| |
's-Hertogenbosch
Hoofdstad van de provincie. De stad is ontstaan op een relatief hoge dekzandkop te midden van moerassige gronden, waar de Dommel en de Aa samenkomen in de Dieze. In de IJzertijd en de Romeinse tijd lagen hier akkers, maar aan die situatie kwam in de 3de eeuw een eind. Daarna was het gebied met bos begroeid, hetgeen in de naam van de latere stad is terug te vinden. Tussen 1194 en 1196 verleende hertog Hendrik I van Brabant stadsrechten aan de kort daarvoor ontstane nieuwe nederzetting. Het nabijgelegen en oudere Orthen, waar hertog Godfried in 1179 een jachtslot had gebouwd, werd snel overvleugeld. De stad groeide uit tot hoofdstad van de Meierij en ‘vierde hoofdstad van Brabant’, naast Leuven, Brussel en Antwerpen. Als noordelijke grensvesting bij de Maas moest de stad het hertogdom beschermen tegen aanvallen vanuit Gelre en Holland. Daarnaast was de Maas belangrijk voor de ontwikkeling van 's-Hertogenbosch als handelsnederzetting. De stad diende als overslagplaats van water- op landtransport en was als zodanig de Maashaven voor het gewest. De vroegste bewoning concentreerde zich om de Markt, waar drie landwegen samen kwamen, de Orthenstraat vanuit het noorden, de Hinthamerstraat vanuit het oosten en de Vughterstraat vanuit het zuidwesten. Een eerste uitloper van de oudste kern was de bebouwing aan het begin van de Orthenstraat, de Hooge Steenweg. In de stad had de hertog een verblijf, waarvan resten zijn gelokaliseerd aan de Pensmarkt. Waarschijnlijk in het eerste kwart van de 13de eeuw werd een stadsmuur gebouwd, die ongeveer het tracé volgde van Smalle Haven, Kruisstraat, Snellestraat, Achter het Stadhuis, Krullartstraat, St.-Annaplaats, Pastoor De Kroonstraat tot aan de Bokhovenstraat. Deze muur telde vier landpoorten en twee waterpoorten over de Marktstroom, een zijtak van de Aa.
Buiten de oudste kern breidde de bebouwing zich snel uit. Omstreeks 1200 was er al bebouwing langs de Postelstraat. De Hinthamerstraat met de vóór 1222 gestichte St.-Janskerk was in het oosten een belangrijke ontwikkelingsas. Het Havenkwartier en het Uilenburgkwartier in het westen volgden wat later. Tussen circa 1318 en 1352 werd het grondgebied van de stad met een nieuwe stadsmuur enorm vergroot, zodat alle bebouwing binnen de muur kwam te liggen. Het nog goed herkenbare tracé van die muur volgde het beloop van Buitenhaven, St.-Janssingel, Kuipertjeswal, Spinhuiswal, Zuidwal, Hekellaan, Noordwal en Kasterenwal. Eind 14de eeuw werd het Vughtereinde omwald; stenen muren kreeg deze voorstad eerst in de jaren 1519-'21. De derde en laatste middeleeuwse uitbreiding was de ommuring van het Hinthamereinde tussen 1499 en 1522.
De belangrijkste straten ontwikkelden zich parallel met de waterlopen en zijtakken van de Dommel en de Aa - het geheel dat wordt aangeduid als de Binnendieze; de percelen werden van straat naar stroom uitgezet. De achterterreinen ontsloot men met stegen en straten die in de naamgeving vaak verwijzen naar belangrijke panden aan de hoofdstraten, bijvoorbeeld: Achter het Stadhuis, Achter het Wild Varken en Achter de Wereld. In 1448 werd de Haven aangelegd. In het zuiden van de stad vormde de Verwersstraat een as van stedelijke ontwikkeling. Ondanks grote stadsbranden in 1419 en 1463 nam het inwonertal tot het begin van de 16de eeuw gestaag toe. Na Utrecht was Den Bosch in die tijd de tweede stad van de Noordelijke Nederlanden.
's-Hertogenbosch ontwikkelde zich in de late middeleeuwen tot een belangrijk religieus centrum; het ‘Rome van het Noorden’. Vroege religieuze vestigingen in de stad waren die van de minderbroeders (1229), de predikheren en de begarden (omstreeks 1300). In de 13de eeuw had de stad ook een gasthuis met kapel in de Gasselstraat en een begijnhof (1280) ter plaatse van de huidige Parade. In de 14de eeuw volgde de bouw van vijf kerken en drie kloosters. De religieuze bloei bereikte zijn hoogtepunt in de 15de eeuw. Toen verrezen nog eens zeven kloosters en zes kerken voor andere instellingen (Gasthuis, broederschappen, klein Begijnhof). In het begin van de 16de eeuw moet de stad dan ook meer dan dertig kerken en kapellen hebben gehad, zodat de vele torens en dakruiters een imponerend aanzicht boden.
In de 15de eeuw floreerden handel en nijverheid (metaal, laken, leer, bier) in de stad. Aan de lakennijverheid herinneren namen als Verwersstraat, Volderstraat, Weversplaats en Raamstraatje (lakenramen). Vanaf omstreeks 1500 was echter een economische achteruitgang merkbaar en deze zette zich in de loop van de 16de eeuw voort. In 1559 werd Den Bosch bisschopsstad. Van de Beeldenstorm van 1566 hadden de Bossche kerken en kloosters zwaar te lijden. De Hervorming zette in de stad echter niet door. In het begin van de 17de eeuw kwamen er nog nieuwe religieuze stichtingen tot stand, zoals die van de jezuïeten (1614) en de capucijnen.
In de 16de eeuw en vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-'21) werden de verdedigingswerken van de stad gemoderniseerd en uitgebreid met bastions en ravelijnen. De laagliggende gronden rondom de stad konden worden geïnundeerd en er waren stellingen en forten aangelegd (onder andere Crèvecoeur, St.-Anthonie, Isabella en Orthen). Frederik Hendrik wist echter de onneembaar geachte vesting in 1629 te bedwingen. Na de inname verrees aan de noordwestzijde van de oude stad een citadel die mede diende om de burgerij in bedwang te houden. In verband met het schootsveld naar de stad werd de bebouwing van het noordelijke deel van de Orthenstraat, met inbegrip van de middeleeuwse St.-Pieterskerk, gesloopt.
| |
| |
's-Hertogenbosch, Stad en omgeving ten tijde van het beleg van 1629
De Esplanade die zo ontstond diende tevens als exercitieterrein. De stad was na 1629 een belangrijke zuidelijke grensvesting van de Republiek en vanaf het begin van de 18de eeuw een belangrijke sector in de Zuiderwaterlinie (tot 1922). De met de belangrijke militaire positie samenhangende barrières en de afsluiting van de Dieze belemmerden wel de ontwikkeling van de handel, die voornamelijk was gericht op Amsterdam en Luik.
Na 1629 kwamen de belangrijkste kerken van de stad in handen van de protestanten; de katholieken richtten schuilkerken in. De onteigende terreinen van kerken en kloosters kregen een militaire bestemming of werden met woningen bebouwd. In het midden van de jaren dertig van de 17de eeuw werd de Smalle Haven aangelegd. Andere nieuwe straten, zoals de in het noordoosten aangelegde (Eerste) Nieuwstraat en St.-Josephstraat (Tweede Nieuwstraat) kwamen door de slechte economische situatie niet echt tot ontwikkeling.
In het begin van de 18de eeuw werden op basis van plannen van Menno van Coehoorn enkele buitenwerken aan de vesting toegevoegd. Het garnizoen maakte een zeer belangrijk deel van de bevolking uit. Ook in de 18de eeuw stonden de stedenbouwkundige veranderingen in het teken van de militaire behoeften, zoals omstreeks 1744 de bouw van vier kazernes en in 1749 de aanleg van het exercitieterrein de Parade door de sloop van het 13de-eeuwse Groot Begijnhof. Er verrezen barakken, artillerieloodsen, opslagplaatsen en cavaleriestallen. De St.-Jacobskerk werd in 1752 als arsenaal ingericht. Andere belangrijke verbouwingen betroffen de woningen van de legercommandant (het Commandement) en de gouverneur van de stad (het Gouvernement), respectievelijk in 1764 en 1768-'69.
De stad werd in 1794 ingenomen door Franse troepen en in 1814 bevrijd door Pruisische troepen. In 1815 werd Den Bosch hoofdstad van de nieuwe provincie Noord-Brabant. De aanleg van de Zuid-Willemsvaart (1822-'26) aan de noordrand van de binnenstad zorgde op termijn voor een economische impuls. Langs de vaart vestigden zich enkele nieuwe bedrijven. De scheepvaart trok aan en de handelspositie van de stad verbeterde. Het nieuwe elan van de stad vertaalde zich in het midden van de 19de eeuw in veel bouwactiviteit.
Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 en de verheffing van de St.-Jan tot kathedraal droegen ook bij aan de opbloei van de stad. Aan de Choorstraat, de Clarastraat en de Papenhulst verrezen tussen 1860 en 1930 nieuwe kloosters en scholen. Rond 1910 was nagenoeg het hele katholieke onderwijs
| |
| |
's-Hertogenbosch, De Markt in 1730
in de stad aan de Papenhulst geconcentreerd. Van de rijkdom aan middeleeuwse kerken en kloosters is door sloop en verbouwingen na 1629 relatief weinig overgebleven; de stad is echter wel rijk aan kerken en kloosters uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw.
Den Bosch ontwikkelde zich ook tot een spoorwegknooppunt. In 1868 kwam de spoorlijn Breda-Eindhoven gereed als onderdeel van de Zuiderstaatsspoorweg. Buiten de St.-Janspoort verrees een station. Daarna volgden verbindingen met Utrecht (1870), Tilburg en Nijmegen (1881) en ten slotte de Langstraatspoorweg (‘Halve Zolenlijntje’) naar Lage Zwaluwe (1890). Verder kwam in de laatste twee decennia van de 19de eeuw ook een net van tramlijnen tot stand in de richtingen Vught, Helmond, Drunen en Sint-Oedenrode.
Door de vestingwet van 1874 kon Den Bosch de vesting ontmantelen, wat in de jaren '80 en '90 van de 19de eeuw gestalte kreeg. Tegelijk met de ontmanteling moest ook de frequente wateroverlast bij de stad worden opgelost. Dat was altijd al een probleem geweest, maar grootschalige ontginningen en normalisatie van waterlopen hadden het wateraanbod van Maas, Dommel en Aa vergroot. Het watervrijmakingsplan voorzag onder meer in de bouw van een gemaal aan de Zuidwal. Waar mogelijk heeft men de vestingwallen als waterkering gehandhaafd. In 1890 brak men de oude stadspoorten af en het jaar daarna enkele bastions en ravelijnen aan de westzijde van de stad.
Door de knellende band van de vestingstatus kon de industrialisatie in 's-Hertogenbosch pas in het laatste kwart van de 19de eeuw echt doorzetten. De belangrijkste branches waren de voedingsmiddelenindustrie (kruidenierswaren, sigaren, margarine, koffie), de metaalindustrie (smederijen, stoomwerktuigfabrieken, ijzergieterijen, draad- en spijkerfabrieken) en de schoenenindustrie. Belangrijk was ook het toenemend belang van de Bossche veemarkt. Door de landbouwcrisis moest men overschakelen van landbouw naar veeteelt; de graanhandel maakte plaats voor de veemarkt.
In de tweede helft van de 19de eeuw groeide de stadsbevolking sterk. De eerste uitleg buiten de stadswallen vond plaats in 1890 met de bouw van Het Zand. Deze wijk rond het station was een ontwerp van architect-ingenieur F.M.L. Kerkhoff. Vanaf het station werd, aansluitend op de Visstraat, de ruime Stationsweg aangelegd. De wijk kreeg een noord-zuidas met het karakter van een boulevard onderbroken door pleinen. Daarlangs verrezen in het eerste kwart van de 19de eeuw herenhuizen en villa's. Elders in de wijk bouwde men middenstands- en volkswoningen, in het noorden verrezen diverse fabrieken. J.M.H.R. Kersemaekers, directeur van Gemeentewerken, stelde in 1914 een uitbreidingsplan op voor 's-Hertogenbosch. De daarin voorgestelde verplaatsing van de Zuid-Willemsvaart, die in zekere zin altijd een stedenbouwkundige barrière heeft gevormd, werd niet uitgevoerd. De door hem voorziene noordelijke uitbreidingswijk De Muntel kon na aanpassing van het plan in 1917 wel worden verwezenlijkt. Het werd een specifieke woonwijk met minder verschillen in huizen voor bepaalde klassen, wat zo kenmerkend was geweest voor Het Zand.
Andere nieuwe wijken in het interbellum waren: Bossche Pad, Hinthamerpoort, De Graafse Wijk, Het Hinthamerpark, De Vliert, De Vughterpoort en De Indische Buurt. In de binnenstad raakten enkele lange tijd onbebouwd gebleven gronden, meestal voormalige kloosterterreinen, alsnog bebouwd. In de zuidoosthoek legde men de Bethaniëstraat en de Baselaarstraat aan, en meer naar het westen de Prins Bernhardstraat.
Architectenbureau Granpré Molière stelde in 1937 het Plan Zuid op voor een
| |
| |
's-Hertogenbosch, Binnenstad
uitbreiding van de stad met de wijken De Pettelaar, De Bazeldonk, De Aawijk en met aanvullende delen voor De Graafse Wijk, Het Hinthamerpark en De Vliert. Het Plan West voorzag in de aanleg van de wijk Boschveld en het industrieterrein De Wolfsdonken. De Tweede Wereldoorlog vertraagde de uitwerking van beide plannen; deze wijken dragen dan ook een naoorlogs karakter.
Vanwege de genoemde wateroverlast rond de stad moest men de bouwgrond voor de 19de- en 20ste-eeuwse stadsuitbreidingen enkele meters ophogen. De wijk Het Zand ontleent daaraan ook zijn naam. Het gebruikte zand kwam uit de omgeving van de stad. Zo zijn daar diverse plassen ontstaan: De IJzeren Man, De IJzeren Vrouw, de Zuiderplas, de Oosterplas, de Ertveldplas en de Empelsche plas.
Vanaf 1917 verplaatste men de havenactiviteiten naar het Veemarktkwartier, waar de dubbelarmige Industriehaven werd gegraven. De Veemarkt (nu Brabanthallen) vestigde zich hier in 1929-'31. De stad kreeg in de eerste helft van de 20ste eeuw een sterke verzorgende functie. Er werden grote kantoren voor openbare diensten en voorzieningen (onder andere Rijkswaterstaat, Gemeente, PTT-telefoondistrict Den Bosch en PNEM) gevestigd. Verder was er een sterke industriële ontwikkeling in of nabij de binnenstad door de vestiging van voedings- en genotmiddelenindustrie (De Gruyter) en metaalnijverheid. In de Tweede Wereldoorlog leed de stad vooral schade bij het station en de wijk Het Zand. Het in 1953 naar ontwerp van S. van Ravesteyn herbouwde station is in 1995-'96 gesloopt voor een grootschalig nieuw stations- en kantorencomplex. Na 1945 kwamen grote woon- en industriegebieden kwamen tot stand (Zuid, Kruiskamp, Deuteren, De Rietvelden en Noord). De laatste grote uitbreiding is het plan Maaspoort. Sinds de opheffing van de zelfstandige gemeenten Empel, Engelen en Bokhoven (1971) behoort Maaspoort tot het grondgebied van 's-Hertogenbosch. De genoemde dorpen zijn nog als zodanig herkenbaar gebleven. De dorpen Orthen en Deuteren zijn in de stadsbebouwing opgenomen en vrijwel geheel gesloopt.
De uitbreiding van de centrumvoorzieningen heeft geleid tot drastische ingrepen in de binnenstad ten noorden van de Markt en de Hinthamerstraat. De oude buurt De Pijp of Tolbrugkwartier werd rond 1954 geheel afgebroken, inclusief de 19de-eeuwse Pieterskerk. Langs en nabij de Zuid-Willemsvaart werd tussen 1960-'90 veel gesloopt en vervangen door grootschalige nieuwbouw, zoals die van het nieuwe Groot Ziekengasthuis. Op de noordelijke kade heeft de industriële bebouwing plaats gemaakt voor woningbouw. In andere buurten, zoals de Haven en Uilenburg, werden krotten opgeruimd en oude panden gerestaureerd.
De laat-middeleeuwse ruimtelijke structuur van de binnenstad bleef nagenoeg onveranderd, met uitzondering van de
| |
| |
's-Hertogenbosch, Binnenstad
1 | St.-Janskathedraal (zie p. 202) |
2 | (oude) St.-Jacobskerk (p. 207) |
3 | R.K. St.-Anthoniuskapel (p. 207) |
4 | R.K. St.-Catharinakerk (p. 207) |
5 | Herv. of Grote kerk (p. 208) |
6 | (Evangelisch-) Luth. kerk (p. 208) |
7 | klooster der Paters Redemptoristen en R.K. St.-Josephkerk (p. 208) |
8 | Clarissenklooster (p. 209) |
9 | Synagoge (p. 209) |
10 | Kapucijnenklooster (p. 209) |
11 | Francisc. klooster Mariënburg (p. 209) |
12 | R.K. St.-Jacobskerk (p. 210) |
13 | Zusters van Orthenklooster (p. 210) |
14 | klooster van de Zusters van de Choorstraat (p. 210) |
15 | klooster van de Congregatie St.-Aloysius (p. 210) |
16 | St.-Janscentrum (p. 210) |
17 | refugiehuis klooster Mariënhage (p. 220) |
18 | refugiehuis abdij van St.-Geertrui (p. 220) |
19 | Gasthuispoort Groot Ziekengasthuis (p. 211) |
20 | Oudemannen en -vrouwenhuis (p. 211) |
21 | psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel (p. 211) |
22 | Zwanenbroedershuis (p. 211) |
23 | ziekenhuis Johannes de Deo (p. 212) |
24 | Kruithuis (p. 212) |
25 | Citadel (p. 212) |
26 | Stadhuis (p. 213) |
27 | Commandement (p. 215) |
28 | Gouvernement (p. 215) |
29 | Provinciale Griffie (p. 216) |
30 | Huis van Bewaring (p. 216) |
31 | Rijksarchief (p. 216) |
32 | Rijkswaterstaat (p. 216) |
33 | gem. bureau voor T.B.C.-controle (p. 216) |
34 | Paleis van Justitie (p. 217) |
35 | Gymnasium (p. 217) |
36 | Rijkshogereburgerschool (p. 217) |
37 | Kon. school voor Kunst, Techniek en Ambacht (p. 217) |
38 | L.W. Beekmanschool (p. 217) |
39 | Bisschoppelijk paleis (p. 217) |
40 | De Moriaan (p. 218) |
41 | Hof van Zevenbergen (p. 219) |
42 | warenhuis Vroom & Dreesmann (p. 226) |
43 | PNEM-kantoor (p. 226) |
44 | sigarenfabriek Goulmy & Baar (p. 227) |
45 | machinefabriek Grasso (p. 227) |
46 | Watertoren (p. 227) |
47 | perronoverkapping N.S.-station (p. 227) |
48 | Militaire manege (p. 228) |
49 | Ruckertbrug (p. 229) |
50 | Wilhelminabrug (p. 229) |
| |
| |
's-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, toren, schip en transept vanaf de Parade
gebieden ten noorden van Markt en Hinthamerstraat en ten oosten van de Geerlingsbrug. Dit gebied is dan ook beschermd stadsgezicht, evenals de wijk Het Zand en het Bossche Broek, het weidegebied ten zuiden van de stad vanwaaruit het oude stadsprofiel nog goed herkenbaar is. Door herinrichting van de Markt en de Parade en het afsluiten van delen van de Hinthamerstraat en aangrenzende straten voor het verkeer is een uitgebreid wandel- en winkelgebied ontstaan.
