| |
| |
| |
Hoofdstuk III / Een bijt in het ijs
‘Je hebt kennisgemaakt met mijn dochter, hoor ik,’ zei mevrouw Verstee op een ijskoude ochtend. (Krakende voetstappen over de bevroren plassen van het schelpenpad, de heer Tombeau zowaar met oorklepjes, Roosje met ijsmuts, Krekel met oude handschoenen waar tot zijn schrik zijn duimen door bleken te steken. Het tweetal voor het raam van de veelvuldig uithuizige afdelingschef Blode.)
Krekel stond net zijn tintelende oren te wrijven. ‘Pardon, ik verstond u niet, ik stond mijn oren te wrijven.’ ‘Je hebt kennisgemaakt met mijn dochter?’ ‘Jaja, al een poosje terug.’ Mevrouw Verstee onderdrukte met moeite de opwelling zijn das op te trekken; Krekel was trouwens helemaal een beetje uit zijn fatsoen geraakt door de ongewone manipulatie van het orenwrijven. De mens, en zeker een mens als Krekel, zou voor zulk een bezigheid achterpoten moeten hebben zoals een hond, achterpoten waarmee het handig krabben en wrijven is. ‘Kom eens bij ons langs met Mapje.’ ‘Weet u dat ook al?’ ‘Waarom niet? Mocht Lucy dat niet vertellen?’ ‘Oh ja, waarom niet,’ maar Krekel vond het toch een inbreuk op zijn privé-leven. ‘Het is toch zeker serieus?’ De stem van mevrouw Verstee klonk een tikje zorgelijk maar ze keek er spottend bij. ‘Dat wel, min of meer.’ ‘Wat bedoel je met min of meer?’ ‘Ach, je weet nooit of het wat wordt. Hoe denkt u daarover?’ De vraag ging vergezeld van een lachje dat zowel hulpbehoevend als gemeen kon zijn. Laten we het houden op een beetje gemeen, want al was Krekel dan onhandig, hulpbehoevend was hij allerminst als het op serieuzere zaken aan kwam dan afzakkende dassen en kapotte handschoenen. Het waarschijnlijkst is dat hij met zijn vraag de hoofdrol naar mevrouw Verstee wilde toeschuiven; het zou hem bepaald geen moeite hebben gekost om radicaal van onderwerp te veranderen. Mevrouw Verstee keek hem aan, een beetje omhoog. ‘Als je eraan twij- | |
| |
felt, is het een teken dat het niets wordt. Er komen wel eens vrienden of vriendinnen van Lucy bij me om raad of om hun aanwinst te vertonen. Dan weet ik al dat het niet goed zit. Dan hebben ze al een voorgevoel dat het mis zal lopen.’ Waar had hij het ook weer gelezen? Krekel dacht na. Wee de man die in de eerste
ogenblikken van een liefdesverhouding niet gelooft dat deze eeuwig zal duren. Hoe was het ook weer verder? In de armen van de zojuist veroverde maîtresse? Zich voorhoudt dat hij haar weer zal kunnen verliezen? Nee, verlaten was het woord. Een fataal voorgevoel? Juist, hij had het: Benjamin Constant, Adolphe. ‘Er is niets stommer dan trouwen in zo'n geval. Als je aarzelt moet je er nooit aan beginnen,’ ging mevrouw Verstee verder. Ze keek peinzend naar buiten. ‘Moet je die eenden zien.’
Twee gemeentewerklieden in manchesterpakken hadden een bijt gehakt in het ijs van de raadhuissloot en enige eenden lieten zich resoluut te water. Een woerd kwam op een holletje aan, maar gleed uit en schoof met uitgespreide poten op zijn achterwerk over de rand. Plons. Decorumverlies.
‘Wat doet uw man eigenlijk?’ ‘Komt dat door die eenden?’ ‘Nee, nee. Door de gemeentemannen, denk ik.’ ‘Hij vaart. Ik zou nooit een eend willen zijn. In dat ijskoude water...’
