| |
| |
| |
Historie
Boerderijen in het woud
In de Romeinse tijd speelde Noord-Brabant geen noemenswaardige rol in de geschiedenis. In het gebied lagen noch stedelijke nederzettingen noch forten. Afgezien van de weg langs de westelijke Maasoever die bij Katwijk (bij Cuijk) de Maas kruiste, waren er geen verharde wegen. Het westen van de huidige provincie was voor een groot deel met veen bedekt en maar heel dun bevolkt. Op de hoger gelegen zandgronden lagen nederzettingen, die echter zelden meer dan tien boerderijen telden. Wel heeft men enkele jaren geleden bij Empel de resten van een belangrijk heiligdom gewijd aan de godheid Hercules Magusanus blootgelegd.
In het midden van de 3de eeuw braken Germaanse stammen door de Rijngrens. Veel nederzettingen werden verlaten. Na het herstel van de orde onder keizer Diocletianus (284-305) vestigden zich hier met de Romeinen geallieerde Franken. In Cuijk werd een versterking opgericht die een daar liggende nieuwe, vaste brug over de Maas moest beveiligen. Na de instorting van het rijk kort na 400 raakte Noord-Brabant zo goed als ontvolkt. In de loop van de 6de eeuw trokken nieuwe bewoners binnen vanuit drie richtingen: het zuiden, de Schelde en Zeeland. Tussen circa 650 en circa 725 werd de bevolking onder leiding van de Maastrichtse bisschop Lambertus gekerstend. Vooral de Frankische edelen propageerden de nieuwe religie. Zij waren het ook die delen van hun bezit schonken aan ver buiten de streek geleden abdijen, zoals die van Echternach (Luxemburg).
Na het uiteenvallen van het Karolingische Rijk kwam deze streek in 925 bij het Duitse Rijk. Politiek gezien duidde men de streek aan als ‘Taxandria’. De oude loop van de Maas vormde de grens tussen deze gouw en de gouw Teisterbant, ten noorden van deze rivier. De Maas was tevens de grens tussen de bisdommen Utrecht en Luik.
| |
De middeleeuwse expansie
De periode 1000-1300 was er een van expansie. De bevolking groeide en nieuwe landbouwtechnieken verhoogden de productiviteit. De boeren kapten het bos om er akkers aan te leggen. Men stichtte veel nieuwe dorpen en parochiekerken. De economische ontwikkeling leidde tot meer sociale differentiatie. Lokale machthebbers bouwden kastelen vanwaaruit zij omwonenden bescherming boden en tol hieven van het steeds drukkere vrachtverkeer. Sommige heren vergrootten hun macht door zich op te werpen als voogd (‘advocatus’) van de oude abdijen. De voogd moest de abt helpen bij het handhaven van de openbare orde. In ruil voor deze dienstverlening trok de voogd delen van het abdijbezit aan zich.
Deze opbloei trok de aandacht van naburige vorsten, zoals de graven van Holland en Gelre en de hertog van Brabant, die streefden naar de vorming van een territoriale staat. Het was hertog Hendrik I (1190-1235) die erin slaagde om zijn mededingers uit te schakelen, zodat bij zijn dood het noorden van de Kempen onder zijn heerschappij viel. De lokale machthebbers werden militair verslagen of kozen partij voor de Brabantse hertog. Daarvoor werden zij beloond met land of overheidsgezag. In de eerste helft van de 12de eeuw werden veel nieuwe abdijen opgericht. Zij behoorden tot de nieuwe orden van de cisterciënzers en de norbertijnen. Beide orden organiseerden de intensivering van het landgebruik. De norbertijnen, met de abdijen van Tongerlo, Postel en Averbode, specialiseerden zich daarnaast in de zielzorg. In het westen bouwden in het midden van de 12de eeuw de heren van Breda-Schoten (bij Antwerpen) een burcht op de plaats waar de rivieren de Mark en de Aa bijeenkwamen. Kort vóór 1200 sloot Godfried II van Breda met Hendrik I een verdrag, waarbij hij zich onderwierp aan de hertog en in ruil daarvoor de vrije hand kreeg in een gebied dat zich uitstrekte tot aan de rivieren de Schelde en de Striene in het noorden en westen. Destijds lagen daar nog uitgestrekte venen. De heren van Breda exploiteerden het bruine goud door de ‘moeren’ ter afgraving uit te geven aan commerciële ondernemers. De turf werd over speciaal daarvoor gegraven vaarten met schuiten vervoerd naar havens als Steenbergen en Oudenbosch. Het buitendijks gelegen veen was erg in trek, omdat het zout bevatte. In de jaren 1245-1350 beleefde de moernering haar hoogtepunt. In 1287-'90 werd de heerlijkheid Breda door een erfdeling gesplitst in de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom.