De St.-Janskathedraal (Parade) [1], gewijd aan St.-Jan de Evangelist, is een vijfbeukige gotische kruisbasiliek met zevenzijdig gesloten koor, westtoren en vieringtoren. Zowel in het grondplan als in de rijkdom aan beeldhouwwerk bereikte de Brabantse gotiek in dit gebouw haar hoogtepunt. De St.-Jan vormt met de Dom van Utrecht een klasse op zich onder de gotische bouwwerken van Nederland. De St.-Jan was de eerste parochiekerk van 's-Hertogenbosch. Voordien kerkten de Bosschenaren in Orthen. De eerste vermelding van de kerk dateert uit 1222. Het gebouw lag toen nog buiten de stadsmuren. In 1366 werd aan de kerk een kapittel verbonden en pas in 1559 werd zij tot kathedraal verheven; tot dan toe ressorteerde 's-Hertogenbosch onder het bisdom Luik.
De huidige kerk verrees op de plaats van een kleinere voorgangster, waarvan de bouwgeschiedenis grotendeels nog onduidelijk is. Van de oude kerk bleven de laat-romaanse toren (circa 1250-'60) en de kapellen aan weerszijden daarvan behouden. Aan de noordzijde bevindt zich de Lieve-Vrouwekapel; deze kan tussen 1280 en 1320 tot stand zijn gekomen, maar is wellicht ook jonger. Het uitwendig zichtbare materiaal en de detaillering zijn het resultaat van een restauratie in 1878-'80. In 1981 volgde bovendien nog materiaalvernieuwing in onderdelen. De doopkapel en de traptoren aan de zuidzijde van de toren zijn waarschijnlijk omstreeks 1350 gebouwd; ook hier wijzigden de restauraties het nodige. Onder het koor van de huidige kerk kwamen bij graafwerkzaamheden resten van een koorsluiting tevoorschijn die vermoedelijk uit het tweede kwart van de 14de eeuw dateren.
De grootscheepse vernieuwing van de St.-Jan begon rond 1380. Een belangrijke impuls vormde het 13de-eeuwse beeldje van Onze Lieve Vrouw. Dat ‘bewees’ in 1381 voor het eerst zijn wonderbare kracht en trok een constante stroom pelgrims aan. Het is opmerkelijk dat aan een zo groot bouwwerk als de St.-Jan, waaraan meer dan anderhalve eeuw is voortgebouwd, de onvermijdelijke wijzigingen van de verschillende bouwcampagnes tot details beperkt bleven, waardoor een grote eenheid van stijl bewaard bleef.
Het eerst verrees het koor. Het ontwerp, dat wordt toegeschreven aan Willem van Kessel, volgde de klassieke Franse gotische koorplattegrond, voornamelijk die van de ruim een eeuw oudere kathedraal van Amiens. Opbouw en detaillering wijken echter hiervan af. Het koor heeft een kooromgang met zeven straalkapellen met vijfzijdige sluiting. De middelste daarvan is een travee dieper uitgebouwd
| |
| |
's-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, plattegrond
dan de overige. Tussen de straalkapellen en traveeën van de kooromgang staan hoge gelede steunberen. De middenbeuk en de zijbeuken van het koor, alsmede de kooromgang, zijn voorzien van kruisribgewelven. Omstreeks 1425 waren de zijbeuken, de omgang en het opgaand muurwerk van de middenbeuk gereed. Tussen 1425 en 1445 voltooide men de gewelven en de kapconstructies van het koor en verrees de oostwand van het transept. Wie in deze periode de leiding van het werk had is onduidelijk. Als meest waarschijnlijke kandidaten noemt men Willem van Boelre, die ook in Utrecht bij de Dom werkzaam was, en Egidius of Gielis Coelman.
De detaillering van het koor is rijker dan die van andere Brabantse kerken en ook constructief is gekozen voor een complexe opbouw. Het uitwendig schoorstelsel heeft dubbele luchtbogen. Met de St.-Sulpitius te Diest heeft het koor van de St.-Jan onder meer de met figuraal beeldhouwwerk versierde wimbergen boven de vensters gemeen en de schrijlings op de dekruggen van de luchtboogstoelen zittende figuren. Het beeldhouwwerk van de wimbergen boven de vensters is tijdens de eerste restauratie grotendeels vernieuwd. Twaalf van deze wimbergen laten in een gesloten cyclus de Jeugd van Christus zien.
Tussen circa 1445 en 1460 werkte men verder aan het transept en begon men met de twee oostelijke traveeën van de schipzijbeuken. In de hoek tussen zuidertranseptarm en schip ontstonden twee kleine kapellen. In de jaren '70 van de 15de eeuw kwam het muurwerk van het transept grotendeels gereed; de gewelven ontbraken nog, evenals de kapconstructie en de topgevels. Er is wel gesuggereerd dat bouwmeester Cornelis de Wael de werkzaamheden leidde tussen 1469 en 1476, vóórdat hij Dombouwmeester in Utrecht werd.
Vanaf 1478 werkte men onder leiding van bouwmeester Alart du Hamel (of Van Hameel) verder aan de noordelijke schipzijbeuken en de noordwand van de middenbeuk van het schip. Deze waren vermoedelijk in 1497 voltooid. In dezelfde periode werden tegen de noordzijde van het hoofdkoor het nieuwe zijkoor van de O.L. Vrouwe-Broederschap (nu Sacramentskapel) en de bijbehorende sacristie gebouwd; het interieur kwam overigens pas in het begin van de 16de eeuw gereed. Beide bouwdelen werden voorzien van flamboyant maaswerk. De topgevel van de noordelijke transeptarm is mogelijk ook nog van de hand van meester Alart du Hamel. In 1495 werd hij officieel opgevolgd door zijn gezel Jan Heyns, die in feite al enkele jaren het werk leidde. Beiden hebben tekeningen geleverd voor het nieuwe zijkoor van de O.L. Vrouwe-Broederschap.
Jan Heyns zal verder zijn gegaan met het aanbrengen van de netgewelven van het transept, waarmee waarschijnlijk onder meester Alart du Hamel al in de noordelijke transeptarm was begonnen. De nog niet voltooide zuidelijke transeptgevel kreeg aan het eind van de 15de of in het begin van de 16de eeuw een hoog gewelfd portaal. Daarvan heeft men de balustrade bij de eerste restauratie gewijzigd. In de zwikken van de lateien boven de ingang is nog oorspronkelijk beeldhouwwerk overgebleven, met voorstellingen uit het leven van Johannes de Evangelist. Waarschijnlijk nog aan het eind van de 15de eeuw bouwde men aan de zuidzijde van het koor een kapittelzaal met bijbehorende sacristie (nu sacristie en Goede Herderkapel) en de Bockkapel (nu Antoniuskapel). Verder kwam in dezelfde tijd of in het begin van de 16de
| |
| |
eeuw de Merlarkapel (nu Iconenkapel) tot stand in de hoek tussen noordertranseptarm en schip.
Vanaf 1505 ging het werk voort aan de zuidelijke schipzijbeuken en de zuidwand van de middenbeuk van het schip. Het schip kreeg net als het koor dubbele luchtbogen, waarop schrijlings menselijke figuurtjes en fantasiedieren zitten. De wimbergen zijn hier van flamboyant maaswerk voorzien. De middenbeuk was rond 1517 op volle hoogte en zal kort daarna zijn voorzien van gewelven en een kapconstructie. In de jaren twintig van de 16de eeuw kreeg ook het transept een kap en paste men de kap van het koor aan bij de nieuwe situatie. Verder werd de zuidelijke transeptgevel voltooid. De transeptgevels zijn niet op gelijke wijze behandeld - de noordelijke is flamboyanter - maar beide tonen invloeden van de Nederrijnse gotiek in de detaillering van de weelderig versierde topgevels, vensters en portalen.
Aan de viering- of middentoren met vier kleine hoektorentjes heeft men vanaf het begin van de 16de eeuw gewerkt. Met het plaatsen in 1529 van een groot koperen Johannesbeeld op de hoge, met lood beklede houten spits was de kerk zo goed als voltooid. Men heeft nog het plan gehad om de kerk verder naar het westen uit te breiden en haar van een of twee nieuwe torens te voorzien. Wegens geldgebrek moest daar echter van afzien. In plaats daarvan kreeg de laat-romaanse toren een gotische bovenbouw.
Na de dood van Jan Heyns in 1516 waren achtereenvolgens Jan Darkennes en diens zoon en kleinzoon (Jan II en III) werkzaam als loodsmeester. Een brand in 1584 richtte grote schade aan. De middentoren stortte neer op viering en zuiderdwarsarm; van de westtoren verbrandde de spits. Bij de reparatie van de middentoren zag men af van een nieuwe hoge opbouw. De toren kreeg een renaissance-bekroning met in het midden een koepel voorzien van lantaarn en op de hoeken opengewerkte torentjes met helmdak.
Tijdens het beleg van 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 werden opnieuw vernielingen aan de kerk aangericht. Na de inneming van de stad namen de protestanten de St.-Jan in gebruik. In 1810 werd de kerk weer rooms-katholiek. Daarna heeft men op bescheiden schaal herstellingen verricht, totdat in 1859 een groots opgezette restauratie aanving, die bijna honderd jaar zou duren. Veel van de oorspronkelijk gebruikte natuursteen (Ledesteen, Gobertanger en Bentheimer zandsteen) was verweerd en moest worden vervangen. Helaas bleken de natuursteensoorten die men ter vervanging toepaste, zoals Udelfanger en Gildehauser zandsteen en Saint-Joire-kalksteen, nog gevoeliger voor weersinvloeden dan het oude materiaal. Al in de jaren dertig van de 20ste eeuw waren maatregelen nodig om nieuw verval tegen te gaan.
Tot na 1900 heeft men in de traditie van de neogotiek en volgens de 19de-eeuwse restauratieopvattingen gewerkt; er werd ingrijpend vernieuwd, gezuiverd, bijgemaakt en gecorrigeerd. De meeste ontwerpen voor het nieuwe werk waren van L. Veneman, die de restauratie leidde, en van zijn opvolger vanaf 1868, L.C. Hezenmans. Door de toenemende kritiek en de langzamerhand veranderende restauratieopvattingen heeft men vanaf omstreeks 1910 meer oorspronkelijk werk behouden en geconsolideerd in plaats van vernieuwd. De tweede restauratie, die van 1961 tot 1984 duurde, volgde vanaf het begin de lijn de 19de-eeuwse vormgeving niet te corrigeren en de aanvullingen niet ongedaan te maken. Zo verrichtte men in feite een restauratie van de restauratie. Van alle ornamentele en figuratieve sculptuur aan de buitenkant van de kerk is slechts een gering gedeelte oorspronkelijk werk; het merendeel bestaat uit 19de- en 20ste-eeuwse kopieën.
Het inwendige van de St.-Janskathedraal maakt ondanks de relatief geringe hoogte (in het middenschip 28,30 meter) een zeer rijzige indruk. De illusie van hoogte wordt versterkt doordat de schalken van de bundelpijlers die de vijf beuken van elkaar scheiden, ononderbroken tot de gewelfsluitingen doorlopen. Boven de scheibogen van hoogkoor, middenschip en transept loopt een triforium met maaswerk. Daarboven bevindt zich een lichtbeuk met grote vensters. De zwikken boven de scheibogen zijn gevuld met maaswerk: in het koor geometrisch en in het schip flamboyant. Tegen de massieve altaaraanzetten van de pijlervoeten van het middenschip stonden oorspronkelijk hoogst waarschijnlijk houten altaren. Koor en schip hebben kruisgewelven, en de transeptarmen netgewelven waarvan die in de zuidarm in 1609 werden vernieuwd na de torenbrand van 1584. Het interieur bevat meer interessante details en onderdelen dan hier in kort bestek aan de orde kunnen komen. Wat hier volgt, is een selectie.
Tijdens de laatste restauratie (1961-'84) onderging het interieur een ware metamorfose. Onder lagen vuil en roet, voornamelijk veroorzaakt door kaarsenwalm, kwamen schilderingen uit verschillende perioden te voorschijn. Waar mogelijk heeft men bij de restauratie de oudste figuratieve schildering hersteld. De gewelfschilderingen in het koor zijn wellicht aangebracht ter gelegenheid van het kapittel van de Orde van het Gulden Vlies, dat in 1481 in het koor van de St.-Jan bijeenkwam. Op een van de twee bazuinvaandels in het straalgewelf is het wapen van Philips de Goede, de stichter van de Orde, afgebeeld. De schilderingen beelden samen de Wederkomst des Heren uit. Tussen ranken met bloemen en bladeren is een bonte verzameling heiligen en engelen - met de lijdenswerktuigen en met muziekinstrumenten - te zien. Andere oude schilderingen met kleurig blad-, bloem- en rankenwerk, al dan niet aangevuld met dieren, menselijke figuren en fabelwezens, zijn te zien op de gewelven van de Sacramentskapel (omstreeks 1516-'17), enkele gewelfvelden van het middenschip (omstreeks 1522) en de gewelven van de noordelijke dwarsarm (omstreeks 1600). Het Alziend Oog Gods op het gewelf van de vieringtoren is geschilderd in 1822 en bijgewerkt in 1839, toen de koof een decoratie kreeg van ranken met bladeren en bloemen.
De schildering van de Boom van Jesse, op de kolom tussen de noordelijke koorzijbeuk en de Sacramentskapel, is tussen 1407 en 1422 gemaakt in opdracht van de O.L. Vrouwe-broederschap. Verder zijn op een van de pijlers van de zuidelijke zijbeuk schilderingen van heiligen te zien en op de kolommen van een der scheibogen van het koor schijntapisserieën met bontgekleurde bloemen en vogels tussen groen lover; deze scheiboog vormde vroeger de omlijsting voor
| |
| |
's-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, interieur
de (verdwenen) sacramentstoren. De meest zuidelijke koorzijbeuk, het St.-Nicolaaskoor, is onder meer versierd met weegschaaltjes, mortieren of vijzels met stampers; dit waren de emblemen van het kramersgilde en ook attributen van St.-Nicolaas, de schutspatroon van dit gilde.
In 1769-'72 is de gehele oude beglazing van de kerk verwijderd. De huidige glazen dateren grotendeels van 1860-'90; zij zijn ontworpen door L.C. Hezenmans en uitgevoerd door de ateliers A.M. Schmitz te Aken, J.B. Capronnier te Brussel en Lateux te Saint-Fermin. In de Sacramentskapel werden in 1953 glazen van P. Wiegersma geplaatst, die de geschiedenis van het mirakelbeeld tot onderwerp
's-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, oxaal (1866)
hebben. M. de Leeuw maakte de glazen voor het grote venster van het noordtransept (1966) en voor de Goede Herderkapel (1982).
In de kerk liggen nog ruim 400 zerken, waarvan de oudste het graf bedekte van Dirck Pelgrom († 1484). Het oudste grafschrift, geschilderd op de muur van de middelste straalkapel, is dat van Cathalijn Dicbier († 1423). In de buitenmuren van de kerk zijn nog zeven ingebeitelde grafschriften te zien. In de zuidelijke schipzijbeuk bevinden zich twee epitafen, te weten voor Margriet van Auweninge († 1484), de vrouw van Alart du Hamel, en voor Jacobus van Balen († 1622). In de zuidelijke koorzijbeuk staat het natuurstenen grafmonument van bisschop Gisbertus Masius († 1614), dat wordt toegeschreven aan Hans van Mildert. Het beeld van de bisschop, in geknielde houding, is van Caensteen en was oorspronkelijk geheel gepolychromeerd.
Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 heeft men de inrichting van de kerk gewijzigd. Dit betekende onder meer dat het oksaal uit 1613, vervaardigd door Coenraat Coenraatsz. van Norenburg, werd verkocht (nu in het Victoria and Albert Museum te Londen). Van het meubilair bleven echter nog diverse belangrijke stukken bewaard.
| |
| |
's-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, orgel (1973)
De rijk gesneden koorbanken in het hoogkoor zijn tussen 1430 en 1460 gemaakt door verschillende kunstenaars. Ze zijn in 1877-'81 ingrijpend en historiserend gerestaureerd door de ateliers Van der Geld en Veneman. De laat-gotische geelkoperen en rijk versierde doopvont werd in 1492 geleverd door meester Arndt of Aert van Tricht en is wellicht ontworpen door Alart du Hamel. Het deksel hangt aan een staaf met daaromheen een rijk versierd baldakijn van drie verdiepingen. De staaf zit bevestigd aan een driehoekige smeedijzeren draaikraan. Het zogenaamde Lijdensaltaar, een waardevol Antwerps retabel uit het eerste kwart van de 16de eeuw, komt uit de kerk van St.-Anthonis en staat nu in de St.-Antoniuskapel. De preekstoel met weelderig renaissance-houtsnijwerk werd gemaakt omstreeks 1560. De zeskantige kuip rust op een voet die bestaat uit een pijler met daaromheen zes corinthische zuilen. De preekstoel is voorzien van een klankbord en een in drie verdiepingen opgebouwde bekroning onder meer versierd met heiligenbeelden en een klein rond corinthisch tempeltje. De koorafsluiting is aan de bovenzijde versierd met rijk gesneden friezen, die waarschijnlijk van 1567-'70 dateren. Aan de buitenzijde zijn oudtestamentische taferelen uitgebeeld en aan de binnenzijde loofwerk, vogels, putti en vazen.
Het orgel werd in 1618-'23 gebouwd door Florentius Hocque en Hans Goltfusz. In de loop der eeuwen is het oorspronkelijke instrument vrijwel geheel vernieuwd. De balustrade en de orgelkast zijn van de hand van Frans Symonsz., het rijke snijwerk is vooral van Georg Schysler. Boven aan de hoge orgelkast bevindt zich een klok tussen twee kraanvogels en daaronder een roterende trommel die is verbonden met het mechaniek van het grote torenuurwerk. Bij het slaan van de grote klok komen geschilderde mannenen vrouwenfiguren in beweging, achtervolgd door de Dood. Deze dodendans dateert uit omstreeks 1630.
Veel meubilair in de kerk is laat-19de-eeuws, zoals de altaren, die alle werden ontworpen door L.C. Hezenmans en voornamelijk werden vervaardigd door H. van der Geld. In de 19de eeuw bracht men bovendien diverse baldakijnen aan ter overhuiving van heiligenbeelden, waarvan het merendeel eveneens werd vervaardigd door H. van der Geld. De baldakijnen zijn kopieën van de voornamelijk in het koor nog bewaard gebleven gotische exemplaren. Bijzondere aandacht verdient het gedraaide baldakijn tegen de noordoostelijke vieringpijler. Deze waarschijnlijk uit 1485 daterende kalkstenen sculptuur in flamboyante stijl werd in 1894 gerestaureerd, waarbij de verloren gegane top werd gereconstrueerd en de nissen van heiligenbeeldjes werden voorzien. De apostelbeelden in het koor zijn in 1854-'58 gemaakt door J.A. van der Ven.
In de Sacramentskapel staat het eikenhouten beeld van Maria met Christuskind waaraan de St.-Jan haar betekenis als pelgrimskerk te danken heeft. Het is Maaslands van stijl en omstreeks 1300 vervaardigd; de polychromie is minstens éénmaal in dezelfde kleuren vernieuwd. De neobarokke troon met baldakijn waarop het met staatsiemantels omhangen beeld staat, dateert uit omstreeks 1850. Van de overige houten beelden in de kerk zijn nog te noemen het gepolychromeerde eikenhouten beeld van St. Barbara uit omstreeks 1520, een laat-15de-eeuwse Piëta, een vroeg-16de-eeuwse eikenhouten Genadestoel en een
| |
| |
18de-eeuws, wit geschilderd houten Barbarabeeldje.
Tot de kerkinventaris behoren onder meer enkele 16de- en 17de-eeuwse schilderijen. J.B. Anthony maakte in 1898- 1902 de veertien kruiswegstaties van olieverf op koper. In de Sacramentskapel hangt een 15de-eeuwse koperen kaarsenkroon, waarvan de armen bevestigd zijn aan een torenvormig baldakijn. Hierin staat een beeldje van St. Victor, omgeven door vaandragers. In de transeptarmen en het schip hangen drie geelkoperen lichtkronen, in 1664 en 1665 gegoten door Otto van Druyf. Verder bezit de kerk diverse 18de- en 19de-eeuwse lichtkronen. In het hoogkoor hangt een grote kroon met driekante toren en evangelistenbeelden, in 1915 gegoten door J. Jonkergouw.
De toren, die in de kern grotendeels uit circa 1250-'60 dateert, is opgetrokken in baksteen, met toepassing van natuursteen voor lijsten, boogfriezen, vensters en balustraden. Tijdens de restauratie bleek de in de 19de eeuw aangebrachte beklamping in zo slechte staat dat herstel hiervan niet mogelijk was. Men moest een nieuwe huid aanbrengen. Hiervoor gebruikte men baksteen die in vorm, kleur en afmetingen aansloot bij het 13de- en 16de-eeuwse werk. De onderste geleding is aan de buitenzijde geheel bekleed met natuursteen, nieuw aangebracht tijdens de eerste restauratie van de kerk. De tweede en derde geleding, tijdens de laatste restauratie in 13de-eeuwse toestand gereconstrueerd, zijn voorzien van spaarvelden met daarin gekoppelde rondboogvensters, gevat in een spitsboognis. De gotische bovenbouw heeft drie door steunberen van elkaar gescheiden spaarvelden met daarin spitsbooggalmgaten. De bekronende balustrade werd hersteld naar 19de-eeuws model, terwijl het wijzerbord in classicistische omlijsting aan elke zijde een reconstructie is van de 17de-eeuwse situatie. De toren wordt bekroond door een achtzijdige, gedeeltelijk opengewerkte spits met een peervormige helm. Deze helm kreeg zijn huidige vorm tijdens de laatste restauratie.
De zogeheten bouwloods, gelegen ten noorden van de kerk, ging in 1989 open. Hier zijn restanten en afgietsels, ontwerpen en studies van beelden en beeldhouwwerken op de St.-Jan te zien. In de late middeleeuwen stond de echte bouwloods waarschijnlijk ter plaatse van de Plebanie van St.-Jan (Choorstraat 1). De plebanie dateert uit circa 1870 en heeft een opvallende vormgeving, naar ontwerp van J.J.H. Bolsius.
De voorm. R.K. St.-Jacobskerk (Bethaniëstraat 4) [2] is ontstaan uit een in 1430 gestichte kapel, die in 1569 tot parochiekerk werd verheven. De kapel werd in 1584 vergroot tot een driebeukig bakstenen gebouw met vijfzijdige sluiting. Het plan om een kruisbasiliek te maken is nooit geheel uitgevoerd - men heeft het transept nooit gebouwd. De noordgevel heeft ter hoogte van de geplande kruising een traptoren. Door de vele bestemmingen die het gebouw na 1629 heeft gehad (paardenstal, arsenaal, kazerne, museum (1924-1986)), is er veel aan verbouwd en veranderd. Vensters werden gedicht en nieuwe uitgebroken, de scheibogen werden verlaagd en er werden tussenvloeren aangebracht. In 1924-'25 heeft men de voorgevel gewijzigd naar een ontwerp van O. Leeuw. Sinds 1988 huisvest het gebouw de Bouwhistorische en Archeologische Dienst van Den Bosch.
De voorm. R.K. St.-Antoniuskapel (Hinthamerstraat 217) [3] werd in 1491 gebouwd door de Broederschap van Sint-Antonius en in de 17de eeuw grotendeels gesloopt. De gotische voorgevel en een klein gedeelte van het achterliggende muurwerk zijn opgenomen in de uit 1956 daterende nieuwe kapel van het door N. van der Laan en W. Hansen ontworpen verzorgingstehuis Anthoniegaarde. Vier steunberen verdelen de met natuursteen beklede gevel in drie traveeën. De gevel onderging verscheidene restauraties; de vier gevelbeelden met baldakijnen zijn vervaardigd door H. van der Geld en aangebracht bij de ingrijpende restauratie in 1910. Het open, houten koepeltorentje boven de geveltop werd in 1751 door een zekere Van Warmond gemaakt en bevat een klok uit 1574 van Adriaan Steylaert.
De R.K. St.-Catharina- of Kruiskerk (Kruisbroedershof 4) [4] is een zich als centraalbouw voordoende kerk, in 1916-'17 gebouwd met behoud van een uit 1533 daterende, vierzijdig gesloten koorpartij. Dit oudste bouwdeel is opgetrokken in baksteen met banden van mergel en heeft rondvensters en een schijntriforium. Het koor is gedeeltelijk over de Binnendieze gebouwd. Oorspronkelijk was het de kapel van het in 1629 gesloopte Kruisbroederklooster. In 1569 werd de kapel tot parochiekerk verheven, waarna het gebouw in 1601-'09 mogelijk werd verlengd en een smallere zijbeuk kreeg. Tegen de noordzijde van het koor verrees in 1619 een pastorie. Na 1629 kende de kerk verschillende bestemmingen tot het in 1811 weer in rooms-katholieke handen kwam. In 1841 werd de kerk met uitzondering van het koor gesloopt en vervangen door een kruiskerk (1842-'44). Die maakte op haar beurt plaats voor het huidige gebouw, naar ontwerp van J. Stuyt. De vormgeving van deze gepleisterde bakstenen kerk is geïnspireerd op Byzantijnse en romaanse voorbeelden. Het centrum van het gebouw is een grote, zestienkantige koepel op achtkantige onderbouw, die als een van de eerste in Nederland is uitgevoerd in gewapend beton. Onder de dakrand van de kalotvormige koepel bevindt zich een dwerggalerij met tegelmozaïek. Twee traptorens flankeren de westgevel, waarop een beeld van de H. Catharina zit. De kerk bezit vier klokken, vervaardigd door Jan Moor (1562), Melchior Haze (tweede helft 16de eeuw), Alexius en Petrus Petit (1759) en Henricus Petit (1791). De kerk is in 1995-'97 uitwendig gerestaureerd. De gevel van de voormalige pastorie, uitgevoerd in mergel en zandsteen, heeft men bij die restauratie gereconstrueerd. Met zijn voluutvormige gevelbeëindiging en het gebruik van mergel doet deze maniëristische gevel Zuid-Nederlands aan.
Ondanks de lengteas, gevormd door ingangspartij en koor, wekt de kerk ook van binnen de indruk van een centraalbouw. J. Oosterman heeft de koepel in 1919-'25 inwendig beschilderd. Het orgel, in 1849-'51 gebouwd voor de vorige kerk door vader en zoon J. en J.J. Vollebregt, heeft men na de voltooiing van de nieuwe kerk in gewijzigde vorm in de koorabsis herbouwd. De orgelgalerij en de orgelkast zijn van de hand van F. Donkers. De eikenhouten preekstoel dateert van omstreeks 1625; op de panelen prijken afbeeldingen van Christus op de berg Thabor en van de evangelisten met
| |
| |
's-Hertogenbosch, R.K. St.-Catharina- of Kruiskerk
hun symbolen. De trap werd in 1846 toegevoegd. Verder bezit de kerk een collectie 17de- en 18de-eeuwse schilderijen.
Schuilkerkpoortje (Uilenburg 14). Poortje met geblokte natuurstenen omlijsting, op een sluitsteen 1649 gedateerd. De middenstijl met gesneden maskers, bloemen- en fruittrossen en een leeuw is een kopie van het 17de-eeuwse origineel. Het poortje vormde de toegang tot een van de vele schuilkerken die na 1629 vooral in dit deel van 's-Hertogenbosch waren gevestigd.
De Herv. of Grote kerk (Kerkstraat 20) [5] is een sober neoclassicistisch bakstenen gebouw met schilddak, in 1819-'20 opgetrokken naar ontwerp van J. de Greef, stadsbouwmeester van Amsterdam. De kerk heeft een kruisvormige plattegrond met aanbouwen in de door de kruisarmen gevormde hoeken. Een vierkante dakruiter met dorische zuilen en frontons bekroont de kruising. Binnen heeft de kerk wit gepleisterde wanden, een galerij op gietijzeren en gemarmerde zuilen, en een koofplafond met stucrozetten. Van het door A. Goekoop, hoofdingenieur van Waterstaat, ontworpen meubilair uit de bouwtijd van de kerk, rest na de renovatie in 1972-'73 nog slechts de eenvoudige zeskantige preekstoel. Uit de St.-Jan nam men een in 1718 door Cornelis Brem vervaardigde koperen doopbekkenhouder over. Het orgel, gebouwd door de firma Bätz, werd in 1831 in gebruik genomen en is in 1962 gerestaureerd.
De (Evangelisch-) Luth. kerk (Verwersstraat 49) [6] voorheen Waalse kerk is een neogotisch zaalgebouw met driezijdige sluiting, in 1847 gebouwd naar ontwerp van A. van Veggel. De voorgevel wordt door vier steunberen geleed; de middelste travee heeft een rijk versierde wimberg. De afsluitende natuurstenen balustrade van de gevel is bij een restauratie in 1996 deels gereconstrueerd en deels nieuw ontworpen. De spitsboogvensters van het gebouw hebben gietijzeren traceringen. Inwendig heeft de kerk kruisgewelven van stucwerk. De kleine spitsboogvensters in de zijwanden zijn vanwege de buurpanden hoog geplaatst. Uit de bouwtijd dateren de gesneden eiken banken met gietijzeren, neogotische versieringen, lichtarmen en gebedenboekhouders. De eikenhouten preekstoel is afkomstig uit de in 1645-'46 gesloopte St.-Pieterskerk aan het Ortheneinde en dateert uit omstreeks 1625. Op de panelen van de zeskante kuip zijn Andreas, Petrus, Christus Salvator, Paulus en een paus uitgebeeld. De verwantschap met de preekstoelen in de Herv. kerk te Oosterhout en in de R.K. kerk St.-Petrus' Banden te Hilvarenbeek is opvallend. De koperen lezenaar is uit 1690 en het klankbord uit 1844. Het kabinetorgel uit 1780 werd waarschijnlijk door J.S. Strümphler gebouwd.
Het voorm. klooster der paters redemptoristen (St.-Josephstraat 13) [7] verrees in 1854-'55 naar ontwerp van A. van Veggel en was deels ingericht als noviciaat. Het hoofdgebouw heeft een neoclassicistische hoofdvorm, terwijl de details in vroeg-neogotische vormen zijn uitgevoerd. De opvallende wit geschilderde omlijstingen van de met segmentbogen afgesloten kruisvensters zijn voorzien van wenkbrauwen. De dwarsvleugel (Redemptoristenpad) met de noviciaatskapel is gebouwd 1901-'03 in een late, sobere neogotische stijl. Het klooster is nu opgedeeld in wooneenheden en de kloostertuin dient als openbaar park.
Bij het redemptoristenklooster hoorde de voorm. R.K. St.-Josephkerk (St.-Josephstraat 15) [7] uit 1857-'59, eveneens ontworpen door A. van Veggel. Deze neogotische, bakstenen kruiskerk heeft een pseudo-basilicaal schip en een driezijdig gesloten koor. De kooromgang diende oorspronkelijk als pastorie. De voorgevel wordt geleed door meerhoekige steunberen. Een beeld van de H. Joseph met een engel siert de in natuursteen uitgevoerde ingangspartij. De voorgevel is in 1948-'49 ‘vereenvoudigd’ naar plannen van A. Rats. De in stijl detonerende kleine vieringtoren dateert uit 1960. Het rijke neogotische interieur met kruisrib- en stergewelven van stucwerk is sterk geïnspireerd op de architectuur van de St.-Jan. Aan de westzijde van het schip bevinden zich twee boven elkaar gelegen houten galerijen op stenen
| |
| |
's-Hertogenbosch, R.K. St.-Josephkerk, interieur
en houten kruisgewelven. De zijkapelnissen hebben houten schermen met spitsboogmotieven. Het interieur is verrijkt met gewelfschilderingen van C. Vrensen (1866-'67), fresco's van J.P. Peeters, polychroomwerk van F. van der Vlist (1886 en 1890) en schilderingen van A. van Bokhoven (1906-'09); zij het dat dit alles sterk is aangetast door een brand die in de kerk heeft gewoed. Van het meubilair resteert alleen de neogotische preekstoel uit 1871, gemaakt door H. Goossens naar ontwerp van L.C. Hezenmans. De glazen zijn vervaardigd door J.B. Capronnier (1891), atelier Nicolas (1903 en 1909), W. Derix (1906-'07) en L. van den Essen (1950, 1951, 1956 en 1965). Vanwege de huidige horecafunctie heeft men in de kooromgang een tussenvloer aangebracht en achter de omgang een aanbouw gemaakt; het kerkinterieur is verder als onverdeelde ruimte intact gelaten.
Het voorm. clarissen- of Claraklooster (Papenhulst 2/Clarastraat 22-24) [8] is omstreeks 1872 gebouwd. Achter in de tuin, grenzend aan de Binnendieze, zijn restanten gevonden van het in 1359 gestichte Claraklooster van de theresianen of ongeschoeide karmelietessen. Het gebouw aan de straat heeft een sobere eclectische lijstgevel, met neogotische elementen. De daarachter gelegen eenbeukige neogotische kapel, naar ontwerp van L.C. Hezenmans, dateert uit 1878 en heeft een dakruiter. Het kloostercomplex is rond 1984 verbouwd tot wooneenheden.
De voorm. synagoge (Prins Bernhardstraat 8) [9] is een zaalgebouw met driezijdige sluiting, oorspronkelijk gebouwd in 1826 in opdracht van mr. Bernardus Hartogensis, maar in 1886 nagenoeg geheel herbouwd naar ontwerp van I. Gosschalk. Bij de restauratie van 1995-'96 is het aan de Binnendieze gelegen gebouw weer in het zicht gebracht door de sloop van enkele huizen aan de Prins Bernhardstraat. Achter de in gefantaseerde vorm herbouwde gevel bevindt zich een harmonieus interieur,
's-Hertogenbosch, Franciscanessenklooster Mariënburg
dat bij de restauratie de laat-19de-eeuwse kleurstelling herkreeg. De gepleisterde wanden worden geleed door gecanneleerde pilasters met vergulde corinthische kapitelen. Het koofplafond boven de kroonlijst is voorzien van stucornamenten. De vrouwengalerij, met ingezwenkt middengedeelte, rust op dorische zuilen. Het gebouw is nu een podium voor muziekuitvoeringen. Van de inrichting resteert alleen nog de biema in neoclassicistische stijl, afkomstig uit Zaltbommel.
Het kapucijnenklooster (Van der Does de Willeboissingel 11-12) [10], is aangelegd rond een uit 1896-'97 daterende zaalkerk, de H. Hartkerk, naar ontwerp van F. Baijens. Het klooster kreeg in 1935 een aanbouw naar ontwerp van M. van Beek, en de kerk een aanbouw naar ontwerp van P. Knoers. De kloostertuin heeft een met pilasters, metselmozaïeken en kleine klokgeveltjes versierde ommuring. Op de afgeronde hoek met de Capucijnenlaan staat een kleine kapel.
Het franciscanessenklooster Mariënburg (St.-Janssingel 90-92) [11] werd in 1897-'99 gebouwd voor de zusters van Jezus, Maria en Jozef. Het ontwerp van J. van Groenendael is een grootschalige variant op het thema van de zogeheten Dordtse gevel. Achter het hoofdgebouw bevindt zich een driebeukige, neogotische kloosterkapel met galerijen en zeer hoge, spitse dakruiter. Het interieur van de kapel is in 1961-'62 gemoderniseerd. Rond 1925 is het complex uitgebreid met een kweekschool voor meisjes (St.-Janssingel 94-96) naar
| |
| |
's-Hertogenbosch, R.K. St.-Jacobskerk
ontwerp van C. Estourgie. De toegang heeft een groot reliëf voorstellende Jozef, Maria en het kindeke Jezus, met de tekst ‘Ora et labora’, gemaakt door J. Kuijpers. De naastgelegen voorm. huishoud- en industrieschool (St.-Janssingel 98-100) dateert uit 1931.
De R.K. St.-Jacobskerk (Hinthamerstraat 175) [12] is een bakstenen kruisbasiliek (Grieks kruis) met centraliserende aanleg uit 1906-'07, naar ontwerp van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt. De kerk had een voorganger uit 1844. Het ontwerp is sterk geïnspireerd op Italiaanse, romaanse en Byzantijnse voorbeelden. De hoge vierkante, naar boven taps toelopende klokkentoren met tentdak kwam gereed in 1923-'24 en was oorspronkelijk hoger gepland. Op de klokkenverdieping heeft elke zijde drie gekoppelde galmgaten met een klein balkon ervoor en daarboven in elke hoek een in rode steen uitgevoerd beeld. De kerk heeft een ronde koepel met tamboer, aan de buitenzijde voorzien van een dwerggalerij. Langs de dakranden zijn friezen van geblokte tegelpatronen aangebracht. De toegang is in 1928 naar de oorspronkelijk blinde noordgevel verplaatst. Door afbraak van enkele huizen aan de Hinthamerstraat ontstond daar in 1932 een plein en een verbindingsstraat naar de Bethaniestraat. Het toegangsportaal is versierd met schilderingen en met reliëfs voorstellende bewoners van de vijf continenten. De noordgevel telt verder een aantal in nissen geplaatste heiligenbeelden (1927-'32). De kerk is in 1991-'93 in- en uitwendig gerestaureerd. Het interieur is uitgevoerd in schoon metselwerk met banden van geglazuurde stenen, met in reliëf de namen van de apostelen en siermotieven. Het koor en de zijkapellen hebben een halfronde sluiting. De koepelbeschildering is van F. Kops, en de wand- en absisschilderingen (fresco's) zijn van Georges de Geetere. Het kerkmeubilair is overgenomen uit de vorige kerk. De barokke preekstoel uit 1635 - oorspronkelijk afkomstig uit de St.-Michielsabdij te Antwerpen - is van de hand van Erasmus Quellinus; het klankbord is 18de-eeuws. Verder bezit de kerk onder meer diverse beelden en schilderijen (17de-19de eeuw), twee 17de-eeuwse biechtstoelen en twee biechtstoelen naar ontwerp van L. Veneman (1844 en 1850), een in barokke trant
gesneden orgelbalustrade, in 1804 te Antwerpen gekocht (het huidige orgel is in 1900 gekocht), een vroeg-19de-eeuwse albasten doopvont en een gesneden houten kruisweg uit 1898 door Adriaan van der Geld.
