen. Het oudste deel is de al in 1267 genoemde kapel, die diverse keren is verbouwd. De zuidgevel vertoont nog romano-gotische bouwsporen. De in 1773-'74 enkele meters naar de straat toe verplaatste oostgevel is in 1855 gewijzigd in neoclassicistische vormen naar plannen van J. Maris. Het in 1859-'60 naar plannen van J.F. Scheepers gewijzigde interieur met stucplafond en gestucte wanden bevat onder meer een preekstoelkuip - waarschijnlijk tweede kwart 17de eeuw - en een orgel uit 1774, gebouwd door A.A. Hinsz met onderdelen van een orgel uit 1693 van Arp Schnitger. De kapel is nu in gebruik bij de Waalse kerk en de Vrijzinnig Herv. kerk. Van de ten noorden van de kapel langs de Pelsterstraat gelegen 13de-eeuwse gasthuiszaal zijn restanten van de zuidgevel behouden in het muurwerk van de kapeluitbreiding uit 1774. Het grotendeels onderkelderde, oorspronkelijk laat-13de-eeuwse bouwblok achter de kerk bevatte de Weegkamer en de Voogdenkamer. De laatstgenoemde ruimte heeft een stucplafond en een schouw in Lodewijk XV-stijl, aangelegd bij een verbouwing uit 1751. Haaks op dit bouwdeel staan enkele in oorsprong 14de-eeuwse vleugels. Boven de voorm. keuken bevindt zich een kap uit 1386. De binnenplaats ten zuiden van de kerk is ontstaan door de bouw van woningen langs de Nieuwstad (15de eeuw) en een poortvleugel aan de Pelsterstraat (16de eeuw); deze vleugel heeft zijn huidige, neoclassicistische voorgevel gekregen rond 1860. De westelijke vleugel langs de Nieuwstad kwam tot stand in de 17de eeuw en is later verbouwd en bepleisterd; het ingangspoortje stamt uit 1636 en is vernieuwd in 1724. Het complex bestaat verder uit enkele vrijwel geheel vernieuwde vleugels met woningen aan de noord- en de westzijde van het complex. Oorspronkelijk strekte het gasthuis zich nog verder naar het noorden uit; de huidige omvang heeft het sinds 1628, toen
het tot proveniershuis werd verbouwd. Het gasthuis is gerestaureerd in de jaren 1972-'78 onder leiding van C.L. Temminck Groll.
Het Geertruits- of Pepergasthuis (Peperstraat 20) [51] werd in 1405 gesticht door Bernard Solleder en zijn zoon Albert voor de opvang van pelgrims; het kwam in 1594 in protestantse handen en huisvestte een tijd lang geesteszieken (1605-1702). De eenvoudige kapel met dakruiter is in de kern een 15de-eeuws gebouw dat in 1631 sterk werd vergroot en in 1834 een nieuwe straatgevel met neogotische vensters kreeg. Het interieur bevat een orgel van P. van Oeckelen uit 1862. Een maniëristisch poortje uit 1640, met een gebeeldhouwde bekroning in een overgang van Lodewijk XIV- naar Lodewijk XV-stijl (1743), geeft toegang tot het eerste binnenhof. Hier staat een pomp uit 1829. Behalve de kapel liggen aan de eerste binnenplaats enkele woningen, een 15de-eeuwse vleugel met de vroegere eetzaal en de 15de-eeuwse middenvleugel met de in neorenaissance-stijl ingerichte voogdenkamer. Een poortje uit 1668 geeft door deze middenvleugel toegang
| |
| |
Groningen, St.-Jacob- en St.-Annagasthuis
tot een tweede binnenhof met 17de-eeuwse, eenlaags woningen. Deze woningen hebben vrijwel gesloten buitengevels. Een laat-middeleeuws bouwdeel achter de kapel geeft met een poort - in de sluitsteen op 1653 gedateerd - toegang tot een achterhof. Hier zijn in 1827 en 1861 nog enkele woningen bijgebouwd. De woningen van het in 1990-'91 gerestaureerde complex behoren tegenwoordig tot woningbouwvereniging Volkshuisvesting.
Het St.-Annen of Mepschegasthuis (Oude Kijk in 't Jatstraat 4) [52] werd gesticht in 1479 door Syerd de Mepsche, weduwe van Otto ter Hansouwe. Zij bewoonde het ernaast gelegen Hinckaertshuis (Oude Kijk in 't Jatstraat 6), dat lange tijd als regentenhuis bleef dienen. Het in 1786 herbouwde gasthuis bestaat uit een breed dwars pand met zadeldak tussen topgevels en vier gasthuiswoningen aan de achterhof. Boven de omlijste ingang zit een stichtingssteen. Het voorm. St.-Jacob- en St.-Annagasthuis (Gasthuisstraat 2) [53] - rond 1490 gesticht door Jacob Grovens en Eteke Sluchtinge - bestaat uit vier eenlaags vleugels om een binnenhof. In een van de binnenhoeken staat een onderkelderde, gepleisterde regentenkamer met een klokgevel uit 1681. Het exterieur van het gasthuis is in 1879 in neoclassicistische vormen verbouwd. Boven de ingang prijken de naam van het gasthuis, enkele stichtingsstenen en een opengewerkte houten dakruiter. Het complex is in 1982 verbouwd tot woningwetwoningen.
Groningen, St.-Anthoniegasthuis
Het meest markante voorbeeld van de grote, oudere gasthuizen zonder kapel is het in 1517 gestichte St.-Anthoniegasthuis (Rademarkt 29) [54]. Het was bestemd voor ouderen en later ook voor pestlijders (1608-'44) en geesteszieken (1702-1844). Het complex is ingrijpend verbouwd in 1695-'96, in de loop van de tijden enkele keren gerenoveerd en ten slotte gerestaureerd in 1982-'84. De naar voren uitgebouwde toegangspoort in classicistische vormen heeft beeldhouwwerk en opschriften uit 1664 en 1721 (renovatie poort). Het eerste, zich naar achteren verbredende binnenhof met twee houten pompen heeft aan de noordzijde deels tweelaags huisjes en verder langs alle zijden eenlaags woningen. Het middelste pand aan de westzijde is voorzien van een klokgevel met gevelsteen uit 1725 en een wijzerplaat met klokje uit 1806. Het complex omvat verder een klein achterhofje en een uitbreiding uit 1928-'31.
Het zogeheten Armhuiszittend Convent (Huis) of Lamme Huiningegasthuis (Akerkstraat 22) dateert van oorsprong uit 1621, maar is verbeterd en vergroot in 1634, 1655, 1684 en 1716. Hieraan herinneren oude gevelstenen in de voorgevel van de in 1884 in neorenaissance-stijl opgetrokken nieuwe eenlaags ingangsvleugel. Daarachter omvat het complex een kleine binnenplaats - met pompvoet uit 1763 - en een tuin. Van het blijkens de stichtingssteen uit 1632 daterende Anna Varwergasthuis (Nieuwe Kijk in 't Jatstraat 12-16) heeft nummer 12 een verdieping, de overige huisjes zijn eenlaags. Vergelijkbaar is het rijtje eenlaags huisjes van het Aafyn Wilsoorhofje (Kattenhage 4-12). Deze vroeg-17de-eeuwse woningen zijn testamentair geschonken door Aafyn Wilsoor in 1740. Het Tette Alberdagasthuis (Nieuwe Kerkhof 22a-d), een reeks gepleisterde eenlaags woningen met verhoogde middenpartij bekroond door een timpaan, is blijkens de (19de-eeuwse) gevelsteen gesticht in 1658. In de 18de eeuw zijn de huisjes van de Nieuwe Boteringestraat naar de huidige plek verplaatst. Sinds de restauratie in 1987 is het verdeeld in vijf in plaats van de oorspronkelijke zes woningen.
Het Zeylsgasthuis (Visserstraat 50), in 1646 gesticht door Berend Janssen Seilmaker en de vrouw van zijn broer, heeft bij een verbouwing in 1751 naar plannen van Jan Dieters Brugma een pronkgevel gekregen in de vorm van een halsgevel in Lodewijk XV-stijl voorzien van gebeeldhouwde cartouches met opschriften betreffende de stichting en de renovatie. Ook het Nieuw Aduardergasthuis (Munnekeholm 3), oorspronkelijk in 1604 gesticht door Wilhelmus van Emmen, kreeg bij een totale vernieuwing in 1775 naar ontwerp van G. Bonsema een pronkgevel. Deze gevel in Lodewijk XV-vormen heeft een cartouche met het bouwjaar en een gevelsteen met stichtingstekst.
In de tweede helft van de 19de eeuw kwamen veel nieuwe gasthuizen tot stand. Het Doopsgez. Gasthuis (Nieuwe Boteringestraat 47 1-26) [55] kwam voort uit een schenking van broeder Jacob Dijk in 1872. Achter het in 1878 in neoclassicistische stijl opgetrok- | |
| |
ken poortgebouw ligt een binnenhof met woningen uit 1883 en 1897, maar ook uit 1924, 1957 en 1988-'89, toen het complex is gerenoveerd. In de Hortusbuurt, waar nog grote terreinen voorhanden waren, werden diverse nieuwe gasthuizen gesticht. Het Gerarda Gockingagasthuis (Grote Rozenstraat 76-78), gebouwd in 1870 en uitgebreid in 1882 en 1891, bestaat uit een reeks eenlaags woningen in traditionele vormen. Vergelijkbaar in opzet, maar voorzien van iets meer decoratieve elementen, is het Kleine Middengasthuis (Kleine Rozenstraat 8-44), gebouwd in 1873 in opdracht van de Nederduitsch Herv. kerk. Het complex bestaat uit een straatvleugel met poort en woningen aan een rechthoekig binnenhof en is in 1980-'81 gerenoveerd door woningbouwvereniging Gruno. Het Pieternellagasthuis (Grote Leliestraat 34 1-55) [56] is in 1872 gesticht door de weduwe A. Janson ter nagedachtenis van de kinderen Pieternella en Pieter Knijpenga. De oudste huisjes staan aan weerszijden van de neoclassicistische ingangspoort met stichtingstekst in het timpaan. Het gasthuis is uitgebreid in 1878, 1895 (linker achterhof) en 1935 (rechter achterhof). Noorderhaven 23 is sinds 1885 in gebruik als voogdenkamer. Het in 1864 opgerichte en in 1880 geopende Sint-Martinusgasthuis (Grote Leliestraat 23 1-18) [57] bestaat uit een poortvleugel uit 1892 en twee haakse vleugels aan een achterhof. Het in 1895 door de Nederduitsch Herv. kerk voor handwerkslieden en dienstboden opgerichte Middengasthuis (Grote Leliestraat 51-113) [58] heeft een door een eenvoudig poortje toegankelijk rechthoekig binnenhof met rondom eenlaags woningen. De
noordvleugel is deels tweelaags en draagt een gedenksteen met stichtingsdatum en een steen die de renovatie van 1986 door woningbouwvereniging Concordia memoreert. De nummers 55-57 dateren uit 1888.
In het noordelijke deel van de binnenstad verrees verder in 1890-'92 het Remonstrantsch Gasthuis (Noorderbinnensingel 23-49) [59] naar ontwerp van J.P. Hazeu, in eenvoudige bouwtrant met neorenaissance-elementen. Tussen enkele tweelaagspanden aan de singel staat een poort uit 1899, geschonken
Groningen, Zeylsgasthuis
door Jan van Eck en Elizabeth Kleve en voorzien van beelden die Rust en Vrede symboliseren. Aan een groot binnenhof staan eenlaagspanden. Dit in 1905-'06 nog vergrote complex is aan het eind van de jaren zeventig gerenoveerd. Aan de oostzijde van de stad kwam in 1903 in opdracht van het pensioenfonds van het ‘College van Boekverkopers’ het Typografengasthuis (Petrus Campersingel 37-117) [60] tot stand, naar ontwerp van K.H. Holthuis in eenvoudige bouwtrant met neorenaissance-elementen. Ook hier staan tweelaags woningen aan weerszijden van een poort, die toegang geeft tot een binnenhof met eenlaags woningen. De poort draagt de naam van het gasthuis en het bouwjaar. Naar de boekdrukkunst verwijzen een wapenschild met drukkersgereedschappen en het opschrift: ‘Uit Haarlem's bloemhof ging het licht over de aarde’. Deze huisjes voor typografengezellen zijn tegenwoordig particulier bewoond. Naar voorbeeld van de binnenstadshofjes liet de gemeente in 1933 naar ontwerp van S.J. Bouma twee hofjes voor ouden van dagen bouwen, Tellegenstraat 7-59 en Ceramstraat 17-55; beide liggen op binnenterreinen die via een smalle gang toegankelijk zijn.
Woonhuizen. In de binnenstad zijn de bouwblokken over het algemeen vanaf de hoofdstraten verdeeld in langgerekte percelen. De oudste stenen hoofdhuizen staan meestal op bredere percelen (6-9 meter), de latere huizen op smallere, ondiepe percelen. Het noordwesten van de oude binnenstad en de omgeving van het Martinikerkhof kennen een grilliger percelering en straatverloop. De achtererven met de achterhuizen zijn ontsloten met stegen. Opvallend in Groningen is het veelvuldig voorkomen van smalle druipstroken (osendrop) tussen de met zelfstandige bouwmuren opgetrokken huizen. Deze stroken zijn aan de straatzijde later vaak met baksteen dichtge- | |
| |
maakt. Gemeenschappelijke bouwmuren werden in het middeleeuwse Groningen overigens ook toegepast; het gebruik ervan werd vanaf het begin van de 15de eeuw ook aangemoedigd en in keuren geregeld door de stedelijke overheid.
Middeleeuwse huizen De oudste stenen huizen van Groningen werden aan het eind van de 13de en het begin van de 14de eeuw gebouwd langs de markten en de daarop aansluitende oude noord-zuid-verbindingen, zoals de Oude Boteringestraat, de Oude Ebbingestraat en de Oosterstraat. Ook bij de haven aan de Hoge der A en de Brugstraat werden al vroeg stenen huizen gebouwd. Bij veel huizen in de binnenstad gaat achter de meestal 18de- of 19de-eeuwse gevel of de bepleistering nog een middeleeuwse kern schuil, meestal bestaand uit muurwerk, en soms ook uit balklagen, kapconstructies of kelders. De grote middeleeuwse huizen uit de 13de en vroege 14de eeuw hadden voornamelijk een handels- en opslagfunctie. Gewoond werd meestal in zij- of achterhuizen bij het hoofdhuis. De kelders waren meestal vanaf de straat toegankelijk en konden apart worden verhuurd.
Aan de zuidzijde van de Grote Markt staan enkele huizen die in hun kern tot de vroegste stenen bouwwerken van de stad behoren. Een van de oudste kelderresten in de stad heeft Grote Markt 40; het betreft mogelijk laat-12de-eeuws kistwerk van een relatief klein formaat kloostermoppen met daartussen een vulling van veldkeien. Het pand erboven is gezien een gevelsteen in de oostmuur onder meer in 1565 vernieuwd en heeft een 19de-eeuwse blokbepleistering en lijstgevel met laat-19de-eeuwse winkelpui. Het pand Grote Markt 36, waarin sinds het eind van de 18de eeuw het hotel ‘De Doelen’ is gevestigd, heeft een 13de-eeuwse kelder met hangkoepelgewelven en gordelbogen. Het uiterlijk wordt nu bepaald door de laat-18de-eeuwse lijstgevel en het schilddak met topschoorsteen. Het ernaast gelegen onderkelderde pand met klokgevel uit 1730 is mogelijk oorspronkelijk als zijhuis van nummer 36 gebouwd. Ook het diepe pand Grote Markt 39, nu het bekende studentencafé ‘De Drie Gezusters’, heeft in de zijmuren en de achtergevel
Groningen, Calmershuis
restanten van 13de-eeuws muurwerk. De inmiddels ingebouwde oorspronkelijke achtergevel heeft in de top nog resten van twee rijen rondboognissen. De verhoging van het voorhuis en de voorgevel met omlopende kroonlijst zijn laat-18de-eeuws. Het pand Grote Markt 38, met een halsgevel die voorzien is van gebeeldhouwde klauwstukken, is wellicht ontstaan als zijhuis van nummer 39.
Het vroeg-13de-eeuwse Calmershuis (Oude Boteringestraat 24) is waarschijnlijk gebouwd in opdracht van de familie Calmers, die het in ieder geval in 1338 al bewoonde. Het zware muurwerk van de zijmuren en de oorspronkelijke achtergevel van dit diepe huis hebben nog enkele kleine - momenteel van buiten niet zichtbare - romaanse getoogde vensters en spleetvensters. Het muurwerk met grote kloostermoppen van de oude linker zijgevel is te zien in een smalle steeg, de overige gevels zijn later geheel gepleisterd. De kelder wordt overdekt door hangkoepelgewelven op gordelbogen. Daarboven bevinden zich een hoge beletage (zaal) en twee lagere verdiepingen. Het achterhuis bevat een kelder overdekt door een samengestelde balklaag met daarop kloostermoppen. De balklagen en de kapconstructie van het voorhuis dateren van een verbouwing uit omstreeks 1543. De voorgevel is in de 18de eeuw vernieuwd en voorzien van een klokgevel. Van 1910 tot 1982 was het huis in gebruik bij firma J.B. Wolters, later Wolters-Noordhoff. In 1913 werd het achterhuis grotendeels gesloopt en herbouwd met dezelfde hoogte als het voorhuis. Bij de voorgevel verving men een 18de-eeuwse erker door twee grote nieuwe vensters, voorzien van neorenaissance-schelpboogvullingen. Sinds de restauratie in het begin van de jaren negentig is het pand in gebruik bij de Open Universiteit.
In de Oude Boteringestraat hebben nog meer panden achter de jongere gevel een middeleeuwse kern. Het dwarse pand Oude Boteringestraat 52 heeft in de toppen van beide kopse gevels een 13de-eeuwse nissengeleding. Verder bevat het huis resten van een houten kelderzoldering ondersteund door een onderslagbalk met standvinken; de kapconstructie is 15de-eeuws met hergebruikte onderdelen. Van het diepe huis Oude Boteringestraat 12 gaan delen van het muurwerk terug tot de 13de of het begin van de 14de eeuw. Aan de achterzijde bevinden zich resten van een houten kelderzoldering uit circa 1400. Bij een ingrijpende verbouwing in 1517 kreeg het huis onder meer een nieuwe achtergevel en in 1764 een nieuwe voorgevel met rococo-consoles en een cartouche met het bouwjaar. Ook Oude Boteringestraat 71 bezit een houten kelderzoldering. De diepe huizen Oude Boteringestraat 10 en 14 hebben een 15de-eeuwse kern. Dat is eveneens het geval bij het in opzet tweebeukige hoekhuis Oude Boteringestraat 72, waarvan de linker zijgevel is voorzien van korfboognissen. De kapconstructie heeft een vlieringvloer met bakstenen op kleine balken tussen de jukken. De voorgevel dateert van een verbouwing rond 1800.
Het Hinckaertshuis (Oude Kijk in 't Jatstraat 6) is een diep onderkelderd pand uit de late 13de eeuw. De kelder heeft hangkoepelgewelven op gordelbogen. Ook de sporenkap stamt uit de bouwtijd; aan het eind van de middeleeuwen zijn jukken toegevoegd. Het linker bouwdeel is waarschijnlijk rond 1450 gebouwd als zijhuis en kreeg omstreeks 1600 een achterhuis. De voorgevels zijn later gepleisterd en het rechter deel heeft een omlijste ingang met stoep. De panden zijn in 1985-'86 gerestaureerd en in 19de-eeuwse stijl ingericht, maar het
| |
| |
Groningen, Hinckaertshuis met St.-Annenof Mepschegasthuis
interieur bevat ook oudere onderdelen, zoals een schouw in Lodewijk XVI-stijl en een geschilderd behangsel (omstreeks 1800) in de tuinkamer.
Diverse vroege stenen huizen verrezen ook aan de handelskade langs de A. Van het diepe huis Hoge der A 18 stammen de zijmuren en de kelder uit de late 13de of de vroege 14de eeuw. De balklagen en de kap met jukken dateren van een verbouwing rond 1500. Het deels onderkelderde achterhuis is waarschijnlijk rond 1400 gebouwd en kreeg in het begin van de 17de eeuw een verdieping. Rond 1800 werd de oude voorgevel gesloopt en vervangen door een lijstgevel. De achtergevel is in 1859 vernieuwd. Het interieur bevat diverse 19de-eeuwse onderdelen. De oorsprong van het in 1974 gerestaureerde diepe woon- en pakhuis Eem (Hoge der A 6) ligt rond 1330. In de 17de eeuw kreeg de zaal een tussenverdieping. Van een verbouwing in 1730 dateert het onderste deel van de voorgevel, met schuifvensters en een omlijste ingang met stoep; het bovenste deel, met hijsluiken, kroonlijst en trijshuisje, dateert van een verbouwing in 1839. Het interieur bevat enkele oude schouwen en een pomp. Beide laatstgenoemde huizen hebben in de kelder resten van een houten kelderzoldering ondersteund door een onderslagbalk op standvinken. Restanten van deze oude bouwwijze zijn ook te vinden bij Hoge der A 14, terwijl het 13de-eeuwse pand Hoge der A 17 een kelder met hangkoepelgewelven op gordelbogen bezit.
Langs de op de haven uitkomende Brugstraat staan ook verschillende oude panden. Het Cantershuis (Brugstraat 26) heeft achter de rijk uitgevoerde eclectische voorgevel van omstreeks 1870 een interessante middeleeuwse kern. De houten kelderzoldering met onderslagbalk op standvinken is dendrochronologisch gedateerd op 1320. Het diepe huis
Groningen, Brugstraat 24
bevat verder muurwerk en eiken balklagen uit de bouwtijd. Het achterhuis is van recenter datum. Het aan de andere zijde van de overbouwde steeg gelegen diepe pand Brugstraat 24 heeft de laat-15de-eeuwse gotische gevel behouden en heet daarom het ‘Gotische Huis’. Deze gevel is voorzien van geprofileerde, halfrond gesloten nissen - sommige nog met een driepastracering - tussen geprofileerde muurdammen. Een waterlijst markeert de overgang van de vroegere begane grond naar de verdieping. De houten vensters tonen de later ontstane vloerindeling. Van de oorspronkelijke stenen kruisvensters zijn alleen nog restanten over. De oorspronkelijke geveltop is in het begin van de 19de eeuw vervangen door een puntgevel. Het muurwerk van het achter de gevel liggende pand gaat terug tot de 14de eeuw. De kelder heeft onderslagconstructies uit de bouwtijd. De kapconstructie is waarschijnlijk 15de-eeuws. Het smallere en lagere achterhuis met stenen kruiskozijnen is waarschijnlijk rond 1500 opgetrokken. Het interieur bevat onder meer een vroegrenaissancistische schouw uit 1564. Vanaf omstreeks 1650 tot 1800 was in het pand een brouwerij en daarna een pakhuis (‘New York’) gevestigd; ten behoeve daarvan heeft men de vloerniveaus veranderd en de achterzijde van het voorhuis verhoogd. Sinds de in 1975 voltooide restauratie is het pand in gebruik als Noordelijk Scheepvaartmuseum en Niemeyer Tabaksmuseum (samen met nummer 26). In dezelfde straat staan nog verschillende panden met een middeleeuwse kern achter jongere gevels, te weten Brugstraat 13, 16, 17, 18 en 20.
In het zuidelijke stadsdeel staat ook een aantal huizen waarvan de bouwgeschiedenis ver terug gaat, met name aan de Oosterstraat. Het diepe huis Oosterstraat 44 heeft 14de-eeuws muurwerk en een kelder met hangkoepelgewelven; de balklagen en een deel van de kap dateren wellicht ook nog uit die tijd. In de eerste helft van de 18de eeuw is de zoldervloer hoger gelegd. De toen reeds afgetopte middeleeuwse gevel werd later in de 18de eeuw met een beklamping verbouwd tot de huidige lijstgevel. De rechts naast het huis gelegen steeg werd bebouwd en bij het huis getrokken als
| |
| |
ingangstravee. In 1868 liet A. Haakma Janssonius de ingangstravee verhogen en van een nieuwe topgevel en een neorococo-bordes voorzien; de kroonlijst van het huis kreeg neorococo-consoles. In 1955 kwam het in handen van de Stichting Sociëteitsfonds Veri Et Recti Amici. Het diepe pand Oosterstraat 65 bevat resten van een houten kelderzoldering van omstreeks 1300 en ook de huizen Oosterstraat 33 en Oosterstraat 69 hebben achter hun midden-18de-eeuwse lijstgevels een middeleeuwse kern. Hetzelfde geldt voor het hoekhuis Herestraat 40, waar achter de 19de-eeuwse lijstgevel restanten van een 13de-eeuws diep huis en een dwars zijhuis uit de tweede helft van de 15de eeuw schuil gaan. Aan het Hoogstraatje staan enkele deels 16de- en 17de-eeuwse achterhuizen.
Achter in de Munstersegang, een zijsteeg van de Gelkingestraat, staat een pand met een waarschijnlijk 16de-eeuwse kern. De ingrijpend verbouwde en gerestaureerde gevel heeft een gevelsteen uit 1557 en enkele natuurstenen dorpels. De geveltop is vernieuwd bij een recente verbouwing tot wooneenheden. Het pand Visserstraat 55-57 stamt waarschijnlijk ook uit de 16e eeuw. De voorgevel toont ontlastingsbogen en natuurstenen lateien van verdwenen vensters en is ten dele gecementeerd.
17de-eeuwse huizen
Vanaf het begin van de 17de eeuw resteren meer huizen met authentieke of slechts deels verbouwde gevels. Kenmerkend voor die tijd zijn de gevels met maniëristische natuurstenen boogvullingen in schelpmotief. De geveltoppen van dergelijke gevels konden heel verschillend zijn uitgewerkt, met rijk bewerkte klauwstukken of een in- en uitgezwenkte top. Het diepe huis Poelestraat 8 heeft een deels in baksteen en deels in zandsteen uitgevoerde voorgevel uit circa 1600. De geheel in natuursteen uitgevoerde topgevel is voorzien van beslagwerk, gevleugelde kopjes en festoenen. Boven de verdiepingsvensters zitten natuurstenen schelpboogvullingen. De onderpui is gewijzigd. Diverse maniëristische gevels met fijn gedetailleerde schelpboogvullingen zijn te vinden in de rond 1610 nieuw aangelegde Zwanestraat, bijvoorbeeld het hoekhuis Zwanestraat 12, dat blijkens een jaartalsteentje dateert uit 1612. De gevel is later gepleisterd en voorzien van een rechte kroonlijst en nieuwe ramen. Het diepe pand heeft een iets lager, onderkelderd achterhuis (Soephuisstraat 1). Eveneens later gepleisterd zijn de vergelijkbare voorgevels van Zwanestraat 28, rond 1860 verhoogd en voorzien van een rechte kroonlijst met gesneden guirlandes, en Zwanestraat 30, met een klokgevel van rond 1740.
Het hoekpand Nieuwe Ebbingestraat 2 heeft aan de zijde van de Spilsluizen een op 1622 gedateerde schoudergevel met schelpboogvullingen. Op de toppilaster staat een beeldje van een leeuw met wapenschild. De kruiskozijnen zijn gereconstrueerd. De uit omstreeks 1630 daterende maniëristische gevel van Oude Ebbingestraat 52 heeft schelpboogvullingen en een trapgevel met toppilaster op gebeeldhouwde console, klauwstukken en siervazen op de treden. De top bevat verder nissen met reliëfafbeeldingen van Johannes de Doper en Johannes de Evangelist. Bij een restauratie rond 1996 heeft de gevel zijn oude kleuren (rood, licht oker) herkregen. De onderpui is gewijzigd. Het zeer diepe pand heeft een gepleisterde zijgevel voorzien van dakkapel met hijskap. Het diepe huis Gelkingestraat 24 heeft schelpboogvullingen en een in- en uitgezwenkte gevel met rolwerk. Op de verdieping zijn de boogtrommels later vervangen door een invulling met Hebreeuwse letters en christelijke voorstellingen. De onderpui is ingrijpend gewijzigd onder de boogvullingen. Opvallende in- en uitgezwenkte topgevels met rolwerk heeft ook het dubbelpand Damsterdiep 40-42. De uit het tweede kwart van de 17de eeuw daterende gevels hebben schelpboogvullingen, natuurstenen banden, sierankers en in de geveltoppen een ovaal venster. Bij beide gevels is de bekroning verdwenen en zijn de ramen en de onderpuien gewijzigd. Nummer 40 heeft nog een uitgebouwde travee met topgevel in dezelfde stijl. Bij latere verbouwingen gewijzigde gevels met maniëristische schelpboogvullingen hebben verder Vismarkt 52 (linker deel), Oosterstraat 31 (verdieping) en Vismarkt 56. Het laatste pand is in de kern middeleeuws en
Groningen, Woonhuis Ossenmarkt 5
heeft een langgerekt achterhuis. In het laatste kwart van de 18de eeuw is de top van de 17de-eeuwse voorgevel vervangen door een kroonlijst. De ingang en het bordes met kwartrond opgaande trap en gietijzeren leuning dateren ook uit die tijd of van iets later.