| |
| |
Grenzen hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van Brabant. Bij Maarheeze staan de grenspalen van de oude heerlijkheid Cranendonck en de latere Rijksgrens van het Koninkrijk bijeen (1978)
Het noordelijk deel van het hertogdom Brabant mocht zich dan sterk ontwikkelen, het zuiden met grote steden als Leuven en Brussel en zijn veel vruchtbaardere leemen lössgronden bleef de kern van dit vorstendom. In de 13de eeuw kwam de streek te noorden van de Mark onder het gezag van de graven van Holland. Geertruidenberg kreeg in 1213 van hen stadsrechten. De heren van Altena erkenden de graaf in 1230 als hun leenheer voor het gebied ten noorden van de Maas. Waalwijk, ten zuiden ervan, verkochten zij aan de hertog van Brabant. De heren van Strijen, die hun stamslot hadden in de huidige Hoekse Waard, kozen voor de graaf. Heusden werd na een reeks van gewapende conflicten in 1357 voorgoed Hollands en Ravenstein kwam na 1396 onder Kleefse invloed. Grave, met het Land van Cuijk, bleef tot in de 16de eeuw een twistappel tussen Brabant en Gelre.
| |
Steden en standen
De toegenomen productie van landbouwartikelen en timmerhout vroeg om meer marktplaatsen. Omstreeks het jaar 1000 moet er in de omgeving van Vught al zo'n markt hebben bestaan. Aan het einde van de 12de eeuw ontstond er bij Orthen een nieuwe nederzetting van kooplieden en handwerkslieden. Deze boden tussen 1194 en 1196 hertog Hendrik I, die in Orthen een landgoed had liggen, een door hen zelf opgesteld stadsrecht aan en lieten hem dit bekrachtigen. De nieuwe stad kreeg al spoedig de naam van 's-Hertogenbosch. In de jaren 1195-1235 ontstond een aantal steden (Oisterwijk, Eindhoven, Sint-Oedenrode, Breda en Bergen op Zoom). Ook na 1235 ontstonden er in het hertogdom nog steden (Waalwijk, Oss, Helmond), maar deze waren niet zo succesvol als de eerste lichting. Naast de steden ontstonden er vooral in Kempenland vrijheden. De marktfunctie stond hier voorop en meestal waren deze plaatsen niet ommuurd. De belangrijkste vrijheden waren: Hilvarenbeek, Oirschot en Eersel. Nederzettingen als Steenbergen, Zevenbergen, Roosendaal, Oudenbosch en het omstreeks 1425 verdronken Niervaart hadden hun ontstaan te danken aan de turfnering. De grote steden, Bergen op Zoom, Breda en 's-Hertogenbosch lagen op de rand van de zandgronden. Verreweg de volkrijkste stad was 's-Hertogenbosch dat omstreeks 1375 meer dan 10.000 en in 1526 ruim 21.000 inwoners telde.
Vanaf 1312 kregen de standen, in Brabant bestaande uit de hoge geestelijken, de edelen en de burgers uit de
| |
| |
Bij de St.-Elisabethsvloed van 1421 ging de Grote Zuidhollandse Waard verloren en ontstond de Biesbosch. De kaart toont het vroegere Hollandse deel van Brabant en Biesbosch in het midden van de 18de eeuw
grote steden, invloed op het bestuur. Na de dood van hertog Jan III (1355) ontstond er een dynastieke crisis doordat de hertog slechts drie dochters naliet. Hertogin Johanna en haar man Wenceslas van Luxemburg kregen pas de steun van de standen nadat zij beloofd hadden een aantal privileges te zullen eerbiedigen. Het document waarin deze waren omschreven, kreeg de naam van Blijde Inkomste. Dit stuk, dat door de opvolgers van Johanna steeds weer werd bekrachtigd, vormde de grondslag van een politiek systeem, waarin hertog en staten de macht deelden en doorgaans samenwerkten. Van de Noord-Brabantse steden was alleen 's-Hertogenbosch in de Staten van Brabant vertegenwoordigd. Wel hadden de heren van Breda, Bergen op Zoom en Eindhoven-Cranendonck als raadsheer van de hertog veel invloed.