Overige kloosters. Van het voorm. 15de-eeuwse Zusters van Orthenklooster (Zusters van Orthenpoort) [13] is alleen nog het poortgebouw aan de Dieze zichtbaar, zij het dat het huidige gebouw een op het origineel geïnspireerde nieuwbouw van na de Tweede Wereldoorlog is. Het voorm. klooster van de Zusters van de Choorstraat (Choorstraat 7) [14], ofwel de Congregatie ‘Dochters van Maria en Joseph’, dateert van rond 1850. Op het binnenterrein staat de kerk, een driebeukige kruisbasiliek naar ontwerp van J. van Halteren (1962 inwendig verbouwd). De kerk werd gebouwd in 1910-'11; toen werd het klooster langs de Choorstraat verder uitgebreid en ook om de hoek aan de Papenhulst voortgezet met een internaat en kweekschool ‘Concordia’ (Papenhulst 1) en de Mulo School van het H. Hart (Papenhulst 3). Het voorm. klooster van de Congregatie St. Aloysius (St.-Josephstraat 18) [15] dateert uit 1895 en bevatte de ‘Parochiale School St. Jan’. Het gebouw is opgetrokken in een mengvorm van neorenaissance en neogotiek. De naastgelegen ‘St.-Aloysiusschool’ (St.-Josephstraat 20), een mulo-school uit 1912, heeft een vergelijkbare bouwstijl, zij het met een geprononceerder silhouet dankzij een midden- en een hoektoren. Het St.-Janscentrum (Papenhulst 4-6) [16] is gebouwd voor de Fraters van Tilburg. Aan de straat staat het in 1924 gebouwde grote fraterhuis met risalerende zijvleugels. Midden achter het hoofdgebouw ligt een kruisvormige, eenbeukige kapel uit 1928 naar ontwerp van J. Duijnstee. Het voorm. kloostergebouw Nemiusstraat 4 werd in 1929 gebouwd naar ontwerp van H.W. Valk; het naastgelegen pensionaat dateert uit 1935 en is ontworpen door H.M. de Graaf.
Overige kerken. De (Geref.) Bethelkerk (Korte Havenstraat 19), in 1908 opgetrokken aan de Grobbendonckstraat, waarvan nu nog een doodlopend stuk resteert, is een ontwerp van W.J. Haspels. Het gebouw is in 1960 uitgebreid. De R.K. Sacramentskerk (Antoon Derkinderenlaan 7) werd in 1935-'36 gebouwd naar plannen van J. van der Valk. De R.K. Lucaskerk (Zuiderparkweg 301) verrees na de Tweede Wereldoorlog naar ontwerp van N. van der Laan. De R.K. H.H. Har- | |
| |
tenkerk (Rubensstraat 62) is in 1950 gebouwd naar ontwerp van A. Kropholler. De pastorie (Graafseweg 194a) is eveneens van zijn hand. De St.-Salvatorkerk (Schaarhuisstraat 14), verrees rond 1955 in de trant van de Bossche School, ze heeft aan de voorzijde een ronde doopkapel en een vierkante toren.
Het Groot Ziekengasthuis (Nieuwstraat 34 e.o.) heeft een geschiedenis die teruggaat tot de 13de eeuw. Vanaf het eind van de vorige eeuw is het gasthuis in diverse bouwcampagnes ingrijpend vernieuwd en vergroot tot een modern ziekenhuis dat het stadsdeel ten noorden van de Markt domineert. Het oudste bouwdeel van het complex is de classicistische natuurstenen Gasthuispoort (eind Gasthuisstraat) [19] uit 1661, te bereiken via een stenen brug over de Binnendieze. Aan weerszijden van de poort bevinden zich rondboognissen voor beelden, waarvan alleen de sokkels resteren. Verder bevat het complex een poortgebouw uit het midden van de 19de eeuw (verbouwd rond 1890) en een rouwkapel uit 1888. Na de sloop van het oude gasthuis kwam tussen 1907 en 1915 in twee fasen een nieuw ziekenhuis tot stand naar plannen van J. Vrijman en Th.J. Klumpers, bestaande uit een administratiegebouw aan het Burg. Loeffplein met daarachter een eenbeukige neogotische kapel en een stervormig aangelegd complex ziekenzalen. Het los staande Mariapaviljoen stamt uit dezelfde periode. In 1932 ontstond een nieuwe vleugel met hoofdingang aan de Nieuwstraat (nr. 34). De grootste uitbreiding kreeg het complex in de jaren 1966-'74 met vleugels langs de Nieuwstraat, Zuid-Willemsvaart en de Tolbrugstraat.
Het voorm. Oudemannen- en -vrouwenhuis (Hinthamerstraat 72) [20] is een sober neoclassicistisch gebouw uit 1824, opgetrokken naar ontwerp van P.J. de Zutter. Het sluit aan op het laat-middeleeuwse Geef- of H. Geesthuis langs de St.-Josephstraat, dat geheel werd verbouwd. De gevels van de bel-etage zijn bekleed met blokken natuursteen; daarboven is een geblokte pleisterlaag aangebracht. Bij de verbouwing tot bibliotheek (rond 1985) werd de binnenplaats overdekt.
Het psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel (Hinthamerstraat 203-205) [21] is voortgekomen uit het in 1442 uit de nalatenschap van Reinier van Arkel gestichte gasthuis voor ‘zinnelozen’, het oudste in Nederland. In 1838 kwam een nieuw hoofdgebouw tot stand in een strakke neoclassicistische stijl met brede gepleisterde gevel, naar ontwerp van stadsarchitect P.J. de Zutter. Op de gevel staat de tekst ‘Geneeskundig Gesticht 1838’. Op de gelijktijdig aangelegde kleine achterplaats hangt een door Peter van Coeverden gehouwen gevelsteen met een voorstelling van opgesloten en geketende zinnelozen, behorend bij een verbouwing van het gasthuis in 1686. Tussen 1845 en 1892 groeide het complex met diverse vleugels en binnenplaatsen verder naar achteren uit tot voorbij de middeleeuwse St.-Jacobskerk. Aan de St.-Jacobsstraat werd een rond 1830 gebouwde kapel opgenomen in de vleugels van de grote binnenplaats (1845-'53). De toegang van de kapel aan de straat is voorzien van een rondboogpoort met fronton. In 1953 werden in de kapel glazen aangebracht van glazenier Ten Horn, om te herdenken dat een eeuw eerder religieuzen de verpleging in het ziekenhuis hadden overgenomen. Ook in de 20ste eeuw groeide het complex gestaag verder. Aan de Baselaarstraat verrees in 1932 naar ontwerp van J. van Dillen, architect van de Godshuizen, een aantal woningen met lessenaarsdaken. Een volgende uitbreiding van het complex vond plaats in 1936, eveneens naar ontwerp van J. van Dillen. De St.-Jacobskazerne uit 1744 werd in het complex opgenomen en daarbij grotendeels herbouwd. Het uiteinde van de kazerne aan de Bethaniëstraat kreeg op de verdieping een kapel. De kapel en het naastgelegen ingangsgebouw (Bethaniëstraat 2) zijn opgetrokken in aan de Delftse School verwante vormen. Na een ingrijpende reorganisatie van de inrichting in de jaren '80 van de 20ste eeuw is in 1996 een groot deel van het complex afgebroken, inclusief een groot
deel van de kapel uit 1936.
Het Zwanenbroedershuis (Hinthamerstraat 94) [22] is het onderkomen van de rond 1300 ter verering van Maria opgerichte Lieve Vrouwe-broederschap, waarvan de oudste statuten dateren uit 1318. Ze wordt ook Zwanenbroederschap genoemd, wegens de zwanen
's-Hertogenbosch, Zwanenbroedershuis
die tijdens het jaarlijkse feestmaal worden genuttigd. De exclusieve Broederschap, die in de St.-Jan over een eigen kapel beschikte, legde in 1642 haar godsdienstige karakter af en werd een der eerste oecumenische gezelschappen; de helft van de leden bestaat sindsdien uit rooms-katholieken en de andere helft uit protestanten. Het pand aan de Hinthamerstraat, in 1484 uit een nalatenschap verworven, werd in 1846-'47 afgebroken en vervangen door het huidige gebouw in rijk gedecoreerde, neogotische stijl naar ontwerp van J.H. Laffertée. De gepleisterde voorgevel wordt door vier pilasters in drie traveeën geleed. De koperen zwaan op de topgevel boven de middentravee is tijdens de restauratie in 1950-'58 geplaatst. De vier beelden tegen de pilasters zijn in 1962 gemaakt door M. van Beek en stellen vier vooraanstaande leden van de Broederschap voor: Willem van Oranje, Gerardus van Uden, Gijsbert van der Poorten en Floris van Egmond. Jeroen Bosch is overigens ook lid geweest. De vertrekken zijn ingericht in neogotische stijl. De Kleine Zaal heeft een rijk stucwerkplafond met een rand van hanggewelven. Tot de inrichting uit de bouwtijd behoort onder meer een gietijzeren kachel. De Grote Zaal is in 1868-'70 ingericht naar ontwerp van L.C. Hezenmans.
Het voorm. bureau van het Bestuur der Godshuizen
| |
| |
(Gasthuisstraat 9) uit 1903 heeft een voorgevel in neorenaissance-stijl. Opvallend zijn de trapgevel met overhoekse pinakels, de arcade van boognissen en het toegangspoortje met timpaan en engelenkopje.
Het voorm. ziekenhuis Johannes de Deo (Papenhulst 26) [23] dateert uit 1914 en is ontworpen door J. Dony. Het baksteengebouw heeft historiserende, klassieke elementen. De kleine, rechthoekige kapel aan de achterzijde dateert uit 1915.
Verdedigingswerken. Van de oudste, vroeg-13de-eeuwse, ommuring zijn op verschillende plaatsen in de stad restanten aangetroffen. In het pand Kolperstraat 23 heeft men bijvoorbeeld een stuk stadsmuur als bouwmuur gebruikt. De gekanteelde muur - een van de oudste van Nederland - werd op grondbogen gefundeerd en opgemetseld in baksteen afgewisseld met lagen tufsteen. Van de Leuvense poort, een van de vijf landpoorten, zijn het benedendeel van de zware ronde noordelijke toren en een stuk muurwerk met spaarbogen ingebouwd in het pand Hinthamerstraat 10. De gevel van dat huis kreeg in 1892 een gevelsteen van de hand van J. Schumaker met een afbeelding van de poort zoals men die zich toen voorstelde. Aan het eind van de Waterstraat zijn resten te zien van een waterpoort; een van de twee waterpoorten van de oudste ommuring die de zogeheten Marktstroom doorgang boden.
Van de uitleg tussen circa 1318 en 1352 zijn sterk gerestaureerde restanten van muren en torens te vinden langs de Buitenhaven, de Kasterenwal en de Noordwal. Aan de Hekellaan werden in 1971 de resten van de Beckerstoren opgegraven en geconsolideerd. De stadspoorten zijn alle gesloopt. Aan het uiteinde van de haven heeft men de restanten van een bastion voor de voormalige Boompoort gerestaureerd (1996). Eveneens in gerestaureerde vorm zijn nog de vroeg-16de-eeuwse ommuring van het Vughtereinde (Westwal, Parklaan) en het Hinthamereinde (Muntelwal, Oostwal) herkenbaar. Grote delen van de vestinggracht bleven bewaard aan de zuid- en de noordzijde; de Dommel vervulde die rol aan de westzijde.
Van de in de 16de en 17de eeuw tegen de
's-Hertogenbosch, Citadel, binnenterrein met kruithuis en provoosthuis
oude stadsmuur aangelegde bastions zijn die aan de westzijde verdwenen; die aan de zuid- en oostzijde van de binnenstad zijn nog herkenbaar. Daar liggen van oost naar zuid de bastions St.-Antonie (1618-'19), Baselaar (1626) en Oranje (1634). De bastions Deuteren en Vught hebben plaats gemaakt voor het Wilhelminaplein, maar van het bastion Vught is het oostelijke deel nog wel zichtbaar. Op de bastions staan diverse 17de-, 18de- en 19de-eeuwse kanonnen opgesteld. Bijzonder is het kanon ‘Stuer ghewalt’ (stoer geweld) uit 1510 op bastion Oranje.
Het voorm. Kruithuis (Citadellaan 7) [24] werd in 1617-'21 gebouwd, volgens een ontwerp van Jan van der Wege. Het gebouw stond toen in een minder dicht bebouwd deel van de binnenstad. De in natuursteen uitgevoerde rusticapoort wordt bekroond door een fronton en het wapen van de Generaliteit. Het zeshoekige bakstenen gebouw met omlopend zadeldak is opgetrokken rondom een binnenplaats. De kap van het gebouw is deels nog origineel. Aan de stadszijde bevinden zich twee lage zeshoekige traptorens. Oorspronkelijk werden twee zijden van de zeshoekige binnenplaats ingenomen door galerijen, maar die zijn in 1742 dichtgebouwd. In dat jaar raakte het gebouw zijn taak als kruithuis kwijt. In 1769 dempte men de gracht. De vensters in de buitengevels werden rond 1888 aangebracht; toen heeft men ook de traptorens een meter verhoogd. Het Kruithuis is gerestaureerd in 1964 en in 1973-'75, waarbij onder andere een deel van de eerder weggebroken pijlers en bogen in het hoofdgebouw is hersteld. Na 1742 heeft het gebouw verschillende functies gehad; nu is het in gebruik als museum. Het is het enige gaaf bewaarde voorbeeld in Nederland van een kruithuis uit het begin van de 17de eeuw.
De Citadel (Zuid-Willemsvaart 2) [25], aan de noordzijde van de stadskern, werd in 1639 gebouwd in opdracht van de Staten-Generaal, waarschijnlijk naar ontwerp van ingenieur Bilderbeek. Enerzijds diende het ter verdediging van de stad, anderzijds moest het de grotendeels Spaansgezinde bevolking in het gareel houden, vanwaar de bijnaam ‘Papenbril’. Officiëler was de aanduiding ‘fort Willem Maria’; sedert de Franse tijd is de aanduiding ‘Citadel’ in gebruik. Het fort is aangelegd als een regelmatige vijfhoek met aarden wallen en bastions; het geheel is versterkt door een dikke bakstenen bekledingsmuur. Gelegen waar de Aa en Dommel in de Dieze samenvloeiden, was de Citadel geheel door water omgeven. In 1878-'80 werd het zuidwestelijke bastion afgebroken ter bevordering van de doorvaart in de Zuid-Willemsvaart, die vijftig jaar eerder vlak langs de Citadel was aangelegd. Tijdens een in 1985 voltooide restauratie werden de aarden wallen met borstweringen, schuttersbanketten, walgangen en opritten gereconstrueerd, evenals de noordelijke poort.
In het fort zijn in de loop der tijd verschillende
| |
| |
's-Hertogenbosch, Het stadhuis in 1632
militaire gebouwen verrezen; nu herbergen deze het Rijksarchief. Het rechthoekige bakstenen hoofdgebouw werd in 1789-'91 in sobere architectuur gebouwd als Provoosthuis (zetel van de krijgsraad en tevens militaire strafgevangenis). In 1848 werd het gebouw vergroot en ingericht voor de legering van troepen en daarna volgden nog enkele uitbreidingen. Tijdens de restauratie heeft men de latere aanbouwen gesloopt en een souterrain met een uitgegraven, halfronde uitbouw toegevoegd. Verder heeft men toen de binnenplaats overdekt. Tegenover het hoofdgebouw staat het kruitmagazijn uit 1744, een eenvoudig, laag bakstenen gebouw met zadeldak. Op het zuidoostelijke bastion is in 1898 een Wilhelminaboom geplant. Het rechthoekige wachtgebouw naast de ingang aan de zuidzijde dateert uit 1899. Het uitspringende middengedeelte wordt zowel aan de voor- als aan de achterzijde bekroond door een fronton; aan de voorzijde is er bovendien een portiek met natuurstenen zuilen.
Het stadhuis (Markt 1) [26] bestaat uit een drietal middeleeuwse panden, verenigd achter een 17de-eeuwse gevel, en enkele gebouwen aan een achterplaats. Het middelste van de drie panden aan de Markt, het zogeheten ‘Heerenhuis’, werd in 1366 door de stad gekocht en waarschijnlijk kort daarop verbouwd. Het pand ter linker zijde, genaamd ‘De Gaffel’, werd in 1481 gekocht en diende
's-Hertogenbosch, Stadhuis
als wijnhuis en vergaderruimte van de gedeputeerden van de vier kwartieren van de Meierij. In 1529-'30 heeft men beide gebouwen ingrijpend verbouwd. Men verfraaide de gevel van het Heerenhuis en voorzag deze van een onderkelderd bordes met zuilengalerij. Daarbij kreeg de kelder van het huis kruisribgewelven op natuurstenen zuilen. Dit alles kwam tot stand naar plannen van Jan Darkennes (d'Erquennes), loodsmeester van de St.-Jan. Het pand ter rechterzijde, ‘Sinterklaas’ genaamd, was het gildehuis van de kramers. De stad kocht dit gebouw in 1599.
In de 17de eeuw kreeg het stadhuis zijn huidige vorm. De slanke houten, met leien beklede zeskantige toren met opengewerkte lantaarn en uivormige spits is in 1649-'51 gemaakt naar plannen van Jacob van der Laer en Adriaan van der Sterren. In de toren hangt een carillon van 35 klokken, waarvan er dertien in 1649 door François Hemony zijn geleverd. Uit de oude toren nam men de Mariaklok uit 1372 over. In de jaren 1670-'79 onderging het stadhuis een complete herinrichting en kwam ook de classicistische zandstenen voorgevel tot stand, naar ontwerp van de Haagse bouwmeester Pieter Minne. Bij de verbouwing van het complex waren verder betrokken de Rotterdamse stadsbouwmeester Claes Jeremiasz. Persoons en de
| |
| |
's-Hertogenbosch, Stadhuis, plattegrond beletage/begane grond
Bosschenaren Dirk van der Lith en Peter van Gogh.