Een belangrijke categorie 17de-eeuwse huizen in Groningen vormen de brede dwarse huizen met reeksen kloostervensters. Deze zogeheten Groninger vensters zijn functioneel door de toepassing van enkelvoudige balklagen van voornaar achtergevel, waarbij de balken relatief dicht bij elkaar liggen. Verschillende voorbeelden zijn te vinden op de brede erven in de 17de-eeuwse stadsuitleg. Zeer rijk uitgevoerd is het zeven traveeën brede huis Ossenmarkt 5 uit 1624, gebouwd in opdracht van Geert Schaffer. Het ontwerp wordt toegeschreven aan Garwer Peters. Boven de smalle vensters zijn schelpboogvullingen aangebracht. De rijk met beeldhouwwerk versierde geveltop in het midden van de dwarskap is voorzien van drie schildhoudende leeuwtjes en een alliantiewapen met helmteken uit 1644 van de toenmalige eigenaars Tobias Andreae en Elizabeth de Geer. De kroonlijst met lambrequins, de schuiframen en de ingangspartij met zijlichten en fraai gebeeldhouwde draperie dateren van een verbouwing uit 1723 in opdracht van Adriaan Joseph Trip.
Het door brouwer Sybolt Jacobs in 1631 gebouwde huis Spilsluizen 1 is maar
| |
| |
Groningen, Woonhuis Spilsluizen 1
liefst zeventien traveeën breed. In het midden heeft het een trapgevel met kleine klauwstukken. De schelpboogvullingen van alle vensters zijn behouden gebleven, maar de begane grond heeft wel andere, omlijste ingangen en grotere ramen gekregen. Andere voorbeelden van dit huistype in de stadsuitleg zijn Guyotplein 3 (zie Doofstommeninstituut) en Noorderhaven 23-23a - verbouwd in 1729 en in de 19de eeuw - maar deze hebben ontlastingsbogen met blokjes boven de smalle vensters. In de oude binnenstad zijn ook enkele dwarse huizen met smalle vensters te vinden. De 17de-eeuwse gevel van Haddingestraat
Groningen, Woonhuis Martinikerkhof 25
7 heeft schelpboogvullingen; de kroonlijst en deuromlijsting dateren van omstreeks 1800. Van de brede gevel van Oude Kijk in 't Jatstraat 8 dateert het deel op de verdieping met de smalle vensters en de ontlastingsbogen met blokjes uit het tweede kwart van de 17de eeuw. De kroonlijst van dit pand is 18de-eeuws, de onderpui met rusticablokken 19de-eeuws.
In de eerste helft van de 17de eeuw waren er naast de genoemde, rijk afgewerkte gevels ook eenvoudiger exemplaren, zoals de verminkte gevel met natuurstenen banden van Herestraat 13, de trapgevels met toppilaster van Haddingestraat 16 (1624) en Sint-Walburgstraat 5 (1637), de gepleisterde schoudergevel met toppilaster van Nieuwe Ebbingestraat 62 (1630) en de vergelijkbare schoudergevel met ornamentstukken van het hoekpand Turftorenstraat 28. Met festoenen versierde gevels die hun oorspronkelijke topgevel in de 18de eeuw hebben verloren voor een rechte kroonlijst, zijn het uit 1649 daterende, maar later gesplitste Herestraat 28-30 (kroonlijst laat-18de-eeuws) en Oude Kijk in 't Jatstraat 9. Het dwarse, maar niet erg brede pand Oude Kijk in 't Jatstraat 18 heeft een 16de-eeuwse kern, maar de voorgevel met Vlaamse geveltop, voorzien van gebeeldhouwde klauwstukken, kwam omstreeks 1640 tot stand. Het vaak verbouwde huis is in 1980-'82 gerestaureerd en herbergt gereconstrueerde kamers in 17de-eeuwse stijl. Van een vroeg-20ste-eeuwse tabakswinkel in het pand resteert de winkelpui en een deel van het jugendstil-winkelinterieur. Uit de tweede helft van de 17de vinden we gevels met geprononceerde klauwstukken. Het dwarse eenlaagspand Martinikerkhof 25 heeft een grote Vlaamse geveltop, uitgevoerd als halsgevel met gebeeldhouwde klauwstukken, oeil-de-boeuf, afhangende festoenen en een bekronend timpaan met daarin het jaartal 1660. Vergelijkbare vormen zijn te vinden bij het veel grotere, diepe huis Oude Ebbingestraat 39, dat in 1661 is gebouwd door raadsheer Andreas Ludolphi op de zuidwesthoek van het terrein van het voorm. Jacobijnerklooster. Rijk versierd is de classicistische voorgevel; een verhoogde halsgevel met grote klauwstukken, oeil-de-boeufs, festoenen en een bekronend driehoekig
Groningen, Woonhuis Oude Ebbingestraat 39
| |
| |
timpaan met daarin het bouwjaar. Het huis is enkele malen verbouwd, onder andere in 1923, toen de begane grond werd verbouwd tot kledingzaak van de firma N.C. Hensen, zoals de puibalk nog vermeldt. De zijgevel van dit diepe pand met achterhuis (Jacobijnerstraat 2) heeft een Vlaamse geveltop met hijsluiken. De lage halsgevel van Grote Markt 47 heeft een timpaanbekroning met daarin het jaartal 1669 en verder gebeeldhouwde forse klauwstukken, oeil-de-boeuf-omlijsting en festoenen. De pui is 19de-eeuws.
Het drielaags huis De Drie Vlasblommen (Hoge der A 7) heeft een middeleeuwse kern, maar kreeg zijn huidige hoofdvorm en uiterlijk bij een ingrijpende verbouwing rond 1660, waarschijnlijk in opdracht van Hester van den Broecke, weduwe van Reinder Dercks Vlasbloem. De huisnaam zou zijn geïnspireerd op diens drie kinderen. De pilastergevel aan de voorzijde kreeg in het begin van de 19de eeuw onder meer een rechte kroonlijst met trijshuisje en een nieuwe ingangsomlijsting. Links van het huis is er een steeg met steunbogen, rechts een dichtgemaakte osendrop. Het vaak verbouwde pand is gerestaureerd in 1991-'94. Het interieur bevat onder meer 17de-eeuwse onderdelen, zoals een eiken schouw met marmeren zuilen een - deels neorenaissancistische - kastenwand die rond 1900 voor een 18de-eeuwse rococo-wand is geplaatst. Op het achtererf staat een tuinkamer, in 1899 voor de familie Boissevain gebouwd naar ontwerp van H.P. Berlage; de keuken (achter Hoge der A 6) is toen eveneens tot tuinkamer verbouwd. Aardig om te noemen is ten slotte nog het poortje uit 1683 bij Akerkhof 8, dat wordt bekroond door een opzetstuk met een soort gorgonenmasker, geflankeerd door bollen.
18de-eeuwse huizen
Een aantal grote middeleeuwse huizen kreeg in de eerste helft van de 18de eeuw een facelift door de bouw van nieuwe voorgevels met opvallende geveltop. Bij het grote hoekhuis Vismarkt 40, in de kern het middeleeuwse huis van de familie Harderinge, gebeurde dit in 1723. De forse klokgevel heeft vanaf de aanzetkrullen een geornamenteerde omlijsting, eindigend bij de ovaal afgesloten bekroning voorzien van het alliantiewapen van
Groningen, Woonhuis Vismarkt 40
de families Du Chesnoy en Lewe. Een klokgevel in eenvoudiger uitvoering is die van Grote Markt 36 uit 1730. In opdracht van Lambert Sijlman en Elisabeth Schott kreeg het middeleeuwse, diepe huis Oosterstraat 53 in 1740 een halsgevel met rijk gebeeldhouwde top, voorzien van een wapen. Het interieur bevat onder meer een koofplafond in empire-stijl, aangebracht bij een verbouwing rond 1802 in opdracht van Joannes Baptiste Dumonceau. Het sinds de restauratie van 1987-'88 in het pand gevestigde hotel ‘Schimmelpenninckhuys’ ontleent zijn naam aan het op het plafond afgebeelde portret van deze leider van de Bataafse Republiek.
De klokgevel van Akerkhof 17 heeft vrij kleine aanzetkrullen; de bekroning is uitgevoerd met een cartouche die het bouwjaar 1733 draagt. Vergelijkbaar is de klokgevel uit 1745 van het drielaags pand Folkingestraat 7. De vensteromlijstingen en de winkelpui zijn 19de-eeuws. Bij het dwarse eenlaags pand Nieuwe Boteringestraat 50 is de Vlaamse geveltop boven de ingang in klein formaat op een zelfde wijze uitgewerkt. Het dubbelpand Steentilstraat 12 heeft twee klokgevels met segmentvormige bekroning en gebeeldhouwde aanzetkrullen uit circa 1740. Op de scheiding van beide gevels zit een door een draperie omlijste opschriftsteen. Aan de Turfsingel en het Schuitendiep staan enkele dwarse eenlaags panden met zadeldak tussen topgevels en boven de ingang een klokgevel met aanzetkrullen en eenvoudige bekroning. Turfsingel 45 heeft geen souterrain, Turfsingel 24 en Schuitendiep 42 wel. Dit laatste huis is in de kern wellicht nog 17de-eeuws. De 18de-eeuwse klokgevel en het pothuis (potkast) voor het souterrain zijn bij de restauratie in 1976-'77 gereconstrueerd. Het onderkelderde, eenlaags hoekpand Turfsingel 10 heeft een zadeldak met een puntgevel die bekroond wordt door een schoorsteen; naast de houten trap naar de ingang bevindt zich een pothuis. Een late klokgevel is die uit 1793 van Damsterdiep 26; in de gevelbekroning is een medaillon met monogram (DFB) opgenomen. Sommige gevels in 18de-eeuwse vormen zijn in feite het resultaat van hergebruik, zoals de in 1919 opgetrokken halsgevel van Zwanestraat 4, met natuursteenwerk van een gevel uit 1730. Het in de Tweede Wereldoorlog vernielde huis Grote Markt 42 kreeg bij de herbouw in 1951 een klokgevel met materiaal van een pand aan de Nieuwendijk te Amsterdam. De bekroning heeft een grote kuif in Lodewijk XV-vormen. De gebeeldhouwde
18de-eeuwse deuromlijsting in Lodewijk XV-vormen is een restant van het in de oorlog vernielde pand Oosterstraat 46.
In de 18de eeuw verrezen in de stad verschillende grote herenhuizen met lijstgevels. Het meest kapitale voorbeeld is het Huis van Sichterman (Ossenmarkt 4-4a), een zeer breed, drielaags herenhuis in Lodewijk XV-stijl uit 1746-'50, gebouwd voor de uit Bengalen gerepatrieerde, schatrijke J.A. Sichterman. Het huis heeft een kroonlijst met rijk gesneden consoles, decoratief beeldhouwwerk boven en onder de vensters en op de hoeken van het schilddak grote, vaasvormig gebeeldhouwde schoorstenen. Het huis is wellicht ontworpen door Theodorus van der Haven; het beeldhouwwerk zou door broer Gerbrand zijn uitgevoerd. In 1770 werd het pand gesplitst in twee herenhuizen, waarbij men de oorspronkelijke ingang verving door twee deuren met gesneden bovenlichten en daarvoor een bordes met dubbele gezwenkte trappen en fraai gesmede hekken. Het interieur van het rond 1977 gerestaureerde pand bevat nog de nodige 18de-eeuwse elementen. Het links
| |
| |
Groningen, Woonhuis Oude Boteringestraat 44
ernaast gelegen koetshuis (Ossenmarkt 31) dateert uit 1750. De gevel heeft een gepleisterd basement met daarop pilasters en een gezwenkte kroonlijst. Onder het rijk gesneden bovenlicht zijn de grote deuren recentelijk vervangen door een glaspui.
Het huis Oude Boteringestraat 23 ontleend zijn bijnaam ‘Huis met de Dertien Tempels’ aan het oorspronkelijke middeleeuwse dubbelpand, waarvan de gesloopte laat-gotische gevel was voorzien van dertien pinakels (tempels). Dat huis werd omstreeks 1710 in opdracht van Theodorus van Brunsvelt verbouwd tot een breed, onderkelderd herenhuis met schilddak en hoekschoorstenen. Na 1756 liet burgemeester Tjaard van Berchuis verfraaiingen in Lodewijk XV-stijl aanbrengen, zoals de ingangsomlijsting en de consoles van de kroonlijst. Het rond 1964 gerestaureerde pand is nu in gebruik bij de Rijksuniversiteit Groningen. Het interieur bevat nog enkele 18de-eeuwse elementen. De lijstgevel van Oosterstraat 29 dateert van een verbouwing in 1758-'59 voor rentmeester A.H. Berghuys en heeft natuurstenen hoekblokken, karakteristieke smalle lambrequins onder de vensters en een kroonlijst met sierlijke rococo-consoles. Het interieur bevat 18de-eeuwse onderdelen. Lijstgevels met een in het midden verhoogde kroonlijst voorzien van snijwerk in Lodewijk XV-vormen hebben het diepe huis Oude Boteringestraat 12 (1764) en het dwarse huis Spilsluizen 18 (1775). Ook op diverse andere plaatsen in de stad zijn lijstgevels te vinden waarbij de kroonlijst is voorzien van consoles in Lodewijk XV-stijl.