Vanaf het midden van de 14de eeuw werd in Brabant de laat-middeleeuwse depressie voelbaar. Symptomen waren: frequente epidemieën, een afnemende bevolking en dalende prijzen voor agrarische producten. Het noordwesten werd vanaf de late 14de eeuw getroffen door een reeks watersnoden. De Grote Zuidhollandse Waard ging met de St.-Elisabethsvloed in 1421 voorgoed ten onder.
Met de dood van hertogin Johanna (1406) stierf het huis van Leuven uit en vererfde Brabant aan een zijtak van het uit Frankrijk afkomstige Bourgondische huis. Toen deze zijtak in 1430 ook weer uitstierf kon hertog Philips de Goede (1430-'67) Brabant aan zijn rijk toevoegen. Drie jaar later werd hij ook graaf van Holland. De Bourgondische hertogen introduceerden nieuwe uit Frankrijk afkomstige vormen van bestuur en rechtspraak.
| |
| |
| |
De Brabantse gouden eeuw
Na de dood van hertog Karel de Stoute (1467-'77) trouwde zijn enige dochter Maria met Maximiliaan van Habsburg, zodat de rijke Bourgondische erfenis in handen kwam van dit Oostenrijkse geslacht. Na een woelige periode hervatte de nieuwe dynastie het onder Karel de Stoute ingezette beleid van centralisatie en uniformering. Deze politiek leidde tot steeds hogere fiscale eisen. In Brabant stuitten dit op taai verzet van de Staten van Brabant, die niet bereid waren om afstand te doen van hun privileges. Het streven van Karel V (1515-'55) om Gelre aan zijn rijk toe te voegen leidde tot een lange serie oorlogen waar het noordoosten van Brabant veel onder te lijden had.
De periode 1475-1525 mag niettemin gelden als de Brabantse Gouden Eeuw. De agrarische productie nam sterk toe. De jaarmarkten in Bergen op Zoom en Antwerpen, beide aan de Schelde gelegen, trokken kooplieden aan uit heel Europa. Ook 's-Hertogenbosch beleefde een nieuwe bloei. De beroemdste kunstenaar die de stad ooit heeft voortgebracht, Jeroen Bosch (circa 1460-1516) leefde in deze periode. Hij was lid van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap, een religieuze broederschap waartoe de elite van de stad behoorde, maar die ook duizenden zogeheten buitenleden telde. De broederschap besteedde veel geld aan culturele activiteiten, onder andere op het gebied van de muziekbeoefening. In deze tijd werd ook de laat-gotische St.-Janskerk voltooid.
De heren van Breda en Bergen op Zoom wisten hun
Het Markiezenhof was de residentie van de Heren, en vanaf 1533 de markiezen van Bergen op Zoom
positie te versterken doordat zij aan het hof belangrijke functies bekleedden en door de inpoldering van gorzen in het noordwesten van Brabant. In de nieuwe vruchtbare polders behielden zij zich allerlei lucratieve rechten voor. In de periode 1468-1509 kreeg de Bredase O.L. Vrouwekerk haar fraaie toren, die nog steeds het stadsbeeld beheerst. Onder graaf Hendrik III van Nassau (1504-'38) kwam een forse stadsuitbreiding tot stand, waardoor de al bestaande voorsteden beveiligd konden worden. De nieuwe verdedigingswerken bestonden uit aarden wallen met uitspringende bastions. Deze wijze van versterken had graaf Hendrik leren kennen in Italië, waar hij in opdracht van keizer Karel V jaren lang verbleef. Voor zichzelf bouwde deze energieke man in 1536-'38 een nieuw paleis in de renaissancestijl. De heren van Glymes bouwden tussen 1485 en 1514 midden in ‘hun’ stad Bergen op Zoom een nieuwe residentie, het Markiezenhof. De St. -Gertrudiskerk, die al in het midden van de 15de eeuw was vergroot, werd tussen 1504 en 1545 nogmaals vergroot, maar dit ambitieuze plan werd niet voltooid. In de Brabantse dorpen uitte de toegenomen welvaart zich in de bouw van vele kerken die zijn uitgevoerd in de stijl van de Kempische gotiek. Dit is nog goed te zien in Oirschot en Hilvarenbeek, maar ook kleinere dorpen als Sprang en Ginneken herbouwden hun kerken.