Het middenrisaliet van de voorgevel heeft op de bel-etage een ingang onder een fronton, daarboven vier kolossale ionische pilasters en ter afsluiting een fronton met beeldhouwwerk voor het omlopend schilddak. Het bordes met dubbele trap voor de ingang werd in 1913 weer in 17de-eeuwse toestand gebracht, nadat het in de loop der eeuwen diverse keren was gewijzigd. In het midden van de kroonlijst is in 1679 een beweegbaar houten ruiterspel geplaatst, gemaakt door de Leidse stadsarchitect Jacob Roman. Het beeldhouwwerk in het fronton, met wildemannen die het stadswapen van 's-Hertogenbosch dragen, is van Jacobus van der Hoeven; het huidige wapen dateert van 1802.
's-Hertogenbosch, Stadhuis, interieur raadzaal met wandtapijten
De centrale hal op de bel-etage heeft een balkenplafond met bewerkte consoles. Op de wanden zitten schilderingen op linoleum van Antoon Derkinderen uit 1892 en 1897: op de linkerwand een uitbeelding van de stichting van de stad door hertog Hendrik en op de rechterwand een schildering die de St.-Jan als hoofdmotief heeft. In deze ruimte staan twee rococo-banken opgesteld. Het achterste gedeelte van de hal is afgescheiden door een balustrade met dubbele zuilen voorzien van ionische kapitelen; dit gedeelte diende oorspronkelijk als vierschaar. Aan weerszijden van de hal bevinden zich dienstvertrekken en trappenhuizen. Het linker trappenhuis bevat de zogenaamde Herentrap; deze is voorzien van gesneden, kruiselings geplaatste spijlen, die eindigen in hondenkoppen, en pijnappels op de hoofd- en hoekbalusters. In de bovenhal op de eerste verdieping hangt een reeks portretten van Oranjevorsten (meest kopieën) en een monument voor de gevallenen bij de bevrijding van de stad in 1944. In de voormalige raadzaal hangen wandtapijten met landschappen; ze dateren uit 1679 en zijn gemaakt door Maximiliaan van der Gucht. Van een verbouwing in 1692-'93, naar ontwerp van Jacob Roman, dateren de classicistische schoorsteen - met een schilderstuk uit 1648 door Theodoor van Thulden, voorstellende Gerechtigheid en Eendracht - en het plafond, geschilderd door Elias van Nijmegen. De wijzerplaat in het midden is gekoppeld aan het uurwerk van de klokkentoren. De deuren van de zaal zijn afkomstig van twee regentenbanken uit de St.-Jan. Willem Hubert maakte ze in 1780 en Jan Hendrik Allsteede voorzag ze van snijwerk in Lodewijk XVI-stijl.
De burgemeesterskamer is ingericht in Lodewijk XIV-stijl en bevat enkele schilderijen van Theodoor van Thulden, waaronder een allegorische voorstelling uit 1650 van het veroverde 's-Hertogenbosch dat smeekt om toegelaten te worden tot het convent van de Zeven Verenigde Gewesten. Een andere kamer kreeg in 1763 een inrichting in rococostijl naar ontwerp van architect Verhellouw. Het schoorsteenstuk in grisaille symboliseert de verovering van de stad in 1629. Tegen de met goudleer beklede wanden hangen onder meer de portretten van koning-stadhouder Willem III en Mary Stuart, door J.H. Brandon vervaardigd in 1694. Op de verdieping bevindt zich nog een kamer met een 17de-eeuwse schouw en 18de-eeuws goudleerbehang.
Achter het hoofdgedeelte van het stad- | |
| |
huis liggen enkele andere gebouwen. Allereerst is er de zogeheten Romangalerij uit 1693, een brede gang met houten tongewelf, naar ontwerp van Jacob Roman. Aan de achterplaats heeft deze een sobere classicistische gevel. De galerij leidt naar het oude griffiegebouw uit 1563, dat bestaat uit twee haaks op elkaar staande bouwdelen. De gevels aan de achterplaats zijn voorzien van natuurstenen speklagen en een topgevel met afwisselend gebogen en rechte trappen afgedekt met natuurstenen platen. De gevels zijn echter naar oud model vrijwel geheel nieuw opgetrokken. Inwendig hebben de vleugels van het griffiegebouw moer- en kinderbintbalklagen met consoles, deels oud, deels bijgemaakt. In het achterste deel is sinds 1670 de trouwzaal ingericht. Deze heeft een Lodewijk XV-schoorsteen, goudleerbehang en een houten wand met 17de-eeuws schrijnwerk. Het voorhalletje van de trouwzaal is in de jaren '50 van de 20ste eeuw verbouwd en voorzien van schilderingen van M. de Leeuw. De galerij naast de trouwzaal is in de 19de eeuw tot stand gekomen op een 16de-eeuws souterrain met troggewelven. In de verbindingsgang en de belendende ruimte staan vier in 1580 door Jean de Challengie gegoten kanonnen; deze stonden vroeger voor het stadhuis. Achter het griffiegebouw is rond 1920 een archiefgebouw (Achter het Stadhuis 3-7) opgericht. Tot het stadhuiscomplex behoren verder nog enkele reeds in de 17de eeuw aangekochte panden aan de Ridderstraat (nrs. 3-7), die door diverse verbouwingen ingrijpend zijn veranderd.
Het voorm. Commandement (Hinthamerstraat 74) [27] is rond 1500 ontstaan door samenvoeging van drie huizen. Het complex was achtereenvolgens in gebruik als refugiehuis van de abdij van Tongerlo en als bisschoppelijk paleis (1590-1629) - hieraan herinnert in een zijgevel een medaillon met het wapen van bisschop Zoësius. Vanaf 1629 diende het als ambtswoning van de commandant van het Staatse leger (Commandement). De drie oude voorgevels werden tijdens een verbouwing in 1764 vervangen door de bestaande gemeenschappelijke gevel. De excentrische plaatsing van de brede ingang en het risaliet rechts van het midden verraden nog de oude driedeling. De voorgevel wordt afgesloten door een rijk bewerkte kroonlijst. De dakkapellen hebben schuifvensters, voluutvormige klauwstukken en een segmentboogvormige afdekking. De ingang wordt omlijst door hardstenen ionische pilasters en een kroonlijst. In het interieur bevinden zich deuren met Lodewijk XV-snijwerk en enkele empire-schouwen. De grote achterzaal heeft een cassettenplafond van stucwerk; dit dateert van omstreeks 1838, toen het gebouw dienst deed als Provinciaal Gerechtshof. In 1965 werd het pand gerestaureerd en heringericht. Tegenwoordig dient het onder de naam ‘Jeroen Boschhuis’ als centrum voor culturele vorming.
Het voorm. Gouvernement (Verwersstraat 41) [28] is tot stand gekomen in 1768-'70. Na de overgave van de stad in 1629 had de militaire gouverneur zijn intrek genomen in de gebouwen van het Jezuïetencollege. Gouverneur Lodewijk Ernst, hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, liet de oude, bouwvallige residentie vernieuwen. Het nieuwe gebouw kreeg een rechthoekige plattegrond met een voorgevel in strenge Lodewijk XVI-stijl die in hoge mate teruggrijpt op het 17de-eeuwse classicisme. Het ontwerp is van de Haagse architect Pieter de Swart. De met natuursteen beklede, gedeeltelijk gebosseerde voorgevel heeft een door een fronton bekroond middenrisaliet. Beeldhouwwerk op de daklijst en reliëfs
's-Hertogenbosch, Gouvernement (nu Noordbrabants Museum)
in het fronton en op de beide lisenen van het middenrisaliet stellen trofeeën voor; in het fronton is het door twee leeuwen geflankeerde wapen van de Generaliteit aangebracht. Binnen bevinden zich enkele schouwen, stucplafonds en deuren in Lodewijk XV-stijl; ook deuren met Lodewijk XVI-versiering komen voor. De zuidoostelijke vleugel met tuinkamer werd in 1895 aangebouwd. Na een restauratie is sedert 1987 het Noordbrabants Museum in het complex gehuisvest. Ten behoeve van de nieuwe bestemming is naar ontwerp van W. Quist een nieuw gedeelte met een tentoonstellingsvleugel aangebouwd. Tegelijk met of kort na de bouw van het Gouvernement werden in de Verwerstraat drie huizen afgebroken, waardoor een voorplein ontstond. Aan weerszijden hiervan bouwde men eenvoudige wachthuizen voor officieren. Een smeedijzeren hek verbindt deze rechthoekige gebouwtjes met schilddak met elkaar. In de haaks op de voorgevel staande muren, die het voorplein afsluiten, zijn houten classicistische poortjes geplaatst. Verder staat op het plein een monument van handel en nijverheid uit 1919, van de hand van A. Falise, opgericht ter ere van M.A.E.J. baron van Voorst tot Voorst.
Bij de verbouwing van 1768-'70 werd de
| |
| |
voormalige Jezuïetenkerk, die aan de achterzijde haaks aansloot op het Gouvernement, deels gesloopt en deels verbouwd tot receptie- en feestzaal. Deze zaal deed vanaf 1796 dienst als vergaderruimte voor het bestuur van Brabant en vanaf 1814 voor de Staten van Brabant (Statenzaal). Aan de Waterstraat en op het binnenterrein verrezen tussen 1814 en 1820 de gebouwen van de voorm.
Provinciale Griffie (Waterstraat 16-18) [29]. Onder commissaris baron Van Voorst tot Voorst werd dit complex in de jaren 1898-1908 ingrijpend verbouwd, naar plannen van rijksbouwmeester J. van Lokhorst. Het gebouw vertoont neogotische stijlkenmerken, zowel in de voorgevel als in het interieur, waar onder meer kruisribgewelven van stucwerk zijn aangebracht. In de jaren 1904-'05 werd de vergaderzaal, de Statenzaal, gerestaureerd of liever herbouwd, want alle muren, behalve de zuidoostmuur, werden opnieuw opgetrokken. De zaal kreeg een rijk neorenaissance-interieur met tegen de oostwand een schouw, rustend op granieten zuilen en pilasters. Daarboven staan in nissen allegorische beelden van Hoop, Liefde en Geloof, en boven op het bekronende fronton van de Gerechtigheid. Aan weerszijden van deze schouw bevinden zich loges. Op de consoles van het cassettenplafond zijn de wapens van Brabantse gemeenten aangebracht. De zuidoostmuur van de zaal, met rondboogvensters tussen vlakke steunberen, werd in 1966 gereconstrueerd nadat de oorspronkelijke muur wegens verzakking was afgebroken. De zaal is tot 1971 als Statenzaal gebruikt en dient nu voor representatieve doeleinden. Bij de herinrichting in 1991-'92 is tegen de westwand het grote, uit ca. 1655 daterende doek ‘Abraham ontvangt de drie engelen’ van Ferdinand Bol geplaatst. Deze kamerschildering is afkomstig uit het pand Nieuwe-gracht 6 te Utrecht. Het gebouw van de Provinciale Griffie is nu in gebruik bij Rijkswaterstaat.
Het Huis van Bewaring (St.-Jorisstraat 125) [30] is een sober bakstenen gebouw met schilddak, gebouwd in 1812 naar plannen van J. Vinkellouw ter plaatse van huizen die in 1794 bij de beschieting van de stad door de Fransen waren vernield. Oorspronkelijk was het
's-Hertogenbosch, Rijksarchief
in gebruik als tuchthuis of spinhuis, maar vanaf 1821 dient het als gevangenis. De neoclassicistische voorgevel heeft een middenrisaliet met vier geblokte pilasters die een houten fronton dragen. De ingang heeft eveneens een fronton en geblokte pilasters.
Visbank (Lepelstraat ong.). Van deze omstreeks 1870 gebouwde visbank resteren nog de twee rechthoekige bakstenen hoekgebouwtjes; zij hebben een hardstenen plint en gepleisterde hoekpilasters met verdiepte velden. De gevels worden afgesloten door een cassettenfries en kroonlijst met daarboven aan de voorzijde een bakstenen fronton.
Het voorm. Rijksarchief (Waterstraat 20) [31] verrees in twee fasen, beide naar ontwerp van rijksbouwmeester J. van Lokhorst. In 1881-'83 kwam het eerste depot tot stand, opgetrokken in neorenaissance-stijl. Het zandstenen toegangsportaal draagt het opschrift ‘Rijksarchieven’. In 1887-'89 volgden een zijdepot op de hoek van de Prins Bernhardstraat en een achterdepot aan dezelfde straat. Deze bouwdelen hebben een neogotisch uiterlijk met traptorens en reeksen gekoppelde vensters in nissen. Vanwege de brandveiligheid en de hoge vloerbelasting hebben de depots inwendig een ijzeren draagconstructie met geklonken kolommen. In de kap zijn dubbele polonceauspanten toegepast.
Het kantoorgebouw voor Rijkswaterstaat (Wolvenhoek 7) [32] uit 1932 is een schepping van P.H. van Kessel, waarbij zowel expressionistische als Delftse School-stijlelementen zijn gebruikt. De geveltoren heeft een koperen spits die doet denken aan die van de Brabanthallen.
Het gemeentelijk bureau voor TBC-controle (Citadellaan 24) [33] werd in 1933 gebouwd naar ontwerp van C.M. Evers in de stijl van het Nieuwe Bouwen. De glas-in-loodramen in het trappenhuis zijn van K. van Stiphout. Het pand is in 1951 in dezelfde stijl uitgebreid.
| |
| |
's-Hertogenbosch, Provinciehuis
Het Paleis van Justitie (Spinhuiswal 2) [34] werd in 1944 ernstig beschadigd en in 1949-'50 grotendeels herbouwd in een strenge, aan de Delftse School verwante stijl naar ontwerp van F.W. Duthour Geerding. Van het oudere, in de jaren 1914-'22 gebouwde, complex bleef aan de St.-Jorisstraat een gedeelte uit 1914 bewaard (nrs. 127-129), nu in gebruik als arrondissementsrechtbank. Het is gebouwd in een op de Franse renaissance geïnspireerde stijl, met hoektorens en een risalerende middenpartij. Het geheel is uitgevoerd in gele strengperssteen en zandstenen ornamenten.
Het Provinciehuis (Brabantlaan 1) is een gebouw van beton en glas, bestaande uit een laag rechthoekig gedeelte en een 104 meter hoge kantoortoren. Deze twee delen zorgen voor een sterke horizontale en verticale belijning van het provinciehuis, dat in 1966-'71 werd gebouwd naar ontwerp van H.A. Maaskant. De opvallende geknikte dakconstructie boven het lage gedeelte markeert de plaats van de Statenzaal, die als het ware opgehangen is tussen twee trappenhuizen. De toegang tot deze zaal wordt gevormd door een bronzen plastiek, gemaakt door T. Slegers.
Scholen. Diverse rooms-katholieke scholen waren gekoppeld aan kloosterinstellingen en zijn daarom ook in samenhang daarmee behandeld. Hier volgen de overige scholen. Het voorm. Gymnasium (Nachtegaallaantje 1) [35] werd 1854-'55 gebouwd en in 1880 verbouwd. Het bakstenen gebouw heeft een hardstenen voorgevel met houten kroonlijst. Achter het hoofdgebouw staat een houten fietsenhok met gesneden daklijst. De voorm. Rijkshogereburgerschool (Hekellaan 4) [36] dateert uit 1905. De vooruitstekende middentravee van het gebouw, dat in zijn vormgeving veel wegheeft van een grote villa, is versierd met diverse gevelstenen, onder andere met het rijkswapen en de tekst ‘Je Maintiendrai’. De voorm. Koninklijke school voor Kunst, Techniek en Ambacht, later H.T.S. (Kapelaan Koopmansplein 2) [37] dateert uit 1924 en is opgetrokken in kubistisch-expressionistische stijl naar ontwerp van P.H. van Kessel. Het gebouw is in 1996 op de gevels na gesloopt en verbouwd tot appartementen en parkeerkelder. De L.W. Beekmanschool (Van der Does de Willeboissingel 14-15) [38] is een groot tweelaags gebouw uit 1927, uitgevoerd in expressionistische vormen naar ontwerp van K.C. Suyling en Zn in
's-Hertogenbosch, Bisschoppelijk Paleis
opdracht van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. De dwarsvleugel ter linkerzijde heeft een vierkante toren met uurwerk. In het gebouw waren twee lagere scholen ondergebracht en ook nu is het als lagere school in gebruik. De voorm. conciërgewoning (Alphons Diepenbrockstraat 1) grenst aan de achterzijde aan de school.
Het Bisschoppelijk paleis (Parade 10-11) [39] is ontstaan door samenvoeging van twee, in 1769 en 1776 gebouwde herenhuizen met koetshuizen en stallen. De huizen werden in 1827 door de Staat gekocht als huisvesting voor de bisschop, maar dat ging niet door tengevolge van protestants verzet en de Belgische afscheiding in 1830. Het complex diende vervolgens als kazerne en militair hospitaal alvorens het in 1864 alsnog de bisschoppelijke residentie werd. De voorgevel heeft een smalle, rijk bewerkte kroonlijst en twee risalerende ingangspartijen met deur- en vensteromlijstingen in Lodewijk XV-stijl. De 19de-eeuwse empire-schuiframen hebben waaierzwikken en wisseldorpelklosjes. Inwendig zijn enkele kamers voorzien van Lodewijk XV-stucwerk, evenals de gangen en het trappenhuis met eikenhouten rococo-trap. Op de eerste verdieping van de rechter achtervleugel bevindt zich een kleine, driezijdig gesloten, neogotische kapel. Het paleis is in 1985-'90 gerestaureerd.
Woonhuizen. In de binnenstad staan voornamelijk diepe huizen op smalle en lange percelen, die meestal van de straat naar een achterliggende waterloop voeren of voerden. De rijkste burgers bouwden in de 13de eeuw grote stenen zaalhuizen in het gebied binnen de oudste stadsmuur, met name aan de noordzijde van de Markt. Vanaf de 14de eeuw werd overal in de stad een huistype met voor- en achterhuis gangbaar. Een inpandige gang of een steeg ontsloot de achtererven. Aan het eind van de 13de en in het begin van de 14de eeuw hoogde men de percelen in vrijwel de gehele stad zo'n anderhalf tot twee meter op vanwege wateroverlast. De Markt, vanouds het hoogste punt, werd in de tweede helft van de 14de eeuw ongeveer 60 centimeter opgehoogd.
Het middeleeuwse en 16de-eeuwse Bossche straatbeeld kende een grote variatie
| |
| |
's-Hertogenbosch, De Moriaan (1974)
in houten en stenen gevels, gevels met pothuizen, keldertoegangen, poorten, toonbanken en luifels. Houten wanden en rieten daken verdwenen toen de woonhuizen steeds meer versteend werden. Na 1600 verdwenen ook de houten gevels geleidelijk uit het stadsbeeld, hetgeen het stadsbestuur stimuleerde met subsidies (17de eeuw) of het schenken van een gouden penning (18de eeuw). De laatste houten gevel in de stad werd overigens in 1911 afgebroken. Het huidige stadsbeeld wordt grotendeels bepaald door 18de- en 19de-eeuwse gevels. Achter die gevels zijn de huizen vaak ouder dan men zou vermoeden; oude kelders, zijmuren, achtergevels, balklagen en kappen bleven dikwijls geheel of gedeeltelijk bewaard.
Middeleeuwse huizen
Ter plaatse van Pensmarkt 16-18 en Pensmarkt 20-24 zijn funderingen aangetroffen uit het midden van de 13de eeuw, bestaande uit een kistwerk van bakstenen in Vlaams verband met een vulling van tufsteenbrokken en veldkeien. De tufsteenbrokken en enkele onderliggende lagen tufsteen behoren tot een laat-12de-eeuws tufstenen huis, dat waarschijnlijk toebehoorde aan de hertog van Brabant. De huidige panden zijn voorzien van een 18de-eeuwse pilastergevel met kroonlijst (nr. 16-18) en een laat-19de-eeuwse gevel met rijke baksteendecoratie (nr. 20-24).
De Moriaan (Markt 77-79) [40] is een zaalhuis met zwaar muurwerk in Vlaams verband voorzien van spaarnissen. Het huis verrees in de eerste helft van de 13de eeuw met een houten achtergevel en mogelijk ook een houten voorgevel. De stenen voorgevel met romano-gotische kenmerken kwam in een tweede bouwfase tot stand. Aan de binnenzijde zijn enkele van elders afkomstige kapiteeltjes en deelzuiltjes (omstreeks 1200) secundair verwerkt. De half onder de grond gelegen kelder heeft een houten zoldering, ondersteund door randbalken op natuurstenen consoles en een middenbalk op stenen kolommen; ook andere vroege stenen zaalhuizen hadden dergelijke kelders. De zaal boven de kelder is ingrijpend gewijzigd in het eerste kwart van de 14de eeuw. Men haalde de insteekvloeren aan voor- en achterzijde weg en verlaagde de zoldervloer. De toen aangebrachte zolderbalklaag heeft zware sleutelstukken en korbelen die rusten op natuurstenen consoles. Verder kreeg het pand een nieuwe en opmerkelijke kapconstructie met langsgebinten, in de dwarsrichting gekoppeld door tussenbalken; later zijn ter versterking nog kromme schoren tegen de gebintstijlen geplaatst. Het achterste deel van de kapconstructie is toegevoegd bij een restauratie van 1961-'65. Aan die restauratie, onder leiding van C.J.M. van der Veken, dankt het pand grotendeels zijn huidige uiterlijk. De vensternissen en schietsleuven in de voorgevel, de trapgevel, de weergang en het spietorentje zijn hiervan het resultaat. Het vakwerkhuisje tegen de voorgevel is een reconstructie van het in de 19de eeuw afgebroken origineel. Bij de restauratie heeft men verder de achtergevel en een jongere achtervleugel gesloopt.
Aan het in 1909 afgebroken 13de-eeuwse zaalhuis De Roodenburgh (Markt 73) herinnert een gevelsteen van het in 1910 nieuw opgetrokken pand. De steen toont de voorgevel van het oude huis, dat in de begeleidende tekst foutief als 12de-eeuws wordt aangeduid. Van het 13de-eeuwse zaalhuis De Leeuwenburg (Markt 51-55) resteert na de in 1986 voor Hotel Central uitgevoerde nieuwbouw alleen nog de tweebeukige kelder met 15de- of vroeg-16de-eeuwse kruisribgewelven op achtkante middenzuilen. Oorspronkelijk was de kelder met houten balken gedekt, zoals ook bij het huis De Kroon (Markt 57) uit de eerste helft van de 14de eeuw;
| |
| |
's-Hertogenbosch, Het Keershuis
hier kreeg de kelder later een stenen tongewelf. Ook dit pand is in 1986 boven de kelder vernieuwd. Het 13de-eeuwse zaalhuis Cupenborch (Hooge Steenweg 9-11) is in de 14de eeuw opgedeeld in een voor- en een achterhuis en in de 16de eeuw in de lengte gedeeld. De tweebeukige kelder - nu in gebruik en toegankelijk als winkelruimte - kreeg in de 16de eeuw tongewelven met steekkappen, maar was oorspronkelijk overdekt met houten balken. Een van de twee kelders onder het achterhuis is nog wel met balken overdekt. Het pand is in later tijd nog verder verbouwd. In de 19de eeuw heeft men de voorgevel deels gepleisterd en deels in decoratief baksteenwerk vernieuwd. De onderpui is geheel modern. De laat-middeleeuwse diepe huizen hebben iets voorbij het midden een brandmuur als scheiding tussen voor- en achterhuis. Rondom de Markt hebben de huizen een kelder onder het hele huis; elders in de stad was een onderkelderd achterhuis gebruikelijk. Het laat-middel-eeuwse hoekpand Het Keershuis (Lepelstraat 12) heeft een uitgekraagde zijgevel, een brandmuur met trapgevel en inwendig een 15de-eeuws houtskelet. De voorgevel is vroeg-19de-eeuws en heeft een gereconstrueerde onderpui. Het pand is ingrijpend gerestaureerd. St.-Jansstraat 1 is waarschijnlijk tegelijkertijd gebouwd, als achterhuis voor het hiervoor genoemde pand, en heeft eveneens een uitkragende verdieping. Torenstraat 2-4 verrees kort na 1456 als achterhuis bij een dubbel- of tweebeukig huis aan de Hinthamerstraat; niet lang daarna werd het pand versmald bij een verbreding van de Torenstraat.
De trapgevels van brandmuur en achtergevel zijn nog zichtbaar. Het pand heeft nu een 19de-eeuwse gevel met een nog jongere pui.
De meeste laat-middeleeuwse huizen zijn door latere verbouwingen moeilijk als zodanig te herkennen. Illustratief is het huis De vergulde Swaen (Vughterstraat 73), dat waarschijnlijk in de eerste helft van de 15de eeuw werd gebouwd met een eenlaags, onderkelderd achterhuis. Het achterhuis kreeg in de tweede helft van de 16de eeuw een verdieping en bij een verbouwing van het voorhuis in de 17de eeuw verdween de brandmuur. In het tweede kwart van de 19de eeuw kreeg het pand een nieuwe kapconstructie en heeft men de huidige voorgevel met schuiframen voorzien van waaierzwikken. De pui werd in 1950 vernieuwd.
Bij hoekpanden is de laat-middeleeuwse opzet meestal nog wel herkenbaar bij de zijgevel aan steeg of zijstraat; dit is bijvoorbeeld het geval bij Verwersstraat 51-53, Verwersstraat 65, Kolperstraat 28-30 (zijgevel Krullartstraat) en Hinthamerstraat 40 (zijgevel Nieuwstraat). Het laatstgenoemde huis heeft inwendig gereconstrueerde 16de-eeuwse muurschilderingen met een regelmatig patroon van vierkanten met diamantkopmotief.
Het Hof van Zevenbergen (Keizerstraat 12-12c) [41] is een voorbeeld van een adellijk complex. Het laat-15de-eeuwse huis van Cornelis van Glymes, heer van Zevenbergen vormt het oudste deel van het complex. Het is een van de straat terugliggende dwarse vleugel met
's-Hertogenbosch, Hof van Zevenbergen, binnenplaats
trapgevels; aan de rechterzijde is er een overbouwde doorgang en aan de achterzijde heeft het een zeskantige traptoren. Inwendig bevat het nog de 15de-eeuwse kapconstructie en een spiltrap. Door aankoop van twee diepe huizen aan weerszijden van het voorhof ontstond in het begin van de 17de eeuw een U-vormig complex. Langs de straat verrees in 1695 een vleugel met lijstgevel, twee rechthoekige erkers en een middenrisaliet met poort en fronton. De doorgang heeft aan de binnenplaats een boogstelling met renaissance-zuilen en gotische boogzwikken, afkomstig van het in de 17de eeuw afgebroken 16de-eeuwse bordes van het stadhuis. Bij een verbouwing omstreeks 1778 werd het complex ingericht als weeshuis en gesplitst in een jongens- en een meisjesdeel. De voorgevel kreeg in de 19de eeuw empire-vensters. Bij een restauratie in 1990-'92 is het complex verbouwd tot kantoren; de tweedeling is opgeheven en de oude poortdoorgang hersteld. De oude gevelsteen met de tekst ‘Roomsch Weeshuis 1778’, nu opgesteld in de doorgang, is vervangen door een gevelsteen met het opschrift ‘Hof van Zevenbergen 1491-1991’.
16de-eeuwse huizen
In het begin van de 16de eeuw kwamen enkele huizen tot stand met een L-vormige plattegrond en in de binnenhoek
| |
| |
's-Hertogenbosch, Refugiehuis van het klooster Mariënhage te Woensel
een traptoren. Het laat-gotische pand De Munt (Postelstraat 42) heeft aan de binnenplaats een zeskante traptoren met banden in mergel en korfboognissen met een driepastracering. De binnenplaats is toegankelijk door een geprofileerde natuurstenen poort met ezelsrugboog, voorzien van hogels en kruisbloem. In het huis was van 1581 tot 1629 de munt van 's-Hertogenbosch gevestigd. Het interieur bevat nog twee laat-gotische schouwen. Het zogeheten refugiehuis van het klooster Mariënhage te Woensel (Achter de Tolbrug 11) [17] ontstond rond 1501 als een particulier huis met voor- en achterhuis langs de later gedempte Marktstroom. Dit pand werd omstreeks 1535 verhoogd en enkele jaren later in noordelijke richting verlengd. Omstreeks 1549 voegde men een brede, onderkelderde dwars- of tuinvleugel toe, met vensters in korfboognissen, een hoog zadeldak en aan de oostzijde een schoudergevel. In de binnenhoek van het L-vormige huis verrees een zeskante traptoren met mergel speklagen en een gebogen tentdak. Boven de toreningang bevindt zich een gepolychromeerde renaissance gevelsteen met het wapen van keizer Karel V. Een korfboog van een kloostervenster hogerop in de toren toont een portretbuste. Van 1593 tot 1629 was het complex refugiehuis en van 1842 tot 1972 pastorie van de in 1983 gesloopte St.-Pieterskerk. In verband met de bouw van die kerk werd de oudste vleugel van het huis in 1842 ingekort; naast de nieuwe eindgevel bouwde men een nieuwe dwarsvleugel (verhoogd in 1917). Het in 1991-'92 gerestaureerde complex bevat oude moer- en kinderbintbalklagen met fraai geprofileerde consoles, kapconstructies met tussenbalkjukken en een natuurstenen en eikenhouten spiltrap.
De Ruische poort (naast Orthenstraat 1), een laat-gotische bakstenen poort met zandstenen omlijsting, vormde vroeger de toegang tot het terrein van het refugiehuis. De poort dankt haar naam aan Johan Ruisch, een van de bezitters van het huis na 1629. Het metselwerk met natuurstenen nis boven de doorgang werd bij een restauratie in 1927 aangebracht en is na oorlogsschade nagenoeg geheel vernieuwd in 1949.
Het vroeg-16de-eeuwse refugiehuis van de abdij van St.-Geertrui te Leuven (St.-Jorisstraat 133) [18] is een onderkelderd bakstenen gebouw met natuurstenen kruisvensters en een hoog zadeldak tussen steile trapgevels. Tegen de zuidgevel staat een gedeeltelijk driezijdig uitgebouwde traptoren. Inwendig dateren de kelder, de balklagen met sleutelstukken op natuurstenen consoles, de spiltrap en de kapconstructie nog uit de bouwtijd. Het pand diende tot 1629 als refugiehuis. Bij een restauratie in 1937-'41 heeft men de voorgevel grotendeels gereconstrueerd en kreeg de traptoren zijn huidige dakvorm. Verder voegde men een lage, onderkelderde aanbouw toe.
De maniëristische trapgevel van De Drij Hamerkens (Hinthamerstraat 57), daterend uit omstreeks 1580, is voorzien van overhoeks geplaatste hoeken toppilasters. Het korfboogvenster op de verdieping heeft een natuurstenen driepasversiering in het boogveld; natuursteen is voorts gebruikt voor waterlijsten, dekplaten en kraagsteentjes onder de pilasters. De gevel is omstreeks 1927 sterk gerestaureerd, met name de pui en het verdiepingsvenster. Het interieur bevat een 16de-eeuwse balklaag met geprofileerde sleutelstukken.
17de-eeuwse huizen
De maniëristische trapgevels uit het begin van de 17de eeuw hebben een op kraagsteentjes rustende uitgekraagde boog boven de vensters en gemetselde waterlijsten waarin soms natuurstenen kopjes zijn opgenomen. Verder zijn sierankers en metselmozaïeken toegepast. Een mooi voorbeeld van zo'n gevel is die van De Gulden Hopsack (Orthenstraat 3) uit 1619. De pui is gereconstrueerd in 1923. Het interieur bevat een insteek, een met ranken en vogels beschilderde zoldering, een wenteltrap en een huisrad. De kelders van het pand zijn ouder dan 1619. Het huis hoort tegenwoordig bij de bank Van Lanschot.
's-Hertogenbosch, De Gulden Hopsack
| |
| |
Andere, in mindere of meerdere mate gerestaureerde, maniëristische gevels zijn te vinden bij Het Misverstand (Snellestraat 28), een hoekpand uit omstreeks 1630, Het Vosken (Markt 5) en Korte Putstraat 9. Bij de eenvoudiger uitgevoerde trapgevels zijn de vensters in ondiepe korf- of tudorboognissen geplaatst of voorzien van ontlastingsbogen of -strekken in het gevelvlak. Natuursteen is toegepast voor dekplaten, hoekblokken, sluit- en aanzetstenen van bogen en soms voor waterlijsten en speklagen. In de geveltop, meestal voorzien van een toppilaster, bevindt zich vaak een ronde of ovale nis of opening. Voorbeelden zijn onder meer Brede Haven 70, Het Vosken (Verwerstraat 44), Nieuwstraat 15-17, De drij Swarte Mollen (Vughterstraat 267), uit omstreeks 1630, Dit is in Vlijmen (Smalle Haven 125), uit 1635, en De Klosbeugel (Lange Putstraat 16), uit het tweede kwart van de 17de eeuw. De voorgevel van het laatstgenoemde pand heeft sierbanden van metselmozaïek in mergel; de onderpui is later gewijzigd. Dit hoekpand werd al in een vroeg stadium aan de achterzijde verbonden met Korte Putstraat 27. Beide panden zijn reconstruerend gerestaureerd. In een nis op de straathoek staat een recent aangebracht terracotta Mariabeeld.
De latere 17de-eeuwse trapgevels hebben een bekronend fronton, zoals die van De Swarte Sleutel (Vughterstraat 277) en Vughterstraat 104-108. Van de laatstgenoemde panden stamt nummer 104, blijkens de datering in het fronton, uit 1662. Bij een restauratie omstreeks 1921 heeft men de kruisvensters gereconstrueerd en een nieuwe onderpui aangebracht. Links en iets meer naar achteren liggend naast dit pand staat een overbouwde poort met lijstgevel. De gelijktijdig gebouwde gevels van de nummers 106 en 108 dateren uit 1669 - dat jaartal is nog net zichtbaar op de natuursteenblokjes van de ovale nis in een van de geveltoppen. Ze hebben 19de-eeuwse onderpuien en vensters met wisseldorpelklosjes.
In het midden van de 17de eeuw kwam de halsgevel in zwang. Een overgangsvorm tussen trap- en halsgevel is die uit 1634 van het huis De Gulde Steur
's-Hertogenbosch, Visstraat 6
(Visstraat 46). De top is versierd met waterlijsten, klauwstukken, fronton en gevelsteen met jaartal. De onderpui is gereconstrueerd en de gevel vertoont duidelijke sporen van een weggekapte 19de-eeuwse blokbepleistering. Het pand achter de gevel is ouder en heeft een kapconstructie uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het hoekpand Oliemolen 1 - in 1898 als kopie gebouwd van een uit 1638 daterend pand op dezelfde plaats - laat aan de Brede Haven ook een overgangsvorm tussen trap- en halsgevel zien. Postelstraat 38-40 heeft een verhoogde halsgevel uit omstreeks 1660, waarvan de top is versierd met een guirlande, klauwstukken en een afsluitend fronton. Aan weerszijden van het zoldervenster bevindt zich een terracotta kop van een krijgsman, omgeven door een bladerkrans. De blokbepleistering is later op de gevel aangebracht en ook de vensters en de pui zijn later vernieuwd. De uit 1661 daterende gevel van Visstraat 6 is met gestapelde pilasters geleed. De kapitelen zijn versierd met een eierlijst. De zolderverdieping heeft in het midden een later aangebracht venster; hier is de middenpilaster vervangen door een console onder de bovenste waterlijst. In de huidige pui zijn mogelijk nog 17de-eeuwse onderdelen verwerkt.
De halsgevel van het huis De Put (Tweede Korenstraatje 18), in het gebogen fronton gedateerd op 1671, heeft pilasters in de kolossale orde. De gevel werd opgetrokken voor een ouder, ingrijpend verbouwd pand. In het tweede kwart van de 19de eeuw heeft men het geveldeel van de begane grond in aangepaste stijl bijgebouwd, om een al dan niet oorspronkelijke houten pui te vervangen. Bij een restauratie in 1941, naar plannen van J. Kaiser, zijn schuiframen met 18de-eeuwse roedenverdeling aangebracht. Een gevelsteen toont twee vrouwen bij een put. Het pand is nog eens gerestaureerd in 1985. Vergelijkbaar is de halsgevel van De Meermin (Vughterstraat 75) uit 1677, opgetrokken voor een in dat jaar ingrijpend verbouwd laat-middeleeuws huis. Het interieur en de voorgevel ondergingen wijzigingen in de 19de eeuw. In 1983 heeft men de voorgevel vrijwel geheel herbouwd; daarbij maakte men gebruik van de oude natuurstenen onderdelen en de grotendeels bewaard gebleven kruisvensters van de zolderverdieping. Een 20ste-eeuwse winkelpui werd vervangen.
Het huis De Ganzenpoort (Hinthamerstraat 164), gebouwd in opdracht van Johan Gans, heeft een brede classicistische
's-Hertogenbosch, Woonhuis De Put
| |
| |
lijstgevel uit circa 1645. Tussen de vensters zijn guirlandes aangebracht. De deuromlijsting met bovenlicht, de ramen met waaierzwikken en de kroonlijst op klossen zijn vroeg-19de-eeuwse wijzigingen. Ter plaatse van de deur was vroeger een poortdoorgang naar het achtererf. Het smalle pandje De Schietspijp (Schapenmarkt 2) kreeg in 1670 een nieuwe classicistische voorgevel naar ontwerp van Pieter Minne, nadat de oude gevel bij de verbouwing van het stadhuis zwaar was beschadigd.
18de-eeuwse huizen
In de eerste helft van de 18de eeuw bouwde men voor een aantal smalle huizen klokgevels, bijvoorbeeld Hinthamerstraat 82 en 210, De Witte Pluym (Orthenstraat 59) en De Witvoet (Kolperstraat 2) uit 1745. In de 18de eeuw werden lijstgevels echter dominant; het vervangen van stenen topgevels en houten gevels door lijstgevels gaf de straatwanden een geheel andere aanblik. Een voorbeeld van een lijstgevel in Lodewijk XIV-stijl toont Hinthamerstraat 159, opgetrokken uit 1724. De wat uitbundiger Lodewijk XV-stijl met asymmetrische en plastische ornamenten is onder andere te zien bij de ongeveer uit 1745 daterende gevel van Hinthamerstraat 55 - met name de houten omlijsting van het middenste verdiepingsvenster - en Hinthamerstraat 62; de laatste gevel heeft ook 19de-eeuwse stucversiering boven de vensters. Anthonie van Ranswijk liet in
's-Hertogenbosch, Woonhuis De Wereld
1774 het herenhuis De Wereld (Peperstraat 15) verbouwen met een voorgevel in Lodewijk XVI-stijl naar ontwerp van Willem Hubert. De statige gevel is voorzien van sobere, maar fraai uitgevoerde ornamenten. In het bovenlicht zit een lantaarn met daarin een beeldje van Atlas die de wereldbol draagt. Verwersstraat 85 kreeg in 1776 zijn huidige aanzien door samenvoeging van twee middeleeuwse huizen achter een nieuwe, strakke lijstgevel. Blijkens een gevelsteen legde Hendrik Bernard Martini, pensionaris van 's-Hertogenbosch, de eerste steen voor de verbouwing. De huidige vensters en deuren zijn 19de-eeuws. In een achterkamer bevind zich een Lodewijk XVI-stucplafond uit 1777. Andere herenhuizen met 18de-eeuwse lijstgevels - in de 19de eeuw voorzien van nieuwe vensters - zijn Croonen Makelaars (Oude Dieze 13), in 1785 gebouwd in opdracht van Eugene van Meeuwen, en Oude Dieze 17, in 1764 gekocht door architect Jacob van Veghel en waarschijnlijk door hem ingrijpend verbouwd. Het interieur van het laatste pand is rijk aan 18de- en 19de-eeuwse stucplafonds en betimmeringen en bevat een trappenhuis met rijk gesneden trappaal.
Vanaf omstreeks 1780 kreeg de kroonlijst een zwaardere profilering en aan de klassieke bouwkunst ontleende elementen als tand- eierlijsten. Gevels werden soms gepleisterd en van een natuursteen-imiterend blokkenpatroon voorzien. Men paste rechte raamvormen toe, meestal in combinatie met vlakke pilasters. Voorbeelden zijn In de Palmboom (Hinthamerstraat 212), voorzien van een deurkalf met de datering 1782 en een gesneden bovenlicht met palmboom, Het Wapen van Emden (Kruisstraat 34) en Vugterstraat 98, voorzien van zeer fraai gesneden bovenlicht met fabeldieren. De voorgevel van Hinthamerstraat 156, uit omstreeks 1800, is onder de kroonlijst versierd met ossenkoppen en festoenen.
19de-eeuwse huizen
In het begin van de 19de eeuw kregen veel oude panden een nieuwe gepleisterde lijstgevel met sobere classicistische vormen. Eerst volgde men de ranke empire-versieringen, maar vanaf 1820 werd de vormgeving robuster en strenger.
's-Hertogenbosch, Woonhuis Peperstraat 6
Na 1850 kregen de gevels door toepassing van geprefabriceerde bouwdecoraties een rijker aanzien. Het herenhuis Wolvenhoek 2-4, met gepleisterde gevels en natuurstenen ingangspartij uit 1825, is een vroeg voorbeeld. Het pand heeft een monumentale hal met trappenhuis en diverse originele stucplafonds. Hinthamerstraat 176-178, gebouwd omstreeks 1840, is een goed voorbeeld van het strakke neoclassicisme dat ook neo-Grec genoemd wordt. Rechts naast het huis staat een koetshuis met sobere kroonlijst. Rijker is het monumentale herenhuis Peperstraat 6, gebouwd omstreeks 1840 voor A.T. baron van Rijckevorsel van Kessel, wellicht naar ontwerp van de Brusselse architect H. Partoes. Deze architect ontwierp in ieder geval het nabijgelegen monumentale herenhuis Peperstraat 14-16 (1846). Beide panden hebben gepleisterde gevels en vensters met rondbogen. Bij het laatstgenoemde pand zitten die op de begane grond. Links heeft het huis een inrijpoort voor het koetshuis. Ook Korenbrugstraat 11, Peperstraat 11-13 en Brede Haven 18 (omstreeks 1845) zijn voorbeelden van het strenge neoclassicisme. Kenmerkend voor de periode tot 1845 zijn de zogeheten vensters met waaierzwikken en wisseldorpelklosjes, zoals te zien bij Hinthamerstraat 4 en Kruisstraat 21. De ongeveer uit 1860 daterende voorgevel van Verwersstraat 19 heeft een bepleistering met
| |
| |
verzorgd gedetailleerde, maar rijker uitgevoerde, neoclassicistische elementen. Enkele van de schuifvensters zijn voorzien van wisseldorpelklosjes.
Omstreeks 1845 kreeg een aantal in opzet neoclassicistisch panden een neogotisch uiterlijk door toepassing van gotisch vorm gegeven stucwerkelementen en gietijzeren traceringen. Het mooiste voorbeeld van deze Willem II-gotiek is Markt 39-40 uit omstreeks 1845.
Ook Verwersstraat 11-15a is uitgevoerd in deze stijl. Het bovenste deel van die gevel wordt geleed door overhoekse pinakels, met boven de begane grond een sierband met vierpasmotieven. Een duidelijk en vroeg voorbeeld van de toepassing van geprefabriceerde bouwdecoraties is het herenhuis Markt 11, nu supermarkt, gebouwd in 1861 naar ontwerp van de Brusselse architect P. Peeters. De gevel, uitgevoerd in eclectische stijl, wordt gedomineerd door twee rijen grote consoles; een attiekstuk met segmentboog sluit hem aan de bovenzijde af. Een vergelijkbaar gebruik van consoles en pilasters is te zien aan Markt 61 uit omstreeks 1875. St.-Jorisstraat 22 is een karakteristiek voorbeeld van eclectische stijl; de gepleisterde gevel heeft zware vensteromlijstingen met afgeronde hoeken en geprefabriceerde kuifstukken. Opvallend zijn de half in de kroonlijst stekende oeilde-boeufs. Andere goede voorbeelden van deze stijl zijn: Hinthamereinde 78 (omstreeks 1860), Brede Haven 61-64 (omstreeks 1875), Smalle Haven 183-185 (1873), 193-195 (1871), 199-213 (1877), Vughterstraat 129-131 (omstreeks 1870) en 166 (omstreeks 1870). Ook eclectisch van karakter, maar met sterke Vlaamse invloeden is het herenhuis Postelstraat 44 uit omstreeks 1880; de uitbundige vormgeving kan ook neobarok worden genoemd. Vergelijkbare voorbeelden zijn Van Tuldenstraat 23-23a (1886) en de twee herenhuizen St.-Josephstraat 7 en 9 (omstreeks 1880).
In het laatste kwart van de 19de eeuw voert men de meeste woonhuizen weer uit in schoon metselwerk, waarbij men decoratieve elementen in natuursteen, siermetselwerk of hout gebruikt. De decoratie vertoont soms neogotische,
's-Hertogenbosch, Tilmanshofje (1993)
maar vaker neorenaissance-elementen en een enkele keer een combinatie van beide invloeden. Voorbeelden hiervan zijn de herenhuizen Oude Dieze 4-22, gebouwd in de jaren 1887-'88. De nummers 4 en 6 waren atelier en woonhuis van de beeldhouwer H. van der Geld. In de gevel zijn gebeeldhouwde taferelen uit het middeleeuwse bouwbedrijf opgenomen en boven de deur staat het opschrift: ‘arbeyd sere voert tot eere’. Brede Haven 5-6 (1889) is een voorbeeld van zuivere neorenaissance. Aan het eind van de 19de eeuw kregen de in schoon metselwerk uitgevoerde woonhuizen, met overwegend neorenaissance-elementen, ook overstekende dakvlakken met decoratief houtwerk. Een voorbeeld van deze chaletstijl is de stalhouderij annex woonhuis Havensingel 17-18 uit 1898, naar plannen van J. Dony. De overstekken, dakkapellen en hoektoren zijn uitgevoerd met rijk houtsnijwerk. Dit geldt ook voor het Tilmanshofje
's-Hertogenbosch, Stationsweg
(Parklaan 14a-20a) uit omstreeks 1895. Het is tevens een van de weinige overgebleven voorbeelden van eenvoudige woningbouw, waarvan andere voorbeelden zijn: Bleekerstraatje 8-12 (gerenoveerd 1991), in het steegje Achter de Wereld (naast Peperstraat 15) en Walpoort 35-45 (1884).
In de nieuwe wijk Het Zand, gelegen tussen stad en station, verrezen vanaf 1890 herenhuizen en burgermanswoningen in deze neorenaissance- en chaletstijl. Zeer rijk uitgevoerd is de bebouwing langs de Stationsweg. De rij herenhuizen Stationsweg 2-26 kwam in 1896-'98 tot stand in opdracht van de ‘Maatschappij de Stationsweg’. De individueel verschillende neorenaissance-panden werden alle door J. Dony ontworpen. De eveneens individueel vormgegeven herenhuizen aan de andere zijde, Stationsweg 1-7 en 15-35, verrezen naar ontwerpen van J. Dony, A.J. van Kempen en K.C. Suyling. De hoekpanden van beide blokken worden geaccentueerd met rechthoekige of meerzijdige hoektorentjes voorzien van verschillend opgebouwde spitsen. De panden Koninginnelaan 3-13 werden in 1898 gebouwd naar ontwerp van L. Frankefurt en hebben grote erkers. Uit 1896 dateren de in vergelijkbare, rijke neorenaissance-vormen uitgevoerde herenhuizen Van der Does de Willeboissingel 1-5 en 6-10, de eerste naar plannen van J. Dony, de tweede van
| |
| |
P.Th. Stornebrink. In de zijstraten verrezen eenvoudiger huizen in dezelfde stijl, bijvoorbeeld de burgerhuizen Luybenstraat 1-25 (1896), ontworpen door J. Dony, en de boven- en onderwoningen Van Heurnstraat 9-71 (1903) naar ontwerp van F. Hoenselaar. Aan de andere kant van de schaal stond de rijke Villa Illusio, nu ‘Chalet Royal’ (Wilhelminaplein 1), dat in 1899 op het voormalige bastion Vught werd gebouwd voor de industrieel Rouppe van der Voort.
20ste-eeuwse huizen
Ook in het eerste kwart van de 20ste eeuw werd er volop gebouwd in de wijk Het Zand, in eerste instantie in neorenaissance-vormen, getuige de huizen Koningsweg 1-5/Hertogstraat 2 (1901), ontworpen door P.Th. Stornebrink. Ook de herenhuizen Julianaplein 15-17 (1910), naar ontwerp van J. Dony, en de boven- en onderwoningen Boschveldweg 325-367 (1910) door F.H.J. Pastoor zijn hier late voorbeelden van. Daarnaast bouwde men panden in een overgangsvorm naar de jugendstil, zoals Oranje-Nassaulaan 26 (1903) naar ontwerp van A. van Liempt. Het pand heeft een erker met afgeronde hoeken in natuursteen en natuurstenen reliëfs voorstellende de vier jaargetijden. Meer uitgesproken jugendstil-vormen hebben de panden Oranje Nassaulaan 11-21 (1903), ontworpen door M. Heestermans. De in lichte steen uitgevoerde gevels hebben driezijdige erkers over twee bouwlagen; daarboven zit een zolderopbouw met een grote boog. Rode verblendsteen en vensteromlijstingen in witte verblendsteen hebben de panden Nieuwstraat 33-41 (1905); de onder en boven de verdiepingsvensters aangebrachte reliëfs tonen scènes van het landleven. Een vergelijkbare vormgeving is te vinden bij Brugplein 3-6 (1907), naar plannen van F.H.J. Pastoor. Het woonhuis Vughterstraat 219 (1907) is uitgevoerd in witte verblendsteen en versierd met lagen decoratieve baksteen, de zogeheten bricornastenen; de vensters hebben originele ingebouwde rolluiken.
Bankier Van Lanschot liet in 1908 de villa Julianaplein 10 bouwen naar ontwerp van K.P.C. de Bazel. Het gebouw is voorzien van erkers, een band
's-Hertogenbosch, Parklaan 1-4/Kruisbroedershof 49
van baksteenmozaïek onder de daklijst en een overkragend schilddak; de schoorstenen zijn met baksteenmozaïeken versierd. De ingangspartij is uitgevoerd met rondbogen op kolommen. De Bazel ontwierp een jaar eerder het woonhuis annex bedrijfspand Cuperinusstraat 4-6, met in het midden van de gevel een poort en daarboven een driezijdig balkon en een dakerker. Een mooi voorbeeld van ‘Um 1800’-stijl is de door F. Kuiper jr. ontworpen villa Van der Does de Willeboissingel 13 uit 1910. Het valt op door zijn wenkbrauwvormige dakkapel en de met natuurstenen engeltjes en guirlandes versierde toegangspartij en erkers.
De vanaf 1918 bouwrijp gemaakte wijk De Muntel was geheel bestemd voor volkswoningbouw. Acht woningbouwverenigingen bouwden hier huizenblokken zonder voortuinen in een sober expressionistische vormgeving die per blok kon verschillen. De eerste complexen waren Rietpolderplein 1-10 (1921), naar plannen van J.B. van der Haar voor bouwvereniging Ons Belang, en uit dezelfde tijd Gheert van Calcarplein 2-38, naar ontwerp van H.W. Valk voor St.-Joseph, een R.K. bouwvereniging speciaal voor grote gezinnen. Meer kubistisch-expressionistisch van vormgeving is het door Ons Belang gebouwde complex Lange Tuinstraat 16-76, ontworpen door R.J. Keijser. C.M. Evers ontwierp het in 1931 gebouwde woningcomplex van Eigen Bezit aan het Taxandriaplein. Ook elders in de stad verschenen woonhuizen in expressionistische vormen, waaronder het drielaags appartementenblok Emmaplein 6-22/Kempenlandstraat 2-12 (1922), naar plannen van H.W. Valk. Kenmerkend zijn het siermetselwerk rond de vensters en de overhoeks geplaatste smalle ramen boven de ingangen. Naar expressionistische ontwerpen van E. Nijsten verrezen in 1927 de huizen Enckevoirtstraat 26-28, met smalle hoektoren en laddervensters, en in 1928 de huizen Parklaan 1-4/Kruisbroedershof 49, met halfronde hoekuitbouw en verticale dakvlakken met pannen. Opvallend is het uit omstreeks 1926 stammende en door A. Aronsohn ontworpen pand Smalle Haven 135-139a met een paraboolvormig bronzen erkerdak. Andere expressionistische voorbeelden zijn de villa Koningsweg 10 (1921) door J. van Baalen en de boven- en onderwoningen Van Noremborghstraat 99-105 (1929) door H.W. Valk.
In de jaren 1923-'26 kwamen tussen de IJzeren Vrouw en de Graafseweg licht expressionistisch vorm gegeven woningblokken tot stand naar ontwerp van de Dienst Gemeentewerken. Aan de overzijde van de Graafseweg verrezen in 1923 betonwoningen volgens het systeem Isola, uitgevoerd door de N.V. Industriële Maatschappij J.F. Stulemeyer & Co. te Breda. Van dit naar plannen van
| |
| |
J.M. van Hardeveld uitgevoerde complex resteren nog de in 1991 gerenoveerde arbeiderswoningen Graafseweg 7-59. Rond het Eikendonkplein ontstond gelijktijdig een wijk met (ingrijpend gerenoveerde) betonwoningen volgens het systeem Bredero uit Utrecht. In de loop van de jaren twintig werden gaandeweg meer traditioneel vormgeven woonhuizen gebouwd, waaronder die aan het St.-Jacobshof 2-44 uit 1920-'25. De toegang hiertoe is een poortgebouw in de huizenrij Mgr. Prinsenstraat 45-51 (omstreeks 1925). Ook langs de Parklaan, de Kuipertjeswal (1933), de Oostwal en de Cavaleriestraat (1937-'38) ontstonden dergelijke woonhuizen. Voor zichzelf bouwde architect H.W. Valk in 1932-'34 het als ‘versterkt woonhuis’ ontworpen pand Vughterweg 74; het gebruik van bakstenen kruiskozijnen, kloostermoppen en kortelingsgaten is een bewuste verwijzing naar de middeleeuwen. Kort na de Tweede Werldoorlog was de woningnood groot. De eenlaags noodwoningen Pelssingel B549-B578 kwamen aan het begin van de jaren vijftig tot stand. Meer planmatig aangelegd zijn de flats langs de Hertog Hendriksingel (1950-'52), ontworpen door J. Bedaux en de Pettelaarseweg e.o. (1953), door N. van der Laan en W. Hansen.
Winkels. Het winkelcentrum van de stad wordt gevormd door de Markt en
's-Hertogenbosch, Woon- en winkelpand Kerkstraat 34 (1993)
's-Hertogenbosch, Hinthamerstraat 89, interieur bakkerswinkel (1993)
directe omgeving, de Kerkstraat en de oude hoofdassen van de stad: Hinthamerstraat, Hooge Steenweg-Orthenstraat en Vughterstraat. Daar zijn dan ook de oudste winkels te vinden, veelal oude woonhuizen waarvan de begane grond tot winkel is verbouwd en een winkelpui heeft gekregen.
De apotheek Markt 35 heeft een winkelpui en -interieur uit omstreeks 1828. Het gesneden bovenlicht toont een eenhoorn. Het pand Kerkstraat 34 bezit een neogotische gevel uit omstreeks 1850 met bijpassende, rijk gesneden eikenhouten winkelpui voorzien van beelden die Nijverheid en Welvaart symboliseren. De bakkerij Hinthamerstraat 89-91 kreeg omstreeks 1865 een neogotisch winkelinterieur. Omstreeks 1900 werden jugendstil-tegelta-bleaus van atelier ‘De Distel’ uit Amsterdam toegevoegd, met voorstellingen die betrekking hebben op het bakkersbedrijf. Omstreeks 1900 kregen diverse winkelpanden gevels in neorenaissance-stijl, opgetrokken in rode verblendsteen met natuurstenen banden en ornamenten, en in het zicht gelaten stalen puibalken.
Goede voorbeelden hiervan zijn Vughterstraat 8, een smal en hoog pand uit 1897 met boven de vensters jugendstiltegeltableaus, Vughterstraat 5, in 1900 gebouwd naar ontwerp van J. Dony met bovenetalage in een erker, en In de Drij Swarte Mollen (Hinthamerstraat 190-192), gebouwd omstreeks 1900 met een houten etalageraam in Jugenstil-vormen. Ook het grote woonen winkelpand Hinthamerstraat 70/St.-Josephstraat 2, met zowel neorenaissance- als jugendstil-kenmerken, dateert uit die tijd. Het gevelbeeld van St.-Joseph is gemaakt door H. van der Geld.
Vanaf het begin van de 20ste eeuw is de invloed van de jugendstil duidelijk merkbaar in de toepassing van verschillende kleuren metselwerk en decoraties. Het grote winkel- annex horecapand Hinthamerstraat 27-29 werd omstreeks 1900 gebouwd in gele baksteen. De trapgeveltjes tonen een neorenaissanceinvloed. De afgeschuinde straathoek wordt op de verdieping geaccentueerd door een grote houten erker. Dat is ook
| |
| |
's-Hertogenbosch, Warenhuis Vroom & Dreesmann
het geval bij het woon- en winkelpand Hooge Steenweg 34/Visstraat 2-2a uit omstreeks 1910. De gevels zijn uitgevoerd in lichte baksteen en voorzien van decoratieve banden met bricornasteentjes. Een laat voorbeeld van jugendstil, eveneens met bricornastenen, is het in gele verblendsteen opgetrokken woon- en winkelpand Emmaplein 24 (1915). Op de afgeschuinde straathoek zijn naar drie zijden geheel verschillende gevels opgetrokken; een achtkant hoektorentje met ingesnoerde spits vormt een extra accent. Architect F.H.J. Pastoor signeerde het door hem ontworpen pand in de jaartalsteen. Het winkelpand Achter het stadhuis 17, met rijk geornamenteerde, in drie traveeën opengewerkte gevel, dateert van omstreeks 1910. De vensteropeningen zijn afgezet met geglazuurde baksteen en bij de verdiepingsvensters zijn de stalen ontlastingsbalken in het zicht gelaten. Hinthamerstraat 31, de voorm. winkel van De Gruyter, heeft een fraai gestileerde art deco-gevel uit 1920-'21, ontworpen door A.G. Welsing. De puiomlijsting en de decoraties zijn uitgevoerd in blauwe geglazuurde tegels. De in traditionele vormen uitgevoerde woon- en winkelpanden Gasselstraat 18-24 en Kerkstraat 22-26 dateren van omstreeks 1935.
Het warenhuis van Vroom & Dreesmann (Schapenmarkt 4-6) [42] is een groot winkelpand van vijf bouwlagen, in 1929-'31 gebouwd naar ontwerp van O. Leeuw. Voor- en achtergevel zijn uitgevoerd in gele en rode (imitatiehandvorm) baksteen en volgen de rooilijn, waardoor vooral de gevel aan de Schapenmarkt een sterk gebogen verloop heeft. De gevels zijn regelmatig ingedeeld door lange rechthoekige vensters met helder gekleurde, gebrandschilderde ramen. De zijrisalieten van de voorgevel hebben door de uitgemetselde muurdammen tussen de smalle vensters een pilasterachtige geleding gekregen. De door A. Falise gemaakte gevelbeelden symboliseren Handel en Nijverheid.
's-Hertogenbosch, PNEM-kantoor (1993)
Kantoren. De voorm. Bank van Leening (Schilderstraat 27) uit 1854 is een groot onderkelderd rechthoekig gebouw met bordes en zadeldak. De vroeger gepleisterde voorgevel heeft rondboogvensters met rondboogtracering en wenkbrauwen; de vensters met segmentbogen in de zijgevels zijn voorzien van gietijzeren roeden. Een rond venster in de geveltop toont in een gepleisterde rand de tekst ‘Bank van Leening’. De gevel van Vughterstraat 121 uit 1896 - opgebouwd met neogotische en neorenaissance-elementen - is boven de etalage voorzien van de tekst ‘Bestelkantoor de(r) Ruttens Bierbrouwerij De Zwarte Ruiter Maastricht’. Het voorm. kantoor en woonhuis Choorstraat 14-16 uit 1903 diende, getuige het tegeltableau met opschrift, als kantoor voor de ‘Maatschappij van brandverzekering voor het Koninkrijk der Nederlanden’ (opgericht in 1838). De gevel is opgetrokken in rode verblendsteen en heeft neorenaissance-kenmerken. Het pand dient nu als museum van de Bossche kunstenaarsfamilie Slager. Het bankgebouw Gasselstraat 26-28 werd omstreeks 1912 gebouwd in ‘Um 1800’-stijl.
Het monumentale voorm. PNEM-kantoor (Koningsweg 66) [43] uit 1921 is door K.C. Suyling, Van Teefelen en De Nijs ontworpen in rationalistische stijl. De door gestileerde kolossale pilasters gelede gevels zijn versierd met natuurstenen reliëfs. De hal verkeert nog in oorspronkelijke staat en bevat een gepolychromeerd hoogreliëf, voorstellende
| |
| |
's-Hertogenbosch, Sigarenfabriek Goulmy & Baar, later N.V. Willem II (1993)
personificaties van Handel en Nijverheid die door met bliksemschichten omgeven figuren - symbolen voor Warmte, Licht en Kracht - worden gevoed. De achterliggende vleugels, die een meetlaboratorium, garage, werkplaats en magazijn herbergden, herhalen in vereenvoudigde vorm de pilasterordening van het hoofdgebouw; de decoraties zijn hier uitgevoerd in geglazuurde tegels en siermetselwerk. In 1951 werd een nieuw PNEM-kantoor (Willemsplein 2) gebouwd naar ontwerp van C.H. de Bever.
Het hoofdkantoor van F. van Lanschot Bankiers N.V. (Hooge Steenweg 29/Orthenstraat 1-3) bestaat uit een aantal panden aan weerszijden van de Ruische Poort. Twee in oorsprong middeleeuwse panden aan de Hooge Steenweg kregen in 1948-'49 nieuwe voorgevels in laat-gotische trant, naar ontwerp van H.W. Valk. Aan de andere zijde van de steeg verrees een
's-Hertogenbosch, Machinefabriek Grasso (1993)
geheel nieuw hoekpand, waarbij werd gekozen voor een heroriëntatie op de maniëristische stijl. Het 17de-eeuwse pand Orthenstraat 3 werd na de aankoop in 1970 gerestaureerd.
Pakhuizen. Het diepe pakhuis De Twee Snoeken heeft vrijwel identieke kopgevels aan de Karrenstraat (nrs. 36-38) en de Kruisstraat (nr. 37); de eerste is in een sluitsteen gedateerd op 1765, de tweede op 1815. Het pakhuis Annaplaats 9-13, nu in gebruik als wooneenheden, heeft een sluitsteen met de tekst ‘LV DE 1833’. Het pakhuis Uilenburg 33 dateert blijkens een gedateerde sluitsteen uit 1836. Jongere pakhuizen zijn Schilderstraat 17 uit circa 1885 en St.-Janskerkhof 9 van rond 1900.
Industriegebouwen. De voorm. sigarenfabriek van Goulmy & Baar, later N.V. Willem II (Boschveldweg 469-471) [44] bestaat uit een hoofdgebouw uit 1897-'98 op nagenoeg rechthoekige plattegrond en een aanbouw uit 1907-'08. In zijn vormgeving met gekanteelde borstweringen en arkeltorentjes doet de fabriek denken aan een middeleeuws kasteel. Het hoofdgebouw, ontworpen door P.Th. Stornebrink, heeft inwendig een stalen draagconstructie. De aanbouw is naar ontwerp van W.G. Welsing en W. te Riele Gzn. uitgevoerd in aangepaste stijl, maar heeft inwendig een betonnen draagconstructie. Het fabriekscomplex van Koudijs-Wouda (Buitendijkstraat ong.) dateert uit 1908 en is een ontwerp van F.C. de Beer. Rondom de kern, een blokvormig bedrijfspand bekroond met een torenachtige opbouw met spits, staan diverse aanbouwen van
's-Hertogenbosch, Watertoren
na de Tweede Wereldoorlog. De machinefabriek Grasso (Parallelweg 25-27) [45] is in 1911 gebouwd naar ontwerp van F.C. de Beer. Het complex bestaat uit twee grote productiehallen met tussenbouw. De voorgevel heeft een opvallend ritmische opbouw door de afwisseling van spleetvormige vensters met rechthoekige, gekoppelde vensters. Het administratiegebouw in ‘Um 1800’-architectuur is een hoog blokvormig gebouw met tentdak, bekroond met een vierkante houten lantaarn. De zeer hoge ontvangsthal heeft een tongewelf en glas-in-loodvensters van M. de Leeuw (1958). Het voorm. drukkerijgebouw (Emmaplein 2) uit 1914 is een ontwerp van J. Stuyt. Het gebouw heeft een opvallende convexe erker boven de met natuursteen omlijste toegangspartij.
De watertoren (Hinthamereinde ong.) [46] dateert uit 1885-'86 en is een ontwerp van J. Kalff. De vierkante toren is opgetrokken in baksteen met speklagen en decoraties in natuursteen. Het donjonachtige karakter wordt versterkt door de zware hoeklisenen en door de kantelen boven op de toren. Boven de ingang is een gekleurd tegeltableau met het stadswapen aangebracht. Inwendig bevinden zich twee ijzeren vlakbodemreservoirs.
| |
| |
's-Hertogenbosch, Stationsoverkapping (1993)
De perronoverkapping (Stationsplein 37) [47] van het in 1896 voltooide station van Ed. Cuypers, in de oorlog verwoest en vervangen door een in 1995-'96 afgebroken stationsgebouw van S. van Ravesteyn, is nog bewaard gebleven en opgenomen in het nieuwe stationsgebouw. Er zijn twee perronkappen, elk met een lengte van 477 meter en uitgevoerd met welijzeren vakwerk-knieboogspanten. Ze zijn in 1895-'96 gemaakt door machinefabriek E.H. Begemann, naar ontwerp van G.W. van Heukelom. De middendelen van de kappen zijn verhoogd in verband met een loopbrug; de oude loopbrug met hellingbanen is gesloopt bij de laatste stationsvernieuwing. Van het oude station resteren verder nog een seinhuis en een loodsgebouw (Boschveldweg) die dateren uit het begin van de 20ste eeuw.
De voorm. militaire manege (Hekellaan 2) [48], een eenlaags gebouw met zadeldak, werd in 1900 gebouwd naar ontwerp in neorenaissance-vormen van kapitein-ingenieur M. Onnen.
De voorm. Luxorbioscoop (Hooge Steenweg 15) uit 1918-'19 is een ontwerp van A.J. Hekker Czn. Op de hoge zandstenen gevel prijken art nouveau-decoraties. De lichtarmaturen en korte vlaggenmasten zijn in 1991 weer aangebracht.
De voorm. garage (Vughterstraat 276-280) werd rond 1930 gebouwd in expressionistische vormen, met als opvallende invloed van het Nieuwe Bouwen een in staal en glas uitgevoerde torenachtige lichtkoker.
De Brabanthallen (Oude Engelenseweg 1) zijn in 1929-'31 als veemarkthallen gebouwd door de Dienst Gemeentewerken naar ontwerp van P.H. van Kessel. Aan de straatzijde staat een bouwblok met administratieruimten, woningen en een café-restaurant. Het laatste is voorzien van glas-in-loodramen met voorstellingen van onder andere
's-Hertogenbosch, Binnendieze
veeteelt, veehandel, landbouw en industrie. De centrale vierkante toren met koperen spits geeft toegang tot de hallen erachter, te weten een lange, driebeukige hal (Heusden Altenahal) met gelamineerde spanten en glooiende daken voorzien van lichtstroken en daarachter een dwarsgeplaatste hal (Peelhal) met halfrond dak. Ernaast liggen nog een glooiend laadperron voor vee en enkele bijgebouwen. Van na de oorlog dateren de grote dwarsgeplaatste hal met halfrond dak (Baroniehal) achter de Peelhal en een losstaand blokvormig hallencomplex uit de jaren '90 van de 20ste eeuw.
Binnendieze. De structuur van het middeleeuwse Den Bosch werd sterk bepaald door de delta van stromen en kreekjes bij de plaats waar de Dommel en de Aa samenvloeiden in de Dieze. De hoofdstromen heeft men als vestinggracht om de stad geleid. De aftakkende waterlopen door de binnenstad - onder meer de Groote Stroom, de Vughterstroom, de Verwerstroom en de Kerkstroom - staan bekend onder de verzamelnaam Binnendieze. De meest noordelijke tak groeide uit tot haven. De waterlopen, sommige niet breder dan een sloot, deden goede dienst bij de aanen afvoer van goederen. Door de verdichting van de bebouwing raakten de
| |
| |
stromen steeds meer overkluisd. Onhygiënische toestanden leidden in de 19de en 20ste eeuw tot het dempen van een aantal takken van de Binnendieze. Sinds het begin van de jaren zeventig van de 20ste eeuw is men bezig het resterende stelsel van kaden, overkluizingen en bruggen te restaureren.
Hekels. In de zuidelijke vestingwerken zijn resten te zien van de sluizen of ‘hekels’, waardoor enkele van de hierboven genoemde stromen de stad binnen kwamen. De Grote Hekel (Zuidwal/Oude Dieze), in oorsprong daterend uit de 16de eeuw, was het inlaatpunt voor de Groote Stroom en de Verwersstroom. De huidige situatie kwam in 1884 tot stand. Er zijn drie inlaatopeningen, waarvan de schuiven en de sluisdeuren nog aanwezig zijn. Meer naar het westen bevinden zich de Kruisbroedershekel, toegang voor de Kerkstroom, en de St.-Corneliushekel, van de verdwenen Parkstroom.
Bruggen. De spoorbrug over de Maas werd in 1867-'70 gebouwd en na oorlogsschade hersteld in 1946. Sinds 1978 is de brug dubbelsporig. De voorm. spoorbrug van de spoorlijn door de Langstraat (Halve Zolenlijntje) is een in 1886-'90 gebouwde, ruim 650 meter lange geklonken balkbrug met vakwerkliggers. De brug voor enkelspoor ligt op bakstenen pijlers geschikt voor dubbelspoor en loopt dwars door het laagveengebied De Moerputten ten westen van Den Bosch. De Ruckertbrug over de Aa (Jan de la Barlaan ong.) [49] is in 1921 gebouwd naar ontwerp van J.D. Meijsing van de dienst Publieke Werken. De brug heeft een betonconstructie bekleed met bakstenen schil; het baksteenwerk vertoont expressionistische vormen. De Wilhelminabrug over de Dommel [50], tussen Stationsweg en Visstraat, is een betonnen boogbrug uit omstreeks 1950, gebouwd ter vervanging van een in 1944 verwoeste voorgangster. Aan de ene zijde staan twee getorste bakstenen pilonen en aan de andere kant twee vierkante pilonen van baksteen met natuursteen. Hierop zijn reliëfs aangebracht met taferelen uit de geschiedenis van 's-Hertogenbosch, vervaardigd door F. van der Burgt in 1954-'56.
Gedenktekenen. Aan de Schapenmarkt staat de gouden leeuw, een vergulde leeuwenfiguur op een smeedijzeren sokkel, in de 18de eeuw geplaatst vóór de uit 1483 daterende (stads)herberg ‘De Gouden Leeuw’. De herberg werd gesloopt bij de bouw van het warenhuis V&D. De sierlijke hardstenen paal waarop de leeuw staat, dateert uit 1761. De in zandsteen uitgevoerde Drakenfontein op het Stationsplein bestaat uit een rond bassin met middenzuil, versierd met al dan niet waterspuwende draken en drakenkoppen. Jhr. P.J. Bosch van Drakestein liet de fontein in 1903 oprichten ter nagedachtenis van enkele familieleden; stadarchitect J. Dony maakte het ontwerp. Het H. Hartmonument op het Emmaplein dateert uit 1925 en is het werk van beeldhouwer A.L. de Beule en schilder Hermsen. De bronzen beeldengroep en ornamenten zijn uitgevoerd door bronsgieterij Vindevogel te Gent. Het bronzen standbeeld van Jeroen Bosch op de Markt werd in 1930 onthuld; het is van de hand van A. Falise. Ook het bronzen beeld van kardinaal van Rossum uit 1934, op het Kardinaal van Rossumplein, is van zijn hand. Het monument voor luchtvaartpionier Henri Bakker aan de Hekellaan is in 1938 gemaakt naar plannen van architect C. Brandes. Beeldhouwer A. Termote ontwierp de plaquette, die werd uitgevoerd door de ‘Witmetaalfabriek’ te Leiden. Zoete Lieve Gerritje, een natuurstenen beeldje op een verlaagd plateau aan de Binnendieze op de hoek van Lepelstraat en Korenbrugstraat, is een werk van L. Geurtjens uit 1958. Johannes de Evangelist, op de Parade, is een bronzen beeld van M. Andriessen uit 1963; het geeft de patroon van de nabijgelegen kathedraal weer, met op de schouder zijn symbool, de adelaar.
Het Baselaarspark is in 1885 aangelegd naar ontwerp van tuinarchitect J.M. Maréchal. Op bastion Baselaar staat een hardstenen fontein, geschonken door N.V. Lamers en Indemans in 1931 en afkomstig van een pand aan de Wolvenhoek.
De Alg. begraafplaats (Herven 1) werd kort na 1874 aangelegd en later uitgebreid. Het bestaat uit een centrale kapel en een gedeeltelijk verhoogd terrein met diverse omheinde compartimenten. De neogotische R.K. kapel is een centraalbouw met aangebouwde grafkapel voor overleden bisschoppen en priesters. Rondom liggen graven van notabelen en fabrikanten, waaronder die van de familie Rouppe van der Voort met treurende vrouw leunend op zuil, een ontwerp van H.C. Dobbe (eind 19de eeuw). Verder onder meer de graven van jhr. Van der Does de Willebois (1895) en de familie De Gruyter, de laatste in ‘Um-1800’-stijl (1911). De grafsteen van architect H.C. Dobbe is geplooid als een grafkleed. Op het terrein bevindt zich verder nog een neoclassicistisch dienstgebouwtje uit omstreeks 1875.
Forten. De Pettelaarse Schans, gelegen ten zuidoosten van de stad op de overgang van de hoge grond naar het inundatiegebied, werd in 1623 op last van prins Maurits aangelegd bij een aanval op de stad. De schans is in 1672 geëgaliseerd, maar men heeft de stervormige omtrek in 1960 weer hersteld bij de aanleg van het recreatiegebied De Pettelaarse Plas. Van Fort Orthen (Ketsheuvel ong., Orthen), nu gelegen in de bebouwde kom van Den Bosch, zijn de vormen van de 18de-eeuwse bastions nog vaag herkenbaar binnen de omgrachting. De in 1852 gebouwde ronde toren is in 1992 in nieuwe baksteen gereconstrueerd. Van het voorm. Fort Crèvecoeur (Crèvecoeur ong.), gelegen ten noorden van de stad bij een oude (gedempte) uitmonding van de Dieze in de Maas, zijn de contouren nog herkenbaar. Vermoedelijk omstreeks 1590 aangelegd, werd het kort daarna door Maurits vergroot tot een fort met zeven bastions. In 1673 werd deze door de Fransen grotendeels geslecht, waarna in 1735 herbouw volgde naar een (gewijzigd) plan van Menno van Coehoorn uit 1701. Dwars door het fort liep een kanaal vanaf de Dieze naar de Maas; in het fort had het kanaal een schutsluis, die sinds 1860 tevens als inundatiesluis dienst kon doen. Deze sluis werd in 1897-1902 vervangen door een nieuwe sluis in het zuidelijker aangelegde Kanaal Henriëttewaard. |
|