Pilastergevels komen in Groningen weinig voor. De brede, fors gedetailleerde pilastergevel van Noorderhaven 34, gebouwd in 1778 voor koopman Jan Modderman naar ontwerp van Jan Wijnhoud, is dan ook een bijzonder exemplaar. Het nu vervallen pand Hoekstraat 27 diende vroeger als koetshuis voor dit herenhuis. De uit Indië gerepatrieerde rijke arts Jacobus van der Steege liet in 1791 het brede, drielaags herenhuis Oude Boteringestraat 44 bouwen. De strakke voorgevel heeft een middenpartij voorzien van Lodewijk XVI-versieringen en een forse kroonlijst met balustrade. Het souterrain is met hardsteen bekleed en versierd met festoenen en
Groningen, Oude Boteringestraat 23
rozetten. De plaats van een vroegere doorgang voor koetsen aan de linkerkant is nog herkenbaar aan afwijkende metselwerk. Het gebouw is een tijd lang de ambtswoning van de Commissaris van de Koningin geweest en is nu in gebruik bij de universiteitsraad en het bestuur van de Rijksuniversiteit. Uit de bouwtijd dateert het interieur van de gang, een deel van de parterre en twee vertrekken met betimmeringen en geschilderde behangsels met landschapsvoorstellingen. De iets later aan de achterzijde toegevoegde balzaal (nu vergaderkamer) heeft een stucplafond en een schouw in empirestijl.
Aan de Ossenmarkt en de daarop uitkomende Marktstraat werden aan het eind van de 18de en het begin van de 19de eeuw diverse oorspronkelijk 17de-eeuwse panden vergroot of verfraaid. Marktstraat 13 kreeg bij een verbouwing rond 1780 zijn huidige omvang en brede lijstgevel. Het interieur bevat diverse laat-18de-eeuwse onderdelen, waaronder een behang uit 1791 met landschapsschilderingen van Franciscus Gerardus Wieringa (gerestaureerd in 1996). Ook het pand Marktstraat 19
| |
| |
bevat 18de-eeuwse interieuronderdelen. Het brede, onderkelderde herenhuis Ossenmarkt 6 met dwars zadeldak tussen topgevels met schoorstenen heeft een statige neoclassicistische lijstgevel uit 1801. Voor de omlijste ingang ligt een brede stoep met natuurstenen banken en ijzeren leuningen. Van een eerdere verbouwing getuigt het jaartal 1722 in de achtergevel, waartegen twee lage kabinetten zijn uitgebouwd. Het interieur bevat zowel 17de-, 18de- als 19de-eeuwse onderdelen. De tuinkamer en een zijkamer zijn beide voorzien van een beschilderd plafond. Een vergelijkbare, maar minder harmonische voorgevel heeft Lopende Diep 6. De rond 1800 gebouwde voorgevel van het in de kern oudere huis Poelestraat 29 heeft prominente natuurstenen hoekblokken en een hoge kroonlijst met daarin lage zoldervensters. Het timpaan - versierd met een arend die een festoen in de snavel draagt - en de consoles zijn uitgevoerd in Lodewijk XVI-vormen. Voorbeelden van kroonlijsten met vergelijkbare consoles zijn Turftorenstraat 7, Herestraat 28-30 en Steentilstraat 38.
19de-eeuwse huizen
Het oorspronkelijk waarschijnlijk 18de-eeuwse, dwarse eenlaagspand Noorderhaven 15-17 heeft bij een verbouwing in het tweede kwart van de 19de eeuw het verhoogde middendeel met open balustrade en de gesloten balustrade langs de rest van de kroonlijst gekregen. Het nu als hotel in gebruik zijnde huis Oude Boteringestraat 43 heeft een 17de-eeuwse kern. Bij een verbouwing in 1837 werd een ernaast gelegen osendrop bij het pand getrokken en kreeg het een nieuwe voorgevel met ramen voorzien van gesneden zwikken. Het onderkelderde dwarse huis Poelestraat 37, met een hoog opgaand schilddak voorzien van hoekschoorstenen, heeft waarschijnlijk een 18de-eeuwse kern maar kreeg in het midden van de 19de eeuw zijn apart gedetailleerde bepleistering. Het hek langs de kelderverdieping stamt van omstreeks 1840. Het in 1984 gerestaureerde huis Schuitendiep 53 heeft een eenvoudige neoclassicistische lijstgevel en een ingangsomlijsting met halfrond gesloten bovenlicht; volgens een gevelsteen dateert de gevel uit 1856, maar hij staat model voor een aantal andere exemplaren uit de eerste helft van de 19de eeuw. Langs de bordestrap en voor het souterrain langs staat een fraai gesmeed ijzeren hekwerk. In de kern dateert het huis nog uit de 16de eeuw, met name de kelder met tongewelf. Een aardig voorbeeld van een ingangsomlijsting met halfrond gesloten bovenlicht uit het begin van de 19de eeuw is te vinden bij het gepleisterde pand Lopende Diep 8.
Het pand Martinikerkhof 10 kreeg rond 1869 in opdracht van jhr. W.J. Quintus zijn huidige vorm, bestaande uit een hoger opgaand middendeel met lagere zijvleugels. Door stucomlijstingen rond de vensters en een omgaande kroonlijst is eenheid gebracht in een gebouw dat veel verbouwingen heeft gekend. De middenbouw bevat het resten van de oorspronkelijk midden-15de-eeuwse pastorie of weeme van de Martinikerk. Van een ingrijpende verbouwing in 1729 resteren de festoenen met alliantiewapen, de toegangsdeur en het bordes. Het interieur van de huidige horecagelegenheid bevat 15de-eeuwse bouwsporen en verschillende 19de-eeuwse interieurelementen. Tegen de achtergevel bevindt zich een aanbouw in chaletstijl. In de tuin staat aan de Popkenstraat een van elders overgebrachte en herbouwde tuinpoort, gedateerd 1642.
Karakteristiek voor de tweede helft van de 19de eeuw zijn de gevels waarin de vensters een gestucte omlijsting met kuif krijgen. Zowel gepleisterde als bakstenen gevels werden voorzien van dergelijke eclectische vensteromlijstingen. De rijkste gevels hebben grote kuiven, gepleisterde hoekblokken, deuromlijstingen met pilasters en kroonlijst en decoratieve consoles onder de gootlijst. De vensters hebben vaak afgeronde hoeken maar kunnen ook een rechte of getoogde vorm hebben. Voorbeelden van panden met gepleisterde eclectische gevels van rond 1870-'80 zijn: Turftorenstraat 13, Turftorenstraat 15, Schuitendiep 39, Lage der A 14-Dwarsstraat 1 en Zwanestraat 26. Bakstenen gevels in eclectische vormen hebben onder meer Nieuwe Ebbingestraat 45, Spilsluizen 30 en Gelkingestraat 21. Een rijk uitgewerkt voorbeeld is Vismarkt 26. Eclectische vormen hebben ook Petrus Campersingel 33 (1885), een eenlaags woonhuis met hoger middendeel, gebouwd bij een niet meer bestaande fabriek, en het blokvormige, eenlaags woonhuis Buitenhof (Friesestraatweg 18) met hoog afgeknot schilddak, gebouwd in 1893 voor D. Bolt.
Na de ontmanteling van de vestingwerken kwamen aan de zuidzijde van de oude stad enkele singels tot stand, waarvan de noordelijke gevelwanden een aaneengesloten bebouwing van drielaags herenhuizen in diverse stijlen kregen. In neorenaissance-stijl uitgevoerd zijn de drie herenhuizen Praediniussingel 17, 19 en 21, gebouwd in 1896 in opdracht van de gebroeders Th. en P. Hovingh. Ander voorbeelden van herenhuizen met neorenaissance-invloeden zijn Ubbo Emmiussingel 19-21 (1883), naar ontwerp van G. Schnitger gebouwd voor C.C. Geertsema en jhr. W.J. Quintus, Ubbo Emmiussingel 65-69 (1885) voor H. Tjaden, A. van der Want en G. Schnitger, Praediniussingel 5-7 (1896), voor aannemer en architect P. Belgrave naar eigen ontwerp, en Radesingel 13-19 (1899-1900), eveneens gebouwd door P. Belgrave. In eclectische vormen kwam in 1890 het pand Heresingel 36 tot stand, naar ontwerp van G. Nijhuis voor de firma H. Behrens. Aanvankelijk diende het als hoedenmagazijn met bovenwoningen. Andere eclectische huizen zijn Ubbo Emmiussingel 23 (1885), gebouwd voor J.T. Vos, en de vier herenhuizen Ubbo Emmiussingel 29-35 (1887) naar ontwerp van N.W. Lit voor J.J. Beeten. Laatstgenoemd pand heeft bij de borstwering van de tweede verdieping in stuc twee reeksen medaillons met in hoogreliëf wapenschilden en koppen van 16de-eeuwse vorsten. Herenhuizen in neoclassicistische stijl zijn bijvoorbeeld Heresingel 30 (1883), gebouwd voor J.P. Alofs naar plannen van J. Maris, en Heresingel 10 (1882). Aan de op de singels en het Emmaplein aansluitende Stationsstraat verrezen herenhuizen in eclectische stijl, zoals het hoekpand Stationsstraat 11 (1881), met pilasters, balkons en een hoekpartij met afgeknot tentdak, Stationsstraat 9 (1882) en het
drielaags hotel Stationsstraat 7 (1882). De
| |
| |
Groningen, Woonhuis Akerkhof 30-30b
laatstgenoemde twee panden werden ontworpen door W. van der Heide. Elders in de stad, binnen of buiten de voormalige vestingwerken, bouwde men ook herenhuizen. Viaductstraat 4-5 is een vrijstaand gepleisterd dubbel herenhuis uit 1882, uitgevoerd in eclectische stijl in opdracht van R. Roelfsema naar ontwerp van N.W. Lit. Het tweelaags middendeel heeft lagere zijvleugels. Het smalle drielaags herenhuis Oude Boteringestraat 59 dateert uit 1896-'97 en is gebouwd in opdracht van het R.K. Armenbestuur naar ontwerp van P.M.A. Huurman in neogotische stijl. De gevel is voorzien van natuurstenen banden, consoles en gebeeldhouwde voorstellingen, bijvoorbeeld een vleermuis. De bovenwoning met koetshuis Akerkhof 30-30b is in 1897 gebouwd voor P. Boerma naar ontwerp van G. Nijhuis met neogotische- en neorenaissanceinvloeden.
20ste-eeuwse huizen
In het begin van de 20ste eeuw werd de jugendstil belangrijk. Een voorbeeld daarvan zijn de aan de H.W. Mesdagstraat gebouwde herenhuizen met souterrain en drie bouwlagen. De huizen H.W. Mesdagstraat 20-30 zijn in 1908 in verschillende kleuren verblendsteen uitgevoerd voor F. Roffel naar een ontwerp met jugendstil-invloed van G. Hoekzema. Jugendstil-elementen zijn ook verwerkt bij H.W. Mesdagplein 16-17 uit 1909, naar ontwerp van architect P.M.A. Huurman, die er zelf ging wonen en er zijn kantoor had. Bij het in de Tweede Wereldoorlog verwoeste herenhuis van de familie Scholten aan de Grote Markt hoorde de garage met chauffeurswoning Martinikerkhof 8A, gebouwd in 1913 in opdracht van J.E. Scholten naar ontwerp van
Groningen, Villa Heresingel 15-17
P.M.A. Huurman in geometrische jugendstil. G.J. Kraft liet in 1915 het herenhuis Nieuwe Ebbingestraat 64 bouwen naar ontwerp van A.Th. van Elmpt in ‘Um 1800’-stijl. De gevel is gedeeltelijk bekleed met granieten platen; de middentravee wordt met een loggia met zandstenen zuilen afgesloten. Architect A.Th. van Elmpt, die rond 1905 het huis Pelsterstraat 19 bewoonde, liet in dat, op zich veel oudere huis, de voorkamer in jugendstilvormen verbouwen.
De huizen W.A. Scholtenstraat 1-5 kwamen in 1923-'24 tot stand naar ontwerp van E. van Linge, die zelf in het pand met afgeronde hoek (nummer 1) zijn woning en kantoor vestigde. De huizen zijn gebouwd in expressionistische stijl, maar vertonen ook kenmerken van het Nieuwe Bouwen.
Villa's. Op de grond die na de opheffing van de vesting (1874) vrij kwam, verrezen veel villa's, zoals langs de singels, in het Zuiderpark en langs de Hereweg en Verlengde Hereweg. Veel villa's zijn tegenwoordig als kantoor in gebruik. Aan de zuidzijde van de oude stad bouwden rijke Groninger burgers na de ontmanteling van de vesting diverse grote vrijstaande villa's aan de zuidzijde van de nieuwe singels. Veel villa's kwamen in eclectische vormen tot stand. De uit Oldenburg (Duitsland) afkomstige architect G. Schnitger ontwierp in 1881 twee gepleisterde eclectische villa's; de blokvormige villa Ubbo Emmiussingel 2 voor bankier Rhijnvis Feith, en de rechthoekige villa Hereplein 4-5 voor burgemeester jhr. mr. J.A.E.A. van Panhuys. De laatste vertoont ook invloeden van de Franse neorenaissance. Het heeft een steil schilddak, rondboogvensters en een vierkante
Groningen, Villa Heresingel 13
toren met hoog schilddak. In 1897 ontwierp J. Maris voor P.H. Dopheide en J.H. Kolk de dubbele villa Heresingel 15-17 in rijk gedecoreerde eclectische stijl. Het pand heeft een uitgebouwde loggia met ingang en op de hoeken van de eerste verdieping bevinden zich gebeeldhouwde kariatiden. De dubbele villa Emmaplein 3-3a uit 1899, gebouwd in opdracht van W. Bakker naar ontwerp van K. Bolhuis, is eveneens uitgevoerd in eclectische vormen. Ook andere stijlen zijn vertegenwoordigd. Voor G. Heymans ontwierp H.P. Berlage de in 1894 gebouwde Villa Heymans (Ubbo Emmiussingel 108) in rationalistische vormen. De complexe, asymmetrisch opgezette villa is sober uitgevoerd en heeft een loggia met rondbogen. Een goed voorbeeld van chaletstijl, met rijk gedetailleerde houten balkons en erkers, is de villa Heresingel 13, gebouwd in 1894 naar ontwerp van A. Salm voor R.A. Mees-Gockinga. De monumentale jugendstil-villa Huize Tavernier (Ubbo Emmiussingel 110) verrees in 1904-'05 naar ontwerp van A.Th. van Elmpt voor de schatrijke fabrikantenweduwe J. Hooites-Meursing. De naam van de villa is overgenomen van de kraamkliniek die hier tussen 1949 en 1981 gevestigd was. Het complexe pand met erkers, loggia's en dakkapellen heeft rijke decoraties in de vorm van tegeltableaus en natuurstenen reliëfs; er zijn diverse materialen toegepast, zoals witte verblendsteen, rode Bremer zandsteen en marmer.