De schilderijen van Pieter Breugel de Oudere tonen ons een samenleving waar goed gegeten en gedronken werd, maar waar men ook de vrije loop gaf aan natuurlijke driften. Al was er welvaart, deze werd steeds ongelijker
| |
| |
verdeeld. In de steden merkten de arbeiders dat hun reële loon werd uitgehold door de stijgende prijzen. Op het platteland leidde de bevolkingsgroei tot een vergaande versnippering van het grondbezit. In het midden van de 16de eeuw hadden veel ‘landlieden’ niet genoeg land meer om van te kunnen bestaan. Veel van deze bijnalandlozen vonden een aanvulling op hun inkomen in de textielindustrie. Al in de 15de eeuw was deze op het Brabantse platteland ontstaan. Zij specialiseerde zich in goedkope wollen en linnen stoffen, die via Antwerpen werden geëxporteerd.
| |
Opstand en oorlog
Al vroeg kreeg de Reformatie in Brabant aanhang. Reeds in oktober 1522 werden in Antwerpen twee boekbinders die met de ideeën van Luther sympathiseerden aan de kaak gesteld. Vanaf omstreeks 1560 kreeg het calvinisme meer aanhang. De Beeldenstorm die in de zomer van het jaar 1566 in West-Vlaanderen losbarstte, was ook in Noord-Brabant bijzonder hevig. Op deze uitbarsting reageerde de centrale overheid met repressie. Veel protestanten namen de wijk naar andere streken. De nieuwe landvoogd, de hertog van Alva, trachtte in opdracht van koning Philips II (1555-'98), vaste belastingen in te voeren. Dat stuitte echter op hevig verzet van de gewestelijke Staten, die van Brabant voorop. Door een tussen Rome en Madrid gesloten concordaat werd 's-Hertogenbosch in 1559 de zetel van een nieuw bisdom, dat een groot deel van oostelijk Noord-Brabant omvatte. Het westen viel onder het bisdom Antwerpen.
De staatkundige indeling van Noord-Brabant tijdens de Republiek
De Opstand leidde voor Brabant een ‘ijzeren eeuw’ in. De regio lag vrijwel voortdurend in een brede frontzone. Kleine steden, zoals Eindhoven en Helmond, wisselden regelmatig van bezetter. Voor het platteland waren de gevolgen van de krijg nog dramatischer: veel dorpen raakten ontvolkt en moesten met het aanbreken van het Twaalfjarig Bestand (1609-'21) herbouwd worden. In de steden werden de bakstenen muren vervangen door stelsels van aarden wallen en natte grachten. De in militair opzicht belangrijkste vestingen waren - van west naar oost - Bergen op Zoom, Steenbergen, Willemstad, Klundert, Breda, Geertruidenberg, Heusden, 's-Hertogenbosch en Grave. Beroepssoldaten namen de verdediging van de steden over van de schuttersgilden. De garnizoenen, vaak duizenden manschappen sterk, bestonden grotendeels uit buitenlandse soldaten. Aanvankelijk werden deze ingekwartierd bij de burgers. Vanaf het begin van de 17de eeuw ging de landelijke overheid ertoe over houten barakken of stenen kazernes te bouwen.
Bij het ingaan van het Twaafjarig Bestand waren het westen en noorden van de provincie en Grave in handen van de Republiek der Verenigde Provinciën, het oosten met 's-Hertogenbosch als bolwerk was Spaans. Omstreeks 1590 kwam de Contrareformatie op gang. In de gebieden die onder Spaans gezag stonden, werd de kerk gereorganiseerd en de clerus aan een strakkere discipline onderworpen. 's-Hertogenbosch kreeg een jezuïetencollege dat tot 1629 duizenden leerlingen trok. De St.-Janskerk voorzag men van een nieuw, vroeg-barok interieur. Na de hervatting van de oorlog veroverde Frederik
| |
| |
Hendrik 's-Hertogenbosch (1629) en Breda (1637). De Republiek verwierf zo een strook land ten zuiden van de grote rivieren die bij een aanval vanuit het zuiden de eerste klap op kon vangen. Bij de Vrede van Munster (1648) stond de koning van Spanje de souvereiniteit over noordelijk Brabant af aan de Staten-Generaal. Om politieke en militaire redenen besloten de Staten-Generaal dit gebied geen zelfbestuur te geven. Als ‘Staats-Brabant’ werd het tot 1794 rechtstreeks vanuit Den Haag bestuurd.