Krekel was niet bereid deze onwaardige dieren op het eerste plan toe te laten. ‘Ze hebben een isolerende laag van veren die de lucht vasthouden. Ze maken de veren steeds vet. Daardoor blijven ze warm. Op de grote vaart?’ ‘Ja. Maanden is hij weg. Voor Lucy zou het beter zijn als hij vaker thuis was.’ Ze keek nog steeds naar de eenden.
‘Wat zou er gebeuren als ze dat niet hadden?’ ‘Dan zinken ze.’ ‘Zinken?’ ‘Ze drijven op de lucht in hun verenpak. Een eend in een bassin met een oplossing van vijf honderdste procent van een synthetisch wasmiddel wordt nat en zinkt.’
De deur ging open. ‘Is de heer Blode er niet hm hm?’
| |
| |
(De auteur heeft het gehum hier nodig als identificatiemiddel.) ‘Nee, vanmiddag is hij er weer.’ Krekel zag met enige vertedering de rode vlek in haar hals. Voelde ze zich betrapt?
‘Kom, laten we aan het werk gaan,’ zei ze kortaf. De rest van de ochtend bleef ze geprikkeld, snibbig corrigerend als Krekel een leesfout maakte, driftig met een stencilpen in de stencils kervend als ze een paraaf moest zetten, geen sigaret presenterend als ze er zelf een opstak (ze had de gewoonte de sigaret onvrouwelijk in een mondhoek te houden) en de door Krekel aangeboden sigaretten afwijzend, gesmoord vloekend als er in een brief veel tikfouten zaten.
‘Meende u het van dat bezoek van Mapje en mij?’ vroeg Krekel toen het werk gedaan was. ‘Ja, wat dacht je? Dat het een formaliteit was? Daar houd ik me niet mee op.’
Op een avond gingen Krekel en Mapje het vooraf aangekondigde bezoek afsteken. Het was al een paar dagen te koud geweest om het zolderkamertje met twee spiraaltjes warm te stoken. Het was nu minder koud, maar het had geregend en er dreigden nog meer buien. De lichten van de auto's weerspiegelden in plassen, weerspiegelingen die in een pentekening zo doeltreffend kunnen worden afgebeeld met vele evenwijdige streepjes.
Een nieuw decor. Een kamer met een wat te pompeus bankstel, dat verder toch van een redelijke smaak getuigt. Dikke gordijnen, een theemeubel, glazen die in een glazenkast bescheiden glimlichtjes vertonen, een getemperd brandende haard. En niet te vergeten op de schoorsteenmantel - waar anders? - een foto van de heer Verstee achter glas, zilver omlijst. Laten we eerlijk blijven: een gegalonneerde man met een nietszeggend gezicht - met geen mogelijkheid in verband te brengen met mevrouw Verstee en Lucy.
Wat mankeert er aan de kamer? Is er te veel geluidab- | |
| |
sorberend materiaal toegepast? (De gordijnen voomoemd, een pluizig tapijt, dikke kussens met zachte overtrekken.) Of deugt de verlichting niet? Het komt niet doordat er te weinig lampen zijn. Door de plaatsing misschien? Als we nu die schemerlamp eens... Maar nee, er is geen tijd meer om het ding te verzetten, want het bezoek kondigt zich aan met een bing-bong geluid. (De oorspronkelijke schel is door de heer Verstee bij het vorige verlof eigenhandig vervangen door dit carillon.) Krekel en Mapje staan verwachtingsvol langs de zijden van een denkbeeldige driehoek waarvan de basis wordt gevormd door de drempel van de voordeur. Knip - het lichtje in de gang. Knip - het lichtje bij de voordeur. ‘Hallo, zijn jullie daar, kom binnen.’ (Het obligate bloemetje is op aandringen van Mapje - ‘Niks voor haar’ - achterwege gebleven.) Een aangename geur - