| |
Hoofdstuk IV / Ambtelijke bezigheden
Mul had het bakje met bonnetjes van de kast gestoten - een ticker-tape parade voor een onzichtbare held die wellicht aanstonds onder de kast vandaan zou treden. De heer Tombeau verhief zich nerveus uit zijn zetel om de ramp in ogenschouw te nemen en instructies te geven voor het bergingswerk, maar het rinkelen van de telefoon riep hem terug naar zijn bureau. Terwijl hij ‘Jawel, burgemeester, inderdaad, zeer zeker burgemeester en ik zal er direct voor zorgen’ kakelde, kwam Roosje binnen met een doos gebakjes (de gemeente-secretaris was jarig). Gelukkig iemand om samen om Mul te lachen, dacht Krekel, maar hij kreeg geen kans zich ten koste van deze vadsige figuur, die radeloos over de grond kroop, te vermaken, want hij werd bijna letterlijk aan zijn mouw de kamer uitgesleurd door mevrouw Verstee. ‘Wat moest die griet bij jullie?’ vroeg ze, driftig naar de kamer van de heer Blode benend. ‘Wie bedoelt u?’ vroeg Krekel naïef. ‘Wie anders dan Roosje. Of waren er nog andere grieten bij jullie op de kamer?’ ‘Roosje? Dat vind ik nou helemaal geen griet.’ ‘Nou, houd haar in de gaten. Ze heeft het achter de ellebogen.’
In de kamer kalmeerde ze. ‘Sorry, ik ben wel erg opgewonden, is het niet?’ ‘Ja nogal geloof ik.’ ‘Het zit ook helemaal niet goed. Ik wou dat mijn man terug was, maar dat
| |
| |
duurt nog ruim twee maanden en dan kan het te laat zijn. En ik kan nou eenmaal niet met Lucy praten.’‘Hebt u zorgen over Lucy?’ ‘Ja, je hebt je ogen toch niet in je zak? Je weet net zo goed als ik dat het helemaal fout gaat met haar; misschien weet je het nog wel beter ook, want mij vertelt ze nooit iets. Het is allemaal mooi, dat vrijlaten, maar als je ziet dat je dochter naar de bliksem gaat wil je toch iets doen.’ ‘Nou, nou, zo'n vaart zal het toch niet lopen? Stelt u het nu niet een beetje overdreven voor?’ Krekel merkte nu pas op dat mevrouw Verstee rode ogen had en een rode neus trouwens ook. Ze zag er daardoor een beetje armoedig uit, al bleef ze vervaarlijk uit die rode ogen kijken. ‘Overdreven? Het kan jou niks schelen, natuurlijk, maar nu heeft ze weer de een of andere viezerik aan de haak geslagen, zo'n mooie jongen die een beetje schuin onderuit kijkt.’ ‘Dat zegt toch niets?’ ‘Ik zal me wel verkeerd uitdrukken, maar als je hem had gezien, dan zou je het wel met me eens zijn.’ ‘Misschien.’ ‘Enfin, laat ik je er maar niet mee lastig vallen, het heeft toch geen zin.’ ‘Nou ja, ik zou best wat willen doen, maar wat?’ ‘Inderdaad, wat moet je aan zo iets doen? Ik hoop op nog maar één oplossing: dat ze een aardige vent treft die een beetje geduld met haar heeft en die haar aan kan.’ ‘En met haar trouwt?’ ‘Ja, maar wie weet hoe lang dat duurt. Misschien komt er nooit een. Als ze zo doorgaat wil niemand haar.’ ‘Dat is wel erg pessimistisch. Ze is ten slotte aardig, leuk om te zien, van alles. Ze is gewoon nog te jong om verstandig te zijn. Dat trekt wel bij.’ ‘Nee, dat is juist waar ik bang voor ben: dat ze maar door blijft hollen zonder zich te realiseren wat ze doet. Maar zou jíj nu niet eens met haar willen praten?’
‘Ik?’ ‘Ja, jij kent haar goed genoeg en je bent een man.’
Daar had hij zich lelijk voor haar karretje laten spannen.
| |
| |
Dat is te doorzichtig gearrangeerd, dacht Krekel toen hij 's avonds, nadat hij Mapje van een bezoek aan een van de veertiendaagse filmavonden had thuisgebracht, Lucy op zijn bed aantrof. Ze was, naar later bleek, door de heer Leefhans met enige aarzeling binnengelaten. Krekel dacht dat ze sliep, maar toen hij zich over haar heenboog - alleen het leeslampje boven het bed brandde - zag hij dat ze met haar ogen dicht lag te huilen. Aanstellerij om ze niet even open te doen bij mijn binnenkomst, dacht hij, maar hij ging toch op de rand van het bed zitten. Zou ze door haar moeder gestuurd zijn? Bezopen familie, 's morgens de huilende moeder, nu de huilende dochter. Een beetje overdone voor één dag. Wat heb ik ten slotte met die lui te maken? Geen donder.
Krekel voelde zich nijdig en moe, maar hij kon het toch niet over zijn hart verkrijgen een rot-opmerking te plaatsen. ‘Wat is er aan de hand, meid?’ vroeg hij bezorgder dan hij had bedoeld. ‘Oh, het is helemaal fout van me om hier te komen, het is al over. Ik ga al weg. Maar ik kon nergens anders heen.’ Ze richtte zich pathetisch op, snikkend. Krekel werd weer nijdiger. De tranen maakten haar, in tegenstelling tot haar moeder, mooier, zachter althans. ‘Je hoeft voor mij niet weg te gaan, hoor. Wat is dat nou allemaal voor onzin? Nu je hier op mijn bed ligt te huilen vind ik dat je maar moest vertellen waarom je dat meent te moeten doen, zowel het op mijn bed liggen als het huilen. Tenzij deze zin te ingewikkeld is, op dit ogenblik althans. Ik druk me niet duidelijk uit, vrees ik. In deze situatie zou ik je met simpele, uit het hart komende woorden moeten opbeuren. Je ziet dat ik mijn taak versta, maar op kritieke momenten waartoe ik dit moment zou willen rekenen, beschik ik niet ten volle over mijn woordenschat. Er zit een alliteratie in beschikken over woordenschat. Hoor je het?’ De stroom van onzin die hem moeiteloos over de lippen kwam werd onderbroken door een dof knalletje - het leeslampje boven het
| |
| |
bed was doorgebrand. De almachtige schrijver had voor deze gelegenheid wel iets spectaculairders kunnen verzinnen - een donderslag bij voorbeeld, maar hij heeft in het voorgaande nergens een onweer voorbereid. Een ontploffing in een naburige gasfabriek is te grotesk. Het doorslaan van de stoppen, ofschoon een geregeld voorkomend verschijnsel in den huize Leefhans, is onwaarschijnlijk op dit late uur waarop de overige bewoners al liggen te slapen. Het moet maar, gezien ook de labiele toestand van Lucy, bij het onaanzienlijke plofje blijven, dat meteen het voordeel heeft dat het tweetal nu in het donker zit.
Lucy schoot overeind en klemde zich aan Krekel vast. Hij rook haar haren en toen hij haar een beetje naar zich toetrok voelde hij een natte wang. Een fladderende hand ging langs zijn borst. ‘Het is niets, het lampje is doorgebrand, het flikkerde de laatste tijd al af en toe. Doe niet zo kinderachtig.’ Hij legde voorzichtig een arm om haar heen - een gebaar dat hem maar moet worden vergeven. ‘Vertel nu eens wat er is?’ Snikken. ‘Hij heeft me zo'n pijn gedaan.’ Zou het dan eindelijk tot de lang verbeide verkrachting zijn gekomen? ‘Wie is die hij en waarom heeft hij je pijn gedaan?’ ‘Die vent, die Henk.’ ‘Ik weet van geen Henk. Maar waarom heeft hij je dan pijn gedaan?’ ‘Ik wilde niet en toen heeft hij me bont en blauw geslagen. (Snikken) Ik heb overal blauwe plekken.’ (Snikken) ‘En had je dat niet verdiend?’ ‘Nee, of wel misschien, ik weet het niet.’ (Snikken) ‘Hij had je ook kunnen verkrachten.’ ‘Oh nee, oh nee.’ ‘Kon hij het niet of wilde hij het niet?’ ‘Oh, houd op, houd op.’ ‘Goed, maar houd je dan kalm. Vertel eerst eens: heb je echt veel pijn?’ ‘Ja.’ ‘Heb je alleen maar blauwe plekken? Dat is niet zo'n ramp.’ ‘Ik weet het niet.’ Ze zaten even zwijgend op de rand van het bed. Krekel hoorde haar ademen en voelde haar borst op- en neergaan, of nee, voe len deed hij het niet, hij zag het evenmin, hij wist het eigenlijk alleen, maar dan ook goed. ‘Ik zal een lichtje ma- | |
| |
ken.’ Hij knipte het schamele peertje aan dat van het schuine dak afhing. De kamer zag er huilerig uit in dit schijnsel dat hem deed denken aan de soldatenkamer uit zijn rekrutentijd. (De oude adjudant, de hofhond, die het op hem had voorzien, die onbenul met zijn exercitie van voor veertig, die niets anders te doen had dan wat vormeloos
brullen en postzegels verzamelen voor een liefdadig doel.) Lucy eiste echter zijn aandacht op. Ze zat roerloos met starre ogen op de rand van het bed, huilde niet meer, en zag er in dit licht wasachtig uit. ‘Heb je het koud?’ Ze schudde haar hoofd; haar haren vielen voor haar ogen. ‘Ik zal toch maar even het kacheltje aansteken.’ Met zijn handen in een zegenend gebaar voelde hij of het ding al wat warmte wilde geven. ‘Kom, laat ik eerstehulp verlenen en je wonden likken. Wat is er nou precies aan de hand?’ Lucy richtte haar hoofd op. ‘Kijk maar.’ Ze sloeg haar rok zeer ver omhoog. Krekel probeerde een klinische blik te ontwikkelen, wat hem slecht af ging. Hij ging op zijn knieën zitten - krak. Inderdaad waren er grote blauwe plekken te zien, maar hij kon er moeilijk zijn aandacht bij houden. ‘Het valt nogal mee, geloof ik.’ ‘Hier ook,’ zei Lucy en onverhoeds trok ze haar bloesje uit. Ze droeg er alleen een beha onder. Blauwe plekken en afdrukken van tanden. ‘Een mooi regelmatig gebit, dunkt me,’ zei Krekel ter afleiding, terwijl hij dacht: zal ik er mijn eigen stempel naast zetten? ‘Voel maar hoe diep.’ Lucy greep zijn hand en legde die vlak boven haar linkerborst, nog een eind onder de afdruk. Onmogelijk, dacht Krekel, dat kan ik niet doen, niet tegenover Mapje, niet tegenover haar moeder, niet tegenover haar, niet tegenover me zelf. Hoewel, tegenover me zelf misschien nog wel. Hij stond op. ‘Je moest je maar even wassen,’ zei hij. Hij ging naar de wastafel en maakte de punt van zijn handdoek nat; een washandje was niet beschikbaar. Lucy pakte de handdoek aan, legde hem naast zich neer en maakte een haakje op haar rug los. Krekel draaide zich schielijk om.