Ten zuiden van het Verbindingskanaal werd tussen 1880 en 1905 het Zuiderpark ontwikkeld. In dit villapark verrezen grote gepleisterde, vrijstaande panden op ruime percelen. Het verloop van de Parklaan, waarvan de grotendeels aaneengesloten
| |
| |
Groningen, Theekoepel Hereweg 20
bebouwing voor een deel al bestond bij de aanleg van het Zuiderpark, volgt de vorm van het voormalige bastion. De oudste villa's kregen eclectische vormen, zoals de eenlaags villa Zuiderpark 2 uit 1881, gebouwd in opdracht van R.P. Cleveringa naar ontwerp van H. Beusekom. De ingangspartij is hoger opgetrokken en heeft een balkon op gietijzeren zuilen. Naar ontwerpen van K. en H. Hoekzema kwamen twee gepleisterde eclectische villa's tot stand: Zuiderpark 3 (1881) voor J. Alken en Zuiderpark 20 (1880-'82) voor E.W.W. Dinckgreve. De laatstgenoemde villa heeft over de volle breedte van de achtergevel een veranda met balkon en gietijzeren kolommen. De eenlaags uitbouw aan de rechterzijde diende als koetshuis, de aanbouw aan de linkerzijde is in 1937 toegevoegd. De dubbele, gepleisterde villa Zuiderpark 12-13 (1904) verrees in opdracht van J.J. Huisman en U.J. Mansholt naar ontwerp van G. Nijhuis in chaletstijl met jugendstilelementen. De grote dakoverstekken en dakkapellen hebben fraai gesneden houtwerk. In een mengvorm van chaletstijl en jugendstil kwam in 1905 de villa Zuiderpark 25 tot stand voor J.B. van Bruggen naar ontwerp van P.M.A. Huurman. Het pand heeft een vrije plattegrond en diverse kapvormen, is deels gepleisterd en heeft topgevels met vakwerk.
De Hereweg is vanouds, maar zeker vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, een uitvalsweg waarlangs buitenverblijven en theekoepels gebouwd werden. Ook langs de Verlengde Hereweg verrezen villa's en landhuizen. Uit de vroege periode stamt de voorm. buitenplaats Groenestein (Groenesteinlaan 22). Het landhuis gaat terug tot 1685 - waarvan nog een gevelsteen in de achtergevel getuigt - maar het kreeg zijn huidige, sobere neoclassicistische vorm bij een verbouwing in 1871 in opdracht van jhr. O.J. Quintus. De tuinaanleg in landschapsstijl dateert eveneens uit 1871 en is uitgevoerd naar ontwerp van H. Copijn; het is nu een openbaar park. Van de langs de Hereweg gebouwde theekoepels resteren enkele exemplaren. De oudste is Hereweg 122, in 1818 gebouwd voor S.M.S. de Ranitz en in 1964 verplaatst naar de rand van het Sterrebos op de hoek van het Kempkenspad. De achtzijdige koepel heeft een rieten dak met groot overstek, rustend op slanke houten toscaanse zuilen. In opdracht van fabrikant W.A. Scholten verrees in 1868-'69 de zeer fraaie theekoepel Hereweg 20, uitgevoerd in eclectische vormen naar ontwerp van J. Maris. De achtzijdige, tweelaags koepel heeft een koepeldak en twee halfronde veranda's met balkons die rusten op vierkante gietijzeren kolommen. Van gietijzer zijn ook enkele door de Société de Fonderies du Val d'Oise in Parijs gegoten vrouwenbeelden, die de jaargetijden symboliseren; het beeld voor de lente ontbreekt. Op het met koper bedekte koepeldak staat een beeld van Mercurius, god van de handel. Het gietijzeren tuinhek is vervaardigd door de firma D.A. Schrettlen & Co. uit Leiden. Het interieur van de theekoepel bevat plafondschilderingen vervaardigd door Italiaanse schilders.
Groningen, Villa Gelria
Interessante villa's zijn te vinden langs de Verlengde Hereweg. De monumentale Villa Gelria (Verlengde Hereweg 163) verrees in 1871 voor fabrikant W.A. Scholten naar ontwerp van J. Maris. De in rijke eclectische vormen uitgevoerde villa bestaat uit een middendeel met twee haaks daarop geplaatste hogere zijvleugels met halfronde erkers. Tussen de vleugels bevindt zich een houten veranda. Op het terrein staan een voorm. koetshuis en een tuinmanswoning, beide uit omstreeks 1895 en met neorenaissance-kenmerken. De tuin in uitgevoerd in Engelse landschapsstijl. De blokvormige, eclectische villa Hilghestede (Verlengde Hereweg 174) kwam tot stand in 1895. De aanbouw aan de linkerzijde dateert uit 1925. De gepleisterde villa's Sonnevanck (Verlengde Hereweg 182), gebouwd in opdracht van jhr. Quintus, en Bella Vista (Verlengde Hereweg 192) dateren van rond 1900 en zijn uitgevoerd in chaletstijl met verspringende bouwdelen en diverse overstekende kapvormen. De uit 1905 daterende villa Klein Toornvliet (Verlengde Hereweg 183) is uitgevoerd in witte verblendsteen. Architect P.M.A. Huurman maakte het ontwerp in Engelse landhuisstijl voor S.B. Ranneft. Rondom ligt een tuin in Engelse landschapsstijl. In opdracht van L.L. Ebels kwam in 1915 villa De Rank (Verlengde Hereweg 177) tot stand naar ontwerp van A.Th. van Elmpt in ‘Um 1800’-stijl. Tabaksfabrikant Th. Niemeyer liet in 1919-'20 De Kloosters (Verlengde Hereweg 179) bouwen, een villa met
| |
| |
aangebouwde garage in traditionalistische vormen, naar plannen van J.A. Wittop Koning. De dubbele villa Verlengde Hereweg 144-146 is in 1925 gebouwd in expressionistische stijl naar ontwerp van M.G. Eelkema en heeft een vlindervormige plattegrond en een hoog rieten dak.
Naast de genoemde concentraties zijn verspreid rond de oude binnenstad nog diverse andere interessante villa's te vinden. Noorderstationsstraat 47-49 is een dubbele villa uit 1900, gebouwd voor E. Frater Smid in een mengeling van chaletstijl en jugendstil. De twee identieke, robuuste dubbele villa's Oranjesingel 13-14 en Oranjesingel 15-Nassaulaan 2 zijn in 1926 in kubistisch-expressionistische stijl gebouwd naar ontwerp van M.B. Bruins. In expressionistische stijl zijn verder uitgevoerd de dubbele villa's Nassaulaan 4-4a en 6-6a (1928), naar ontwerp van E. Reitsma voor W. van de Elst en G. Koets, Hondsruglaan 17-19 (1930), naar plannen van S.J. Bouma, en Hondsruglaan 21-Quintuslaan 15 (1931) naar ontwerp van A.W. Kuiler en L. Drewes. Beide laatstgenoemde voorbeelden werden gebouwd in opdracht van U. van Dijk.
Volkswoningbouw. De eerste woningbouwvereniging in Groningen, ‘De Bouwvereeniging’, bouwde in 1864 - een jaar na haar oprichting - een serie arbeiderswoningen in het zogeheten Brandenburgerbuurtje. Daarvan is nu in
Groningen, Villa Nassaulaan 2
de Sophiastraat nog een deel van de oorspronkelijke bebouwing behouden. Verder bouwde zij in 1865-'66 arbeiderswoningen aan weerszijden van de Willemstraat, als onderdeel van de eerste planmatige bebouwing buiten de zuidelijke vestingwerken. De woningen aan de zuidzijde hebben onder de goot een doorlopende gepleisterde lijst met korfboogvormen. Aannemer J. Postma bouwde in 1868 de eenkamerwoningen Noorderbuitensingel 13-21. Het complex arbeiderswoningen Kerklaan 44-64 werd in 1904 naar ontwerp van Tj. van Steun gebouwd en is uitgevoerd met trapgevels. De opmerkelijke gevelindeling is het gevolg van de bewoonbare kelderverdieping.
Tussen 1917 en 1921 werd het tuindorp De Hoogte (Cortinghpoort e.o.) gebouwd. J.A. Mulock Houwer ontwierp het vierkante grondplan van dit complex, met verschillende woningtypen naar ontwerpen van A.Th. van Elmpt en B. Kazemier en P. van der Wint. Het plein in het midden verwijst naar een middeleeuws steenhuis dat hier zou hebben gestaan. Het complex is tussen 1971-'83 gerenoveerd. In de Oosterparkwijk kwam in 1919-'20 het complex arbeiderswoningen Lindenhof e.o. tot stand in opdracht van de gemeente en naar ontwerp van S.J. Bouma. Aan weerskanten van het Lindenhof zijn 19 blokken met telkens vier rug-aan-rugwoningen gegroepeerd; wegens hun landelijke vormgeving worden ze wel ‘boerderijtjes’ genoemd. Als een krans daaromheen staan nog eens 96 woningen en vier winkels in een soortgelijke bouwstijl. In 1979-'80 is het complex gerenoveerd en zijn woningen samengevoegd. Bouma ontwierp voor de Oosterparkwijk nog meer arbeiderswoningen, waaronder een complex in expressionistische stijl aan de Hortensialaan (1927-'28). Voorbeelden van luxueuze middenstandswoningen in de wijk Helpman zijn de door M.G. Eelkema ontworpen woningen Verlengde Hereweg 129-130 (1922) en de bebouwing aan het De Savornin Lohmanplein (1922-'23). Op particulier initiatief kwamen langs de Petrus Campersingel vanaf 1925 enkele langgerekte complexen van middenstandswoningen tot stand. Aan weerszijden van het aangrenzende
Groningen, Woningbouwcomplex Nassaulaan
Kooykerplein bouwde men in 1928 woningen naar ontwerp van B. Kazemier & T. Tonkens in een door het expressionisme beïnvloede vormgeving. Eveneens door particulieren werden in 1927 de middenstandswoningen Nassaulaan 23-29 gebouwd, naar ontwerp van D. Smit jr. in expressionistische stijl. Bij het drie bouwlagen hoge complex zijn een opvallende schuine belijning en contrasterende kleuren baksteen toegepast. Het op een driehoekig terrein gebouwde complex Koninginnelaan 117 e.o. in de Oranjebuurt omvat 74 beneden- en bovenwoningen en twee winkels. Het werd in 1930 gebouwd naar een ontwerp met expressionistische invloeden van J.A. Boer in opdracht van aannemersbedrijf H. Koster. Op het drielaags hoekgedeelte met dubbel halfronde beëindiging aan de Koninginnelaan sluiten tweelaags vleugels aan langs de Stadhouderslaan en de Louise Henriëttestraat.
In het westelijk gedeelte van de Korrewegwijk werden in opdracht van woningbouwverenigingen voornamelijk woningwetwoningen gebouwd, zoals het complex Deliplein e.o. uit 1918 naar ontwerp van A.Th. van Elmpt. Particulieren bebouwden vanaf het midden van de jaren twintig het oostelijke deel van de wijk, zoals het complex twee- en drielaags middenstandswoningen aan het Bernoulliplein (1925-'28) in expressionistische stijl. De hoeken met de Korreweg hebben hoger opgetrokken, afgeronde bouwdelen. In opdracht van aannemersbedrijf H. Koster is de bebouwing van dit complex langs de Korreweg (nummers 55-63 en 99 e.v.) voortgezet. Het ontwerp is van J.A. Boer, die eveneens het tegenovergelegen hoekcomplex
| |
| |
Korreweg 78-Balistraat 2 ontwierp in opdracht van de dames Kremer, Alderts en Stötterheim. Deze beneden- en bovenwoningen uit 1926 zijn uitgevoerd in de stijl van het Nieuwe Bouwen, met invloeden van het expressionisme. Eveneens door J.A. Boer in de stijl van het Nieuwe Bouwen ontworpen is het drielaags woningcomplex Oppenheimstraat 70-78 uit 1933, met een winkel op de afgeschuinde straathoek.
Het uit 1933 daterende drielaags woningcomplex Lage der A 9-10 is een invulling in de stijl van het Nieuwe Bouwen in de binnenstad. De sterke horizontale geleding in het ontwerp van H. Bulder, zoals de grote horizontale stalen kozijnen, staan in contrast met de omringende historische bebouwing. Het complex met beneden- en bovenwoningen is in 1993-'94 gerestaureerd. Het drielaags wooncomplex Turfsingel 64-74 kwam in 1937 tot stand in opdracht van de gemeente naar ontwerp van S.J. Bouma in de trant van de Delftse School. Het H-vormige complex herbergt 22 beneden- en bovenwoningen, waarbij hoge buitentrappen leiden naar een galerij die toegang geeft tot de bovenwoningen. In de rechter zijgevel zijn 17de-eeuwse natuurstenen ornamenten verwerkt.
Het Odd Fellowhuis (W.A. Scholtenstraat 21) [61] is een uit 1923 stammend verenigingsgebouw voor de NV Groninger Odd Fellowhuis. A.W. Kuiler en L. Drewes maakten het expressionistische ontwerp met de enigszins gesloten
Groningen, Odd Fellowhuis
voorgevel met plastisch gebogen verticale geleding op uitkragend metselwerk. Aan de achterzijde bevindt zich een recente aanbouw.
Winkels. Als gevolg van de snelle ontwikkeling van Groningen tot regionaal winkelcentrum vanaf 1895 veranderden diverse woonstraten in de binnenstad in winkelstraten, zoals de Oude Ebbingestraat, de voorname Herestraat, de Poelestraat en de Oosterstraat. Veelal werd de begane grond van oudere woonhuizen tot winkel verbouwd en van een winkelpui voorzien. Er werden echter ook geheel nieuwe winkels gebouwd. Zo verrees in opdracht van G. Meddens rond 1855 het gepleisterde manufacturenmagazijn Herestraat 1, een hoekpand in een monumentale, rijk versierde neoclassicistische stijl. De hoge, houten pui en de erker op de eerste verdieping dateren uit 1891. Het in 1865 in neoclassicistische stijl gebouwde dubbele woon- en winkelpand Poelestraat 40-42 kreeg in 1900 in opdracht van W.R. Caspari op de linkerhoek een nieuwe pui; de bestaande omlijsting bleef hierbij intact. Het winkelpand Poelestraat 17 heeft een laat-19de-eeuwse houten pui in neoclassicistische stijl met corinthische pilasters. De gevel van het woon en -winkelpand Oosterstraat 57 is rond 1885 uitgevoerd in rijke eclectische vormen met gestucte decoraties, waaronder consoles met faunenkoppen. De pui met bronzen raamomlijsting dateert uit 1937. Een eclectische gevel heeft ook het uit omstreeks 1885 daterende woon- en winkelpand Gelkingestraat 25. Bij het woon- en winkelpand Poelestraat 1, dat in 1890 in opdracht van J.J. Kroon werd gebouwd in eclectische vormen, ontbreekt de originele pui. In rijk gedecoreerde neogotische stijl kwam in 1896 het hoekpand Oude Kijk in 't Jatstraat 15 tot stand, naar ontwerp van A.Th. van Elmpt.