| |
Onder de Republiek (1648-1794)
De oude literatuur benadrukt veelal dat Staats-Brabant als Generaliteitsland veel te lijden had onder een uit protestanten bestaand regime dat het katholicisme onderdrukte en met te zware belastingen de bevolking uitmergelde. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het platteland weliswaar sterk verarmde, maar dat dit veel meer te wijten was aan de chronische oorlogen die de Republiek tussen 1672 en 1713 voerde tegen het machtige Frankrijk. De intendanten van de Franse legers legden de plattelandsbevolking zware schattingen op, de zogeheten contributie. Een tweede factor was de neergaande conjunctuur die kort na 1660 inzette en omstreeks 1735 haar dieptepunt bereikte.
In de steden was de toestand gunstiger. 's-Hertogenbosch, Heusden, Breda en Bergen Zoom profiteerden in de eerste helft van de 17de eeuw van de uitstraling van de toen op zijn hoogtepunt staande Hollandse economie. Holland was een grote afzetmarkt en de handel van Holland op Duitsland en het huidige Oost-België verliep via Staats-Brabant. Aan kleine steden als Steenbergen en Grave ging dit alles voorbij. Hier dreef de gehele economie op het garnizoen.
Ook de textielindustrie in Tilburg en de omgeving van Eindhoven expandeerde. Toen de Hollandse economie in de 18de eeuw over zijn hoogtepunt heen was, merkte men dat in Staats-Brabant meteen. 's-Hertogenbosch kon zich nog het beste handhaven, maar bijvoorbeeld Heusden was in 1794 een ‘dode’ stad.
Een na de Vrede van Munster ondernomen poging om de gereformeerde religie in Staats-Brabant in te voeren liep op het platteland op een mislukking uit. Alleen in de steden vormden de protestanten soms een aanzienlijke groep onder de bevolking. In de loop van de 18de eeuw vestigden kleine groepen Joden zich in Staats-Brabant. Op het platteland bleef de bevolking en masse katholiek. De opgaande agrarische conjunctuur die omstreeks 1735 inzette, leidde tot nieuwe bevolkingsgroei op het platteland. Deze was echter bescheiden, omdat de schrale zandgronden en de slechte infrastructuur een verdere ontwikkeling blokkeerden. Toen de Franse revolutionaire legers in 1794 het gebied bezetten, was Staats-Brabant een arm gebied met grote sociale problemen.
| |
Modernisering
Na de val van de Republiek kreeg Staats-Brabant in 1795 een eigen gewestelijk bestuur. In 1796 werd het toegelaten tot de Nationale Vergadering, waar de Brabantse afgevaardigden opvielen door hun politiek radicalisme en hun ijveren voor overheidsinvesteringen in nieuwe wegen en kanalen. De vele politieke veranderingen resulteerden ten slotte in 1815 in het ontstaan van de provincie Noord-Brabant met 's-Hertogenbosch als hoofdstad. Deze bestond uit het oude Staats-Brabant met daaraan toegevoegd een deel van Holland (de gebieden ten zuiden van het Hollands Diep en de Merwede) en de tot 1800 onafhankelijke heerlijkheden Ravenstein, Megen, Boxmeer en Gemert.
De eenheidsstaat leidde tot de afschaffing van de oude privileges en de autonomie van de stads- en dorpsbesturen werd sterk ingeperkt. Voortaan konden de katholieken hun eredienst in het openbaar uitoefenen. Katholieke
Allegorie op de in 1795 verworven zelfstandigheid van het Departement Brabant (ca. 1804)
| |
| |
notabelen werden toegelaten tot de elite. In 1830, toen België zich onafhankelijk verklaarde, koos Noord-Brabant zonder aarzeling voor aansluiting bij het noorden. In de jaren veertig formeerde er zich een groep katholieke politici die samenwerkten met de liberalen omdat zij daarvan voordelen verwachtten voor hun achterban. Tegenover hen ontstond een groep conservatieve katholieken, die aanvankelijk fel tegen alles waren wat neigde naar democratie of verlichting. De gematigde katholieken werden Papo-Thorbeckianen, de behoudenden ultramontanen genoemd. Vanaf de jaren zestig keerde de katholieke kerk zich tegen het liberalisme. In Nederland werd daaraan de eis gekoppeld van ‘echt’ katholiek onderwijs. Daaronder verstond men particulier onderwijs dat echter wel door de staat diende te worden bekostigd. De daaruit resulterende schoolstrijd vormde, ook in deze regio, de motor voor de verzuiling. Omstreeks 1890 wonnen in Noord-Brabant de ultramontanen de strijd. Hun doelstelling dat het geloof het gehele leven zou doordringen, werd in de decennia daarop grotendeels verwezenlijkt. Overal verrezen nieuwe parochiekerken en kloosters. De vitaliteit van het katholicisme uitte zich ook in de stichting van vele religieuze congregaties. Deze richtten zich op het geven van onderwijs en de zorg voor zieken en bejaarden. Na 1899 vestigden zich ook enkele Franse kloostergenootschappen die hun eigen land moesten verlaten om na 1921 weer naar Frankrijk terug te keren. Een bijzondere ontwikkeling deed zich voor in het Land van Altena en enkele streken in het vroegere Hollands-Brabant (Klundert, Sprang-Capelle). Hier domineerde vanouds het op de leer van Calvijn stoelende protestantisme. De Afscheiding begon in dit gebied al in 1834 en leidde er tot een sterke religieuze verbrokkeling, waarbij diverse kerken van orthodoxe signatuur de toon zetten. In economisch opzicht bleef Noord-Brabant samen met Limburg de gehele 19de eeuw door het armste gewest van
Nederland. De industrialisatie haalde het gebied uit de put. Fabrieken verleenden aanzien aan steden als Tilburg, Eindhoven en Helmond. De voor die tijd hoge fabrieksgebouwen met hun rokende schoorstenen en hun strakke arbeidsdiscipline waren de doodsteek voor de oude huisindustrie.
De modernisering liet ook de landbouw niet ongemoeid. De motor was hier de in 1896 door pater G. van den Elsen opgerichte Noordbrabantsche Christelijke (lees: Katholieke) Boerenbond. Doelstelling was aanvankelijk de zedelijke verheffing, maar al spoedig werd verbetering van de materiële toestand het hoofddoel. Door toedoen van de N.C.B. ontstond een netwerk van zuivelfabrieken, inkoopcoöperaties en boerenleenbanken. Dankzij de krachtig aangepakte ontginningen maakte de paarse heide plaats voor bossen en moderne boerderijen.
Schade aan de Herv. kerk van Eethen ten gevolge van beschietingen tijdens de Tweede Wereldoorlog (1948)
De overheid droeg aan deze ontwikkeling bij door te investeren in de infrastructuur. De opening van Zuid-Willemsvaart (1826) die 's-Hertogenbosch met Maastricht verbond, betekende de verwerkelijking van een lang gekoesterd plan. In 1844 begon de bouw van een spoorwegnet, na 1880 aangevuld door een netwerk van tramwegen. De provincie stichtte in 1914 een provinciaal elektriciteitsbedrijf dat stad en platteland van goedkope stroom voorzag. Openbare nutsbedrijven als gasfabrieken zorgden voor een betere straatverlichting. De aanleg van riolering en drinkwaterleiding bevorderde de openbare hygiëne, waardoor vanaf omstreeks 1900 de sterftecijfers daalden. Wie toch ziek werd, kon zich met kans op succes laten behandelen in de moderne ziekenhuizen die vanaf 1915 in de steden verrrezen. Dankzij de gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs (1917) groeide het aantal confessionele scholen sterk en steeg het opleidingspeil van de bevolking. Politiek gesproken was Noord-Brabant conservatief. Het stemde in overgrote meerderheid op de R.K.S.P. (Rooms Katholieke Staats Partij), een partij die van 1918 tot 1940 participeerde in alle kabinetten.
De Tweede Wereldoorlog zorgde voor veel materiële schade. In Eindhoven werd het station en omgeving gebombardeerd en in 's-Hertogenbosch ging het monumentale station tijdens de bevrijding in oktober 1944 in vlammen op. De dorpen in de oostelijke Langstraat waren door beschietingen grotendeels verwoest. Van de kleine Joodse gemeenschap keerden de meeste leden niet terug uit de vernietigingskampen. Voor Noord-Brabant was de wederopbouw een noodzaak, niet alleen om de oorlogsschade te herstellen, maar ook om te voorzien in een door het hoge geboortecijfer veroorzaakte woningnood. |
|