| |
| |
‘Schiet verdomme op,’ zei hij, naar het raam lopend en het gordijn om zijn schouder trekkend. ‘Mevrouw zegt maar wanneer ze gereed is.’ Hij hoorde haar opstaan, hij hoorde de kraan lopen, hij hoorde allerlei niet duidelijk te identificeren geluiden die hij op zijn manier interpreteerde. Nu hij echter bij het raam stond kostte het niet zoveel moeite er te blijven staan. Een inktkleurige lucht met schimmige wolken. Een enkel lichtje dat langzaam over het weggetje aan de andere zijde van het voetbalveld schoof. Een vent op een fiets, dacht Krekel, het duurt een eeuwigheid. Daar sta ik en wat zou ik allemaal niet kunnen. Maar niet praten en ik zou juist met haar praten. Of zou men dit praten kunnen noemen?
De kraan liep niet meer. Hij hoorde geritsel van kleren. ‘Ik ben klaar.’ Ze was helemaal aangekleed. Ze had haar jas al aan. ‘Ik ga nu maar.’ ‘Ik zal je even thuisbrengen.’
De volgende dag moest Krekel een half uur eerder dan normaal op het raadhuis zijn omdat op bladzijde vier van de gestencilde tekst van de speech van de burgemeester een zin moest worden gewijzigd. (De speech diende om tien uur aan de pers ter hand te worden gesteld.) Hij was niet erg fit, haastte zich en kwam nog zes minuten volgens zijn polshorloge en acht minuten volgens de klok in de hal van het raadhuis te laat. Hij hing zijn jas aan de kapstok. Het lusje begaf het en de jas stortte eventjes rechtstandig omlaag om vervolgens geknakt op de grond tegen de muur te gaan zitten. Nijdig hing hij de kraag over de haak.
Een van de typistes had de nieuwe tekst inmiddels door de stencilmachine gedraaid, maar aangezien de bladzijden van de speech al aan elkaar waren geniet, moesten alle nietjes worden losgepeuterd voordat de nieuwe pagina er tussen geschoten kon worden. ‘Een mooi karweitje voor u, meneer Krekel,’ zei de heer Tombeau, die ook vroeg was verschenen om persoonlijk toezicht te houden op de werk- | |
| |
zaamheden en omdat hij meende een groot aandeel te hebben in de opstelling van het document. Even later kwam Mul binnen met een witte sjaal om. Hij zag er daardoor uit als een varkentje van de kinderboerderij. Eerst dacht Krekel dat hij keelpijn had, maar het was zijn bedoeling er netjes uit te zien, omdat hij was aangewezen om de stencils aan de pers uit te reiken. (Het betrof een openlucht-gebeurtenis: een eerste paal slaan, een lint doorknippen, een boom planten, een eerste spade in de grond steken, een eerste steen leggen, een sleutel overdragen, een knop indrukken, een bel luiden, een schip tewaterlaten, etc. De lezer mag zelf kiezen of iets anders verzinnen, als het maar niet origineel is.)
Een van Krekels nagels was ingescheurd door het gepeuter met de nietjes, zijn das aarzelde tussen de tweede en derde knoop van zijn overhemd, hij had hoofdpijn en hij schold zich zelf - om begrijpelijke redenen - voor stommeling.
De deur ging open, Ha, denkt de lezer, daar heb je d'r weer, maar ze was het niet. Het was de burgemeester die de gang van het verhaal kwam ophouden door hoogstpersoonlijk te komen informeren hoe het met de tekst van de rede stond. Mevrouw Verstee zou de eerste dagen de deur niet passeren: ze was ziek.
|
|