Aan het eind van de 19de eeuw werden winkelpanden veelal in neorenaissancestijl uitgevoerd, zoals Carolieweg 23 uit 1890, gebouwd in opdracht en naar eigen ontwerp van P.M.A. Huurman. Hij ontwierp ook het uit 1892 daterende dubbele woon- en winkelpand Oude Ebbingestraat 41a-43, uitgevoerd in neorenaissance-stijl met rijke stucdecoraties. De pui dateert uit de jaren vijftig
Groningen, Oude Kijk in 't Jatstraat 10, winkelpui
toen de winkels werden samengevoegd. De voorm. slagerij Oude Kijk in 't Jatstraat 10 uit 1895 heeft een gave houten neorenaissance-pui; een ossenkop en twee varkenskopjes in de architraaf verwijzen naar de functie van slagerij. Het villa-achtige pand Zuiderpark 18 is in 1896 in opdracht van J.A.J. Tonella gebouwd als apotheek met beneden- en bovenwoning. Dit gebouw is uitgevoerd in chaletstijl naar ontwerp van K. Hoekzema.
Groningen heeft een groot aantal winkels en winkelpuien die in jugendstil zijn uitgevoerd. In het begin werden de nieuwe vormen nog gecombineerd met andere stijlkenmerken, zoals bij het voorm. hoedenmagazijn Vismarkt 22, dat in 1897 tot stand kwam in opdracht van L.E. van Hasselt. Het ontwerp van P.M.A. Huurman toont een combinatie van elementen uit de jugendstil, zoals hoefijzerboogvormige kozijnen en tegeltableaus met bloemmotieven, en de neogotiek, zoals overhoekse penanten op gebeeldhouwde consoles en pinakels bekroond door kruisbloemen.
Vooral architect A.Th. van Elmpt heeft in Groningen diverse jugendstil-panden ontworpen. Hij ontwierp het hoekpand Akerkhof 29, dat in 1900 als bankgebouw in gebruik werd genomen; het winkelinterieur stamt uit 1917, toen hier een chocolaterie werd ingericht. Eveneens van zijn hand is het gepleisterde jugendstil-winkelpand Herestraat 101 uit 1903. Boven de gewijzigde pui tonen opvallende tegeltableaus van de Amsterdamse plateelbakkerij ‘De Distel’ onder andere het wapen van Groningen. Verder gebruikte Van Elmpt jugendstilelementen bij de voorm. slagerij Schuitendiep 58 (1900) voor de firma A.
| |
| |
Groningen, Winkel Oude Ebbingestraat 49-53
Velder, het hoekpand Herestraat 2 (1903) voor de firma J.J. Geubels en de kapsalon Carolieweg 33a (1906-'07) in opdracht van A. Drenth. Het laatstgenoemde, hoofdzakelijk in witte verblendsteen uitgevoerde hoekpand heeft decoratieve geometrische elementen.
Stucreliëfs in de vorm van een vrouwenhoofd met lange golvende krullen verwijzen naar de functie van het pand.
Het jugendstil-pand Steentilstraat 8 is in 1902 gebouwd naar ontwerp van H.J.L. Walker in opdracht van G.B. Wilmink. Textielhandelaar L. de Vries Hzn. liet in 1904-'05 het kledingmagazijn met bovenwoningen Brugstraat 7 bouwen, naar ontwerp van K. en G. Hoekzema. Boven de gewijzigde pui is de in witte verblendsteen opgetrokken jugendstil-gevel voorzien van tegeltableaus van de fabriek Rozenburg. Ze symboliseren handel (Mercuriusstaf) en nijverheid (bijenkorf); verder zijn twee pauwen met witte lelies afgebeeld. Het uit 1905 stammende woon- en winkelpand Oude Ebbingestraat 49-53 is ontworpen door G. Gisius. De in witte verblendsteen opgetrokken gevel heeft onder meer cirkelvormige vensters, sierlijk gesmede balkonhekken en een kleurrijk tegeltableau met abstracte bloemen. De voorm. hoedenwinkel Oude Kijk in 't Jatstraat 42 heeft een fijn gesneden, houten jugendstil-winkelpui uit 1906, in opdracht van mej. L. Duut ontworpen door K. en G. Hoekzema. De houten pilasters aan weerszijden van de pui tonen naast bloemmotieven ook elegante vrouwenfiguren die in een spiegel kijken. De winkelgalerij met bovenwoningen Brugstraat 19-31, gebouwd in 1909-'10 in jugendstil, is een van de belangrijkste ontwerpen van P.M.A. Huurman. De galerij wordt gevormd door veertien gepolijste, roze, granieten zuilen met zandstenen kapitelen in de vorm van bloemen, kikkers en vogels. Het hoekpand met de Hoge der A (Brugstraat 31) kwam al in 1905 tot stand naar ontwerp van Y. Jelsma.
In 1916 werd het Groningse hoofdfiliaal van De Gruyter, Vismarkt 33, gebouwd door de huisarchitect van De Gruyter, W.G. Welsing. De gevel is uitgevoerd in art deco-stijl met zandstenen pilasters en vensteromlijstingen. De pui is gewijzigd. Een ander filiaal van De Gruyter, Steentilstraat 2, is in 1931 ontworpen door T.P. Wilschut, de opvolger van Welsing. Bij deze karakteristieke De Gruyter-winkel zijn geometrische motieven en stijlkenmerken van het expressionisme gecombineerd met elementen uit de art deco. De houten pui met glas-in-lood en pilasters van keramische blauwe tegels verkeert in originele staat en ook het interieur is grotendeels origineel. Een combinatie van expressionistische en art deco-kenmerken vertoont ook het in 1924 in opdracht van slager F. Theijssen naar ontwerp van J. Prummel verbouwde voorm. woon- en winkelpand Nieuwe Boteringestraat 98. Kenmerken van de art deco zijn verder te vinden bij de uit 1928 daterende winkelpui van Oosterstraat 23, ontworpen door R.W. Jager in opdracht van H. Pieters. De bovenlichten hebben gekleurd geometrisch glasin-lood. Ook een karakteristieke representant van de winkelarchitectuur uit het begin van de twintigste eeuw is het schoenenmagazijn van de firma K.T. Meier, Herestraat 7, gebouwd in 1912 naar ontwerp van A.L. van Wissen. Op de gevel zijn in hout en beschilderd glas de naam en het telefoonnummer van de firma weergegeven. Het woon- en winkelpand Westerhaven 11 uit 1932 is ontworpen in de stijl van het Nieuwe Bouwen door H. Rots, die zelf in de bovenwoning ging wonen.
Banken. De belangrijke handelspositie van de stad leidde tot een florerend bankwezen. De meeste bankgebouwen hebben inmiddels een - niet nader vermelde - nieuwe bestemming als woning, kantoor, bedrijfspand of horecagelegenheid. Nog wel als bank in gebruik is de in 1863 voor de maatschappij tot Nut van het Algemeen opgetrokken Nuts-Hulpbank (Jacobijnerstraat 12) [62], een eenvoudig versierd blokvormig pand. De Amsterdamse architect A. Salm maakte het ontwerp voor het in 1892 gebouwde voorm. agentschap van de Nederlandsche Bank (Oude Boteringestraat 17) [63] in rijke neorenaissance-stijl met twee in- en uitgezwenkte topgevels. De in witte verblendsteen
| |
| |
Groningen, Groninger Bank
opgetrokken voorm. Groninger Crediet- en Handelsbank (Turfsingel 3-3a) [64] kwam in 1905 tot stand naar een ontwerp met jugendstil-vormen van A.Th. van Elmpt. De naar de opdrachtgever genoemde voorm. Julius Oppenheimbank (Pelsterstraat 44/Kleine Pelsterstraat 9) [65] is in twee fasen tot stand gekomen. Het gedeelte met hoektoren verrees in 1905 naar ontwerp van A.J. Sanders in jugendstil met Berlage-vormen. Bij de uitbreiding langs de Pelsterstraat in 1910 paste A.Th. van Elmpt zich in stijl en materiaalgebruik - hardsteen en oranje-gele verblendsteen - aan bij het oudere gedeelte. De Amsterdamse architect A.D.N. van Gendt en de Groninger architect G. Nijhuis ontwierpen de uit 1906 daterende voorm. Rotterdamsche Bank (Akerkhof 36-40) [66]. Het gebouw heeft rationalistische vormen in de trant van Berlage en enkele historiserende elementen, zoals de toppilaster met gebeeldhouwde console en de gevelstenen met cartouches. Van Gendt en Nijhuis werkten ook samen bij het ontwerp voor de voorm. Algemeene Groningsche Scheepshypotheek Bank (Gedempte Zuiderdiep 137A) [67] uit 1910 met een vergelijkbare architectuur. Historiserende elementen hier zijn de neobarokke ingang en de reliëfs in de puntgevel die een schip en een zeeman aan het stuurwiel voorstellen. Samen met zijn broer J.G. van Gendt Alzn. maakte A.D.N. van Gendt het ontwerp voor de voorm. Groninger Bank (Munnekeholm 10) [68] uit 1917-'19. De geheel in grijze zandsteen uitgevoerde voorgevel in art deco-stijl heeft opvallende abstracte, kapiteelachtige decoraties en geometrische reliëfs. Robuust is ook de N.V. Incassobank (Vismarkt 54) [69], nu Generale Bank, uit 1923-'24 naar ontwerp van A.W. Kuiler en L. Drewes. Elementen van de Egyptische en Assyrische bouwkunst zijn verwerkt bij de zuilen aan weerszijden
van de ingangen en bij de zuilenordening voor de verdiepingen. De Friesch-Groningsche Hypotheekbank (Herestraat 106-108) [70], nu SNS bank, werd gebouwd in 1928 naar ontwerp van A.Th. van Elmpt in een expressionistische, sterk verticaal gelede, bouwstijl met art deco-elementen met beeldhouwwerk van W. Valk.
Kantoren. Het voorm. kantoor van het Nieuwsblad van het Noorden (Gedempte Zuiderdiep 24) [71] is in 1903 gebouwd in opdracht van R. Hazewinkel Jzn. en herbergde tevens een drukkerij en zetterij. Het vrijstaande drielaags gebouw werd ontworpen door G. Nijhuis in jugendstil-vormen. Grote tegeltableaus van tegelfabriek Van Hulst uit Harlingen tonen de naam van het Nieuwsblad en zwierige bloemmotieven. Het in 1994 gerestaureerde gebouw bevat in de voorm. directiekamer een schouw met wapens van de provincies Friesland, Groningen en Drenthe. Het pand is nu in gebruik bij Hazewinkel Pers en een uitzendbureau. Het voorm. expeditiekantoor van Van Gend & Loos (Vismarkt 34A) is gebouwd in 1911-'12 naar ontwerp van P.M.A. Huurman in neogotische stijl. De oorspronkelijke bedrijfsruimte op de begane grond is gewijzigd in een winkelruimte. De bovenwoning dient nu als kantoor. Aan de scheepvaarthistorie van Groningen herinnert het bij het Hoendiep gelegen voorm. scheepvaartkantoor van de Groninger Lemmer Stoombootmaatschappij (Eendrachtskade Noordzijde 29/Hoendiepskade 32). Op een driehoekige plattegrond kwam het gebouw in 1912 tot stand naar ontwerp van G. Nijhuis en A.Th. van Elmpt in rationalistische vormen met historiserende elementen. Het heeft ruitvormige natuurstenen gevelstenen met de wapens van de steden Groningen, Lemmer en Amsterdam - de aanlegplaatsen van de beurtdienst - en met symbolen die aan de scheepvaart zijn ontleend. Het gebouw herbergt nu verschillende kantoren. Levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht liet in 1935-'38 het monumentale voorm. kantoor met hotel-restaurant De Faun (Herestraat 81-85/Gedempte Zuiderdiep 31-35) [72] bouwen, naar een ontwerp van A.R. Wittop Koning in de trant van de Delftse School. Het figuratief beeldhouwwerk - onder meer de mythologische herders- en bosgod Faunus, waaraan het pand zijn naam ontleend - is van W. Valk. Het H-vormige
gebouw heeft een arcade aan de Herestraat en een centrale doorgang met een recent glazen ingangsportiek. Het in 1988-'91 gebouwde monumentale hoofdkantoor van de Gasunie (Concourslaan 17) benadrukt het belang van de gaswinning in de provincie. Het is door A. Alberts en M. van Huut ontworpen in een organische bouwstijl.
Horeca. Het pand waar in 1847 de Vereniging van Handelaren in Groningen was opgericht, werd in 1880 ingericht als café De Beurs (Akerkhof Z.Z. 4) [73]. Het was tevens het verenigingsgebouw voor de graanhandelaren en commissionairs van de ernaast gelegen Korenbeurs. Een plaquette in de zijgevel van het wit gepleisterde, drielaags hoekpand herinnert eraan dat hier in 1885 door F. Domela Nieuwenhuis de Sociaal-Democratische Bond werd opgericht. Het bruine interieur dateert nog uit die tijd. Het grote voorm. hotel Herestraat 52 dateert uit 1892 en werd gebouwd in opdracht van J.H. Willems naar ontwerp van P.M.A. Huurman in een eclectische bouwstijl. Dezelfde architect ontwierp ook de rijke eclectische gevel van het voorm. Café Suisse (Herestraat 26) uit 1893 en de in 1908 opgetrokken jugendstil-gevel van het voorm. café-restaurant Metropole (Herestraat 20), in opdracht van J.W. de Jager. In de trant van het Nieuwe Bouwen kwam in 1935 het voorm. hotel Hoffman (Poelestraat 12) tot stand naar ontwerp van A.J. Feberwee. Het vijf bouwlagen hoge pand is nu in gebruik als restaurant en woningen.
Pakhuizen. Nabij de diepenring rond de binnenstad en de daarop aansluitende vaarwegen is een zeer groot aantal pakhuizen te vinden, waarvan de meeste dienden voor de opslag van graan en bier. Nu hebben ze vrijwel alle nieuwe bestemmingen gekregen als kantoor- en
| |
| |
Groningen, Pakhuizen Hoge der A 21-23
bedrijfsruimte of als appartementengebouw. Vanwege het grote aantal geven we een representatieve selectie; de nieuwe bestemmingen noemen we daarbij niet.
Vanouds had de stad als stapelmarkt voor de producten van de Ommelanden behoefte aan opslagruimte. De grotere middeleeuwse huizen dienden vaak voornamelijk als handels- en opslagruimte. Na de middeleeuwen kwamen nieuwe pakhuizen tot stand, maar dikwijls voorzag men ook oude huizen van een pakhuisgevel. Een 17de-eeuwse kern heeft het pakhuis Kleine Sleutel (Vishoek 2). De zuidgevel heeft een overwegend 19de-eeuws karakter maar toont oudere bouwsporen en inwendig heeft het onderkelderde gebouw moer- en kinderbintbalklagen. Eveneens van 17de-eeuwse oorsprong zijn de pakhuizen Kleine Butjesstraat 3 en 5, waarvan het laatste in de 19de eeuw is verbouwd. Aan de Hoge der A staan diverse oude pakhuizen. Het vierlaags pakhuis London (Hoge der A 21) - in de kern een 15de-eeuws huis met kap uit de bouwtijd - heeft een gevel met de gebruikelijke opbouw met hijsluiken en trijshuisje in de middentravee en aan weerszijden halfrond gesloten vensters. De wit geschilderde tuitgevel toont sporen van oudere vensteropeningen. De neuten van de ingang zijn gedateerd 1728 en versierd met een zeemeermin en een zeemeerman. Het pand is gerestaureerd in 1981. De ernaast gelegen drie, in de rooilijn verspringende, pakhuizen Hoge der A 22-23 zijn vergelijkbaar van opzet en in de kern nog gedeeltelijk middeleeuws. Bij de 19de-eeuwse pakhuisgevels ontbreken de trijshuisjes. De panden zijn gerestaureerd en verbouwd in 1981-'83. Ook vergelijkbaar is het pakhuis Libau (Hoge der A 5) met laat-13de-eeuwse kern en in de 18de eeuw voorzien van een traditionele pakhuisgevel. Andere oude, maar in de 19de eeuw vaak wel enigszins verbouwde, pakhuizen met dezelfde opzet zijn onder meer Bruine Ruiterstraat 10, Burchtstraat 8 (achterkant Gedempte Zuiderdiep 15), Gasthuisstraat 9 en de pakhuizen Hamburg (Hoekstraat 42) en
Amsterdam (Hoekstraat 44), waarvan de gevels blijkens gevelstenen respectievelijk uit 1714 en 1731 dateren. Het recent tot wooneenheden verbouwde pakhuiscomplex Oosterkade 2 van het Groninger veem was bestemd voor het opslaan van graan en bewerkte agrarische producten. Het werd gebouwd in 1878 in neoclassicistische vormen, kort na de aanleg van de Oosterhaven en het Eemskanaal. Het langgerekte zeslaags complex herbergde vijf afzonderlijke pakhuizen, waarvan de namen Duna, Newa, Donau en Weichsel verwijzen naar de Oost-Europese handelscontacten. In de tweede helft van de 19de eeuw kregen de traditionele pakhuisgevels een iets plastischer behandeling. Men paste getoogde in plaats van halfronde openingen toe en deze zijn vaak in een verdiept veld of een doorgaande, halfrond afgesloten nis gevat. Voorbeelden zijn de gevels van de drie hoge pakhuizen Hardewikerstraat 5-9 (1879) en het graanpakhuis Lage der A 21 (1875). Het uit 1880 daterende graanpakhuis Engeland (Noorderhaven 19-21) heeft een lijstgevel, waarbij de middelste traveeën zijn verhoogd. Aan de rechterzijde staat een hoge, gesloten uitgevoerde uitbreiding uit 1930 naar ontwerp van M.G. Eelkema. Bijzonder robuust en plastisch van uitwerking is de gevel van het pakhuis Orion (Lijnbaanstraat 8) uit 1880. In de trapgevel met ver uitstekende afdekkingen zijn in gietijzer de naam en het bouwjaar aangebracht. Het pakhuis Overijssel (Aweg 44), gebouwd in 1884 in opdracht van J.G. Louman, heeft gietijzeren rozetvensters, hoeklisenen en een middenrisaliet met gepleisterde speklagen.
Het grote, vijflaags voorm. pakhuis Bremen (Westerkade 14a-15), gebouwd in 1891 voor graanhandelaar A.J. Wijnne, heeft een gebogen voorgevel. Het mozaïek met kaasdragers op de begane grond dateert uit 1949, toen het in gebruik was als kaaspakhuis. Vooral de centrale ingangstravee is sterk verbouwd. Vanaf het eind van de 19de eeuw komen meer vijf tot zeven bouwlagen hoge pakhuizen tot stand. Traditioneel van opzet, maar voorzien van eenvoudige jugenstilelementen, is het vijflaags voorm. pakhuis Haddingestraat 18 uit 1901, gebouwd in opdracht van B. Wortelboer. Het vijflaags koffiepakhuis Nieuweweg 33 verrees in 1902 voor de firma Tiktak naar een ontwerp van G. Nijhuis. Het uit 1885 stammende pakhuis Lage der A 12 is in 1903 met twee hijstraveeën verbreed en verhoogd tot zeven bouwlagen. Een strakke gevel met alleen een getoogd fries als decoratie heeft het vijflaags korenpakhuis Friesland (Aweg 43), gebouwd in 1912 naar ontwerp van K.H. en T. Holthuis in opdracht van J. van der Veen en M. Dijkstra. Een duidelijke vernieuwing in de pakhuisarchitectuur is te vinden bij het dekkledenmagazijn van de Gebr. Waterborg, Lage der A 2, gebouwd in 1923 naar plannen van B. Kazemier & T. Tonkens. Nieuw is zowel de asymmetrische opzet van dit zeslaags bouwwerk als de toepassing van reeksen stalen laddervensters. Het houten trijshuisje is opgenomen in een afsluitende rondboog van de hijstravee. Een gevelsteen met het opschrift ‘In de jachtwagen
Groningen, Pakhuizen Overijssel en Friesland
| |
| |
Groningen, Melkinrichting Stad en Lande
1723’ herinnert aan een oude schippersherberg die hier eens heeft gestaan.
Eveneens naar plannen van B. Kazemier & T. Tonkens kwam in 1924 de graansilo aan het Winschoterdiep Westzijde tot stand op de onderbouw van een uit 1890 daterend graanpakhuis. Een glazen dakpaviljoen gaf uitzicht op het laden en lossen.
Bedrijfsgebouwen. Van de vroegere brouwerijen in de stad is de 17de-eeuwse voorm. brouwerij ‘De Sleutel’ (Noorderhaven Zuidzijde 72) [74] een goed voorbeeld. De linkerhelft van het dwarse pand met Vlaamse geveltop en trijshuisje is redelijk oorspronkelijk, de rechterhelft is gewijzigd. De neuten onder de deurposten zijn voorzien van het jaartal 1746 en de initialen van brouwer Jan Swartwold. Op de hoek met de Hoge der A hangt een gevelteken in de vorm van een bierton met sleutel. De uit 1884 daterende sigarenfabriek ‘Insulinde’ ('t Klooster 2) is een sober drielaags bedrijfsgebouw, verlevendigd met speklagen en decoraties van gele baksteen. Van de voorm. gemeentelijke gasfabriek [75], gesticht in 1854, is het ‘Regulateurshuis’ (Bloemstraat 36) uit 1892 het belangrijkste restant. Het in rijke chaletstijl uitgevoerde pand op kruisvormige plattegrond is ontworpen door K.H. Holthuis. Het tegeltableau boven de ingang werd in 1954 aangeboden door het personeel naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de fabriek. Vanaf 1922 was het gebouw de portiersloge van het op het terrein gevestigde elektriciteitsbedrijf. Tussen de diverse bedrijfsgebouwen op dit terrein staan nog twee, voor de gasfabriek gebouwde bedrijfshallen; de zuidelijke kwam rond 1910 tot stand naar ontwerp van J.A. Mulock Houwer, de noordelijke hal met stalen vakwerkconstructie rond 1930. Van de voorm. Groninger Rijwielfabriek A. Fongers (Hereweg 85) is het in 1896 gebouwde kantoor met uitgebouwde showroom behouden gebleven, ingeklemd tussen naoorlogse bouwdelen. Het voornamelijk in neorenaissance-vormen uitgevoerde pand heeft een vierkant torentje met chaletstijl-vormen. Het voorm. kantoor met pakhuis van de koffie- en theehandel van H. Smith (Poelestraat 55) [76] verrees in 1898. Het kantoorgedeelte heeft een hardstenen pui en een timpaan in
neoclassicistische vormen. De toepassing van witte banden en blokken geeft het gebouw verder een neorenaissancistisch uiterlijk. Het is nu een horecagelegenheid.
In en rondom de binnenstad zijn diverse bedrijfsgebouwen te vinden met jugendstil-gevels, uitgevoerd in natuursteen en verblendsteen in diverse kleuren en veelal met een bovenetalage of groot venster over de volle breedte van de verdieping. Het voorm. meubelmagazijn van de firma J.A. Huizinga (Blekerstraat 12-12a) [77] is in 1904 gebouwd naar een jugendstil-ontwerp van A.J. Sanders voor de (gesloopte) meubelfabriek ‘Nederland’ aan de Westersingel. De zandstenen gevelreliëfs met onder meer figuren met gereedschappen zijn vermoedelijk van beeldhouwer A.M. van der Lee. De voorm. drielaags meubelfabriek met toonzaal van de firma J.B. Wachters (Oosterstraat 19) [78] heeft een jugendstil-gevel uit 1905-'06, naar ontwerp van A.Th. van Elmpt. De gevel is versierd met terracotta sectieltableaus van Joost Thooft & Labouchere uit Delft. De hardstenen pilasters hebben medaillons met reliëfvoorstellingen van timmermansgereedschap. Enigszins vergelijkbaar in opzet maar soberder in uitvoering is de gevel van het voorm. drielaags kledingatelier met kantoor en magazijn van de firma S. Muller & Co. (Steentilstraat 21), gebouwd in 1908 naar ontwerp van K. Bolhuis in jugendstil in opdracht van L. van Dam.
Met jugendstil-elementen uitgevoerd is het gebouw van de voorm. Melkinrichting Stad en Lande (Werfstraat 1-2/Noorderhaven 65) [79] uit 1909, gebouwd in opdracht van Y. van Yperen voor de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek van die naam naar ontwerp van G. Nijhuis. In de gevel van het kantoorgedeelte aan de Noorderhaven zitten tegeltableaus voorstellende een grasland met koeien en melkfabriek en een vrouw met melkemmers. De fabriek ging al in 1923 failliet. Het voorm. oliemagazijn met directeurswoning van de firma Roelfssema (Hoendiepskade 24-25a) dateert uit 1911 en is in opdracht van W.J. Roelfssema Pzn. gebouwd naar een ontwerp van M.G. Eelkema. De bijbehorende fabriek van de firma stond in Hoogkerk. De voorm. socialistische coöperatieve bakkerij ‘De Toekomst’ (Taco Mesdagplein 7-7a), nu kantoor, is gebouwd in 1913 naar ontwerp van de Amsterdamse architecten Z. Guldenen en M. Geldmaker. De door A.M. van der Lee gebeeldhouwde ingangsomlijsting symboliseert de arbeid. Uitgebeeld zijn een industriearbeider met voorhamer, een landarbeider met schop en in het fries een rijzende zon en naakte symbolische figuren. Aannemer H.A. Birza liet in 1928 het drielaags bedrijfspand met bovenwoning Balistraat 6 bouwen, naar ontwerp van J.A. Boer in strakke expressionistische vormen. Eveneens expressionistisch is de voorm. confectiefabriek van de Gebr. Levie (W.A. Scholtenstraat 10) uit 1930, naar plannen van A.W. Kuiler en L. Drewes. Het station (Stationsplein 2) [80] kwam in 1893-'96 tot stand - de gevelsteen
Groningen, Socialistische coöperatieve bakkerij De Toekomst
| |
| |
Groningen, Station (1974)
geeft 1895 aan - en verving een voorganger in houtskeletbouw. De Amsterdamse architect I. Gosschalk maakte het ontwerp in rijk gedecoreerde neorenaissance-stijl met neogotische elementen. Het langgerekte gebouw heeft een middenpaviljoen met hoofdingang en hal, twee hoekpaviljoens en twee verbindende, lagere zijvleugels met aan de straatzijde - voor Nederland unieke - buitengalerijen. In de sluitstenen van de galerijbogen symboliseren de gebeeldhouwde koppen van een boer en boerin de landbouw als bron van de Groninger welvaart. In de omlijsting van de dienstingang in de westelijke galerij zijn koppen van een postbode en een conducteur verwerkt. Enkele wacht- en restauratieruimten hebben nog de oorspronkelijke aankleding. De hoge ingangshal wordt verlicht via een groot half roosvenster in de voorgevel. De hal heeft fraaie tegeltableaus en een plafond in papier-maché. De ingang is voorzien van een gietijzeren voorportaal met luifel. Links van het hoofdgebouw staat een kiosk op kruisvormige plattegrond. De gebogen perron-overkappingen met geklonken vakwerkspanten op gecanneleerde, met kapitelen bekroonde gietijzeren zuilen dateren uit de bouwtijd.
Het hoofdrioolgemaal (Damsterdiep 146) voor het bemalen van de stadsuitbreiding Plan Oost (Oosterparkwijk) kwam in 1928 tot stand naar ontwerp van S.J. Bouma in de stijl van het kubistisch expressionisme.
