gegeven de grotere behandelde objecten, met uitzondering van afzonderlijke woonhuizen. De bijbehorende nummers worden in het bijschrift verklaard, met een verwijzing naar de pagina van de objectbeschrijving. Deze nummers staan ook vermeld bij de beschrijving zelf. Bij de beschrijvingsvolgorde per kern wordt uitgegaan van het centrum van de kern; in het begin staat het belangrijkste gebouw. Doorgaans gaat het daarbij om de kerk, maar soms is het een kasteel. Afzonderlijke objecten en structuren worden als het ware in ‘schillen’ vanuit de dorpskern besproken, waarbij drie hoofdregels zijn aangehouden: van publiek naar particulier, van oud naar jong en van binnen naar buiten. De volgorde wijkt af van de strikte indeling gehanteerd bij de Geïllustreerde beschrijving van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst; per kern is gezocht naar de meest geëigende indeling. Per kern komen in principe alle waardevolle objecten en structuren aan de orde, maar de keuze die daarbij noodgedwongen is gemaakt, zal niet iedereen altijd tot in de details delen. De uiteindelijke selectie is dan ook die van de auteurs, waarbij de informatiewaarde en het belang als karakteristiek element voorop staan. Objecten zijn opgenomen omdat ze een bepaalde ontwikkeling kenmerken of een goed voorbeeld van een bepaald verschijnsel zijn. In andere gevallen valt de keus juist op de uitzondering, als zeldzaamheid een object vermeldenswaardig maakt. Criteria die een beslissende rol spelen, zijn gaafheid, historische betekenis, architectonische kwaliteit of bouwhistorisch belang. De omvang van het
cultuurhistorische erfgoed in Noord-Brabant noopte ons regelmatig tot beknoptheid om binnen de voor het boek gestelde ruimte te kunnen blijven. Een onverbiddelijke tijdgrens is niet gesteld, maar deze ligt over het algemeen bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Gezien de aanzienlijke oorlogsschade aan vele Brabantse kerken en kerktorens, zijn ook de belangrijkste vertegenwoordigers van de herbouwde kerken opgenomen. Bij het opnemen van de modernste architectuur hebben de auteurs terughoudendheid betracht.
De teksten in dit boek zijn grotendeels tot stand gekomen op grond van bestaande (en officieel gepubliceerde) recente literatuur en op gegevens die voorhanden zijn bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Voor het overgrote deel van Noord-Brabant stond de auteurs als bron een uit 1987 stammende basistekst van drs. Nelleke Reijs ter beschikking. Een andere belangrijke bron waren de rapporten uit de serie Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant/Monumenten Inventarisatie Project (MIP), waarvan voor elke gemeente een rapport beschikbaar was. Ook van het uit het MIP voortgekomen Monumenten Selectie Project (MSP) mochten wij, indien er al een selectie voorhanden was, gebruik maken. Bronnenonderzoek zelf lag niet in de onderzoeksopdracht besloten, maar wel zijn op grond van eigen waarnemingen ter plekke waar nodig verbeteringen of aanvullingen op de bestaande literatuur aangebracht.
In de tekst ligt de nadruk op de weergave van de feitelijke gegevens. Aan de orde komen: adres, functie, eventuele functiewijzigingen, ontwerp- en bouwdata, namen van opdrachtgevers en architecten, ontwerpers en uitvoerende kunstenaars. Daarnaast wordt ingegaan op de bouwgeschiedenis, de bepalende architectuur-historische elementen, de toegepaste materialen en waar mogelijk de constructie. Informatie over interieur en inventaris van de gebouwen is beperkt gehouden, gegevens daarover zijn slechts opgenomen wanneer ze van uitzonderlijk belang zijn. Dat geldt vooral voor niet-openbare gebouwen; bij de kerken kon er, zij het beperkt, wat meer aandacht aan worden geschonken. Musea zijn alleen opgenomen indien zij als gebouw vermelding verdienen, maar hun collecties krijgen in dit boek geen aandacht. Restauraties en verbouwingen aan de objecten zijn in principe alleen vermeld als zij belangrijke wijzigingen teweegbrachten. Bij het dagelijks beheer van de gebouwde omgeving vallen helaas, en meer dan ons lief is, nog steeds slachtoffers. Daarom zijn in dit boek alleen die objecten en structuren opgenomen die, ook als ze bedreigd worden, op het moment van het afsluiten van het manuscript nog aanwezig waren. Aangezien de bestaande gebouwde omgeving ons uitgangspunt vormt, is (jammer genoeg) geen aandacht meer geschonken aan wat er in het (recente) verleden is verdwenen. Op een enkele opmerking in de inleiding per kern na, wordt ook geen expliciete aandacht besteed aan archeologische monumenten.