Watertorens. De watertoren Noord (Noorderbinnensingel 14) [81] is in 1908 opgericht ten behoeve van het Academisch Ziekenhuis. Hij werd gebouwd door de Duitse firma A. Wilke & Co. Dampfkessel und Gasometer Fabrik Braunschweig. Het was de eerste watertoren in Nederland met een stalen onderbouw; een type waarvan er in Nederland slechts drie zijn gebouwd. Het cilindrische ijzeren Barkhausenreservoir heeft een twaalfzijdige bakstenen mantel. De toren deed dienst tot 1977 en is in 1988 gerestaureerd. De uit 1912
Groningen, Watertoren Noord
daterende watertoren Dr. C. Hofstede de Grootkade 48 van het Gemeentelijk Waterleidingbedrijf heeft een gelede, zestienkantige schacht, een uitkragende cilindervormige bovenbouw met decoratief fries en een tentdak met dakkapellen, lantaarn en pinakel. Boven de toegangsdeur hangt een in natuursteen uitgevoerd stadswapen met bouwjaar. De historiserende vormgeving van J.A. Mulock Houwer kan worden gezien als een reactie op de veel modernere watertoren Noord. Het oorspronkelijke ijzeren hangbodemreservoir is in 1945 bij een beschieting vernield.
Het spoorwegviaduct (Hereweg ong.) is een ijzeren balkbrug op jukken en stenen ‘landhoofden’ uit omstreeks 1870. Bij een verbreding in 1926 naar plannen van S.J. Bouma zijn de natuurstenen balustrade, de gestileerde ijzeren leuningen en enkele trappen aangebracht.
De Westerhavensluis (Bij de Sluis ong.) [82], in 1864 door Provinciale Waterstaat aangelegd tussen het Noord-Willemskanaal en de westelijke stadsgracht, bestaat uit een rechte sluiskolk met houten sluisdeuren. De stalen klapbrug aan de oostzijde is naoorlogs. Het eveneens uit 1864 stammende voorm. sluiskantoor annex sluismeesterswoning (Bij de Sluis 5) is nu in
| |
| |
gebruik als particulier woonhuis, maar draagt nog wel de zwarte belettering ‘Sluiskantoor’. Aan weerszijden staan voorm. schipperswoningen uit 1885.
Havenkantoren. Uit omstreeks 1870 dateert het voorm. gemeentelijke havenkantoor Noorderhaven 64a [83], in een sobere eclectische bouwstijl. In het timpaan van de afgeschuinde hoek prijkt het stadswapen. In opdracht van Provinciale Waterstaat werd in 1910 het voorm. havenkantoor annex woonhuis Westerhaven 10-10a gebouwd in ‘Um 1800’-vormen. Na het dempen van de Westerhaven in 1962 verloor het zijn functie. Het moderne havenkantoor Oosterkade 14 is in 1989-'90 gebouwd naar ontwerp van G. Daan. De opvallende lensvormige opzet en de gevels in geprofileerd aluminium refereren aan de boeg van een schip.
Bruggen. Van de diverse bruggen over de diepenring rond de binnenstad heeft alleen de Poelebrug [84] over het Schuitendiep haar oorspronkelijke constructie redelijk bewaard. De uit 1871 daterende, ongelijkarmige ijzeren draaibrug rust op een ronde, bakstenen draaipijler. In 1934 zijn wel de landhoofden uitgebreid en de huidige leuningen aangebracht. De Trompbrug [85] over het Verbindingskanaal is een, vermoedelijk uit 1879 daterende, brug voor fietsers en voetgangers. Deze in 1996 ingrijpend
Groningen, Trompbrug
herstelde ijzeren draaibrug heeft tuiwerk en een ronde bakstenen draaipijler. Langs de diepen zijn enkele achtkante houten brugwachtershuisjes uit het midden van de jaren twintig te vinden, te weten aan de Turfsingel, bij de Abrug en bij het Winschoterdiep. De uit 1935 daterende Oostersluisbrug tussen het Van Starkenborghkanaal en het Eemskanaal heeft bakstenen borstweringen die eindigen in granieten mannenkoppen die de vier windstreken symboliseren; ze zijn in 1938 gemaakt door G. Jacobs van den Hof. De Plantsoenbrug over het Reitdiep is een basculebrug uit 1937 in de stijl van de Delftse School naar ontwerp van S.J. Bouma. De Kijk in 't Jatbrug over de Noorderhaven dateert uit 1942-'43 en is versierd met manshoge granieten beelden van W. Valk voorstellende een scheepsbouwer, een koopvrouw, een korendrager en een visvrouw. Transformatorhuisjes. In opdracht van het Gemeentelijk Energiebedrijf ontwierp S.J. Bouma in expressionistische stijl het transformatorhuisje Nieuwe Ebbingestraat 137 I uit 1925. Het heeft een paraboolvormige kap en aan de voorgevel in siersmeedwerk de letters GEB. Eveneens van zijn hand is het expressionistische transformatorhuisje Esserhaag 2 uit 1933. Straatmeubilair. In de middenberm van de Ubbo Emmiussingel staat een zinken, urnvormige siervaas in empire-vormen uit 1885. De industrieel J.E. van Hasselt schonk in 1923 aan de gemeente de vrijstaande openbare klok op de kruising van de Verlengde Hereweg met de Helperbrink, schuin tegenover diens (verdwenen) tricotagefabriek.
Gedenktekens. Buiten de reeds elders vermelde gedenktekens noemen we het borstbeeld van majoor L.W.J.K. Thomson (bij Hereweg 101) uit 1919 naar ontwerp A. Falise, het monument voor Jozef Israels (Hereplein), in 1922 uitgevoerd door A. Hesselink, het landelijk bekende Peerd van ome Loeks (Stationsplein), in 1959 in beton gegoten door J. de Baat en ten slotte het Monument voor de Gevallenen (Martinikerkhof) uit 1959 naar ontwerp van L.O. Wenckebach. Dit laatste monument in brons en kalksteen verbeeldt de strijd tussen Goed en Kwaad in de vorm van St. Joris en de draak.
Zwembaden. Van de in 1881 opgerichte eerste Gemeentelijke Badinrichting is het openluchtbad verdwenen maar het entreegebouw (Kleine Badstraat 2-4) behouden. Het langgerekte gebouw met middenopbouw vertoont chalet-achtige elementen. Nu is het een buurtcentrum. In het interbellum kwamen twee overdekte zwembaden tot stand. Het nog in gebruik zijnde Helperbad (Moddermanlaan 40) is in 1925 gebouwd naar ontwerp van architect M.G. Eelkema, die de bouw zelf bekostigde. De voorbouw met twee haakse, hoger opgaande vleugels is voorzien van golvende daklijsten. Gebeeldhouwde vissen flankeren de ingang. De betegeling met diermotieven in het interieur is nog redelijk intact. Links van de voorbouw staat een naoorlogse aanbouw. Niet meer in gebruik is het Noorderbad (Oosterhamrikkade N.Z. 66) [86] uit 1933, naar ontwerp van J.A. Boer in een kubistisch-expressionistische bouwstijl. De bioscoop ‘Grand Theatre’ (Grote Markt 35) [87] is in 1929 gebouwd naar ontwerp van G. Saville. Achter de brede schermachtige gevel in art deco-vormen is rond 1996 een modern theatercomplex tot stand gekomen. De entree, het trappenhuis en de foyer zijn in verbouwde vorm behouden gebleven.
Parken. Het in 1765 aangelegde Sterrebos (Hereweg ong.) is na de
| |
| |
sloop van de Linie van Helpman in 1882 uitgebreid en veranderd in Engelse landschapsstijl naar ontwerp van L.P. Zocher. Op het noordwestelijke deel van de 17de-eeuwse vestingwallen is in 1882 naar ontwerp van J.G. van Beusekom en H. Copijn het Noorderplantsoen (Kruissingel e.o.) [88] aangelegd in Engelse landschapsstijl. Naar plannen van J.A. Mulock Houwer zijn in het begin van de 20ste eeuw enkele toevoegingen tot stand gekomen. Uit 1905 dateert de vierkante muziekkoepel in jugendstil-vormen. Nabij de geometrische vijverpartij staat het in opdracht van brouwerij Oranjeboom in 1930 gebouwde parkpaviljoen (Kruissingel 1), naar ontwerp van S.J. Bouma met kubische elementen in de trant van De Stijlarchitect J.J.P. Oud. Het Stadspark (Concourslaan e.o.) werd vanaf 1913 aangelegd als volkspark voor de arbeidersklasse door de Vereeniging Het Stadspark. Het westelijke deel heeft een romantische landschappelijke aanleg naar ontwerp van L.A. Springer. Het oostelijke deel van het park heeft vanwege de later toegevoegde recreatieve elementen, zoals sportvelden en een renen drafbaan, een strakkere landschapsstijl gekregen. Na de oorlog is het park verder uitgebreid. Bij de entree van het oudste deel staat een fontein, die rond 1931 is omgebouwd tot een monument voor J.E. Scholten (†1918), vanaf het initiatief in 1909 de drijvende kracht achter het park. Sculpturen van A. Hesselink tonen onder meer een jongen en een meisje in sporttenue en renpaarden. Bij de grote, grillig gevormde vijver in het park staat het in 1926 naar plannen van Mulock Houwer opgetrokken stadsparkpaviljoen, aan de achterzijde recent voorzien van een glazen paviljoen. Verscholen in de bosschages staat een door beeldhouwer E.C.E. Colinet ontworpen bronzen beeld van de aartsengel Michaël in gevecht met de draak, geleverd door de Compagnie des Bronzes Bruxelles in 1883 aan W.A. Scholten en rond 1930 in park geplaatst.
Begraafplaatsen. De op een driehoekig terrein in 1827 aangelegde Noorderbegraafplaats (Moesstraat 98) [89] heeft een neoclassicistisch ingangshek met daarnaast de voorm. opzichterswoning uit 1871. Het ernaast
Groningen, Zuiderbegraafplaats, graftombe W.A. Scholten
gelegen baarhuisje is iets jonger. Een deel van het terrein dient als Isr. begraafplaats. De rechthoekig aangelegde Zuiderbegraafplaats (Hereweg 87) werd in 1828 in gebruik genomen. De opzichterswoning uit 1876 is een eclectisch ontwerp van J.G. van Beusekom. Midden op de begraafplaats bevindt zich de, voor Nederlandse begrippen enorme, marmeren graftombe van de familie Scholten. De Groninger aardappelmeel- en strokartonfabrikant W.A. Scholten ontwierp zelf de in 1882 opgerichte, rijk gedecoreerde graftombe. Plaquettes noemen de landen waar Scholten fabrieken stichtte; ovale reliëfvoorstellingen symboliseren handel, nijverheid en industrie. Boven de koperen deuren is na de dood van W.A. Scholten (†1892) een door P.A. de Leeuw gebeeldhouwde treurende vrouwenfiguur aangebracht met in haar hand zijn buste. Verder zijn onder meer interessant het gietijzeren grafmonument voor de op de Schelde gesneuvelde schout-bij-nacht Jan Evert Lewe van Aduard (†1832) en het in 1862 heropgerichte monument voor de Groninger schutters en vrijwillige jagers die in 1831 te Houthalen en Bautersem sneuvelden. Vermeldenswaardig zijn onder meer de graven van dominee H. de Cock (†1842), voorman van de Afscheiding van 1834, de dichter J.J.A. Goeverneur (†1889), de uitgevers J.B. Wolters (†1860) en P. Noordhoff (†1903), rijksarchivaris J.A. Feith (†1913), de schilder O. Eerelman (†1926) en het familiegraf van de fietsenfabrikanten Fongers. Het recent van een nieuwe aula voorziene R.K. kerkhof (Hereweg 89) is aangelegd in 1873.
Naast de eenvoudige neogotische kapel met crypte naar ontwerp van P.J.H. Cuypers staat een groot bronzen beeld van een tronende Christus, gemaakt in 1936 door atelier Brom. Er zijn enkele interessante graftombes, waaronder de neogotische tombe van de familie Payens en Alofs (omstreeks 1875) naar ontwerp van J.F. Scheepers. Een oorlogsmonument uit 1946 herdenkt de Groninger verzetsstrijders in de Tweede Wereldoorlog. De Alg. begraafplaats Esserveld (Esserweg 20) is in 1924 met een concentrische opbouw aangelegd naar ontwerp van S.J. Bouma. Het omgrachte terrein is toegankelijk via een brug en een houten poortgebouw met mortuarium en klokkentorentje; brug en poortgebouw zijn uitgevoerd in expressionistische vormen. In het midden van de parkachtige begraafplaats staat een monument voor de gefusilleerden uit kamp Westerbork, met beeldhouwwerk van W. Valk (1948). Interessante grafmonumenten zijn die van burgemeester E. van Ketwich Verschuur (†1924) en van de ‘pionier’ van de SDAP in Groningen, J.H.A. Schaper (†1934). Verder is er het graf van de directeur Gemeentewerken J.A. Mulock Houwer (†1933).
Noorderhoogebrug. Dit gehucht
| |
| |
ten noorden van Groningen grenst nu vrijwel aan de nieuwbouw van de stad Groningen. De windmolen ‘Wilhelmina’ (Molenstreek 1) is een hoge achtkante stellingkorenmolen met gepleisterde onderbouw, gebouwd in 1907 door molenmaker J. Wiertsema & Zn. voor G. Nienhuis ter plaatse van een afgebrande voorganger. Delen van de molen zijn afkomstig van een in 1907 afgebroken pel- en korenmolen uit Sappemeer. De kap toont het jaartal 1982 van de restauratie. Ten noordoosten van het gehucht staat de poldermolen 't Witte Lam' (bij Groningerweg 46), een met riet gedekte achtkante bovenkruier op veldmuren. De in 1974 gerestaureerde molen dateert uit 1860 en is gebouwd ter vervanging van een spinnenkopwatermolen uit 1818.
Dorkwerd. Dit wierdegehucht nabij het Reitdiep ten noordwesten van Groningen ontstond in de vroege middeleeuwen. De wierde werd rond 1911 grotendeels afgegraven. De Herv. kerk (bij Zijlvesterweg 16) is een eenvoudige zaalkerk met driezijdige koorsluiting en een toren van twee geledingen met tentdak. De kerk werd in 1648 gebouwd met hergebruikte, oudere kloostermoppen van een wellicht rond 1200 gebouwde voorganger. In de in 1869 toegevoegde toren hangt een klok uit 1682, gegoten door G. Schimmel. In 1875 is de buitenzijde van de kerk gepleisterd. Het orgel is mogelijk rond 1850 gebouwd door de firma Van Oeckelen en in 1908 aangekocht voor deze kerk. De grote kop-hals-rompboerderij Zijlvesterweg 14 heeft een voorhuis met daarop het jaartal 1731. De grote schuur met zijlangsdeel is grotendeels met riet gedekt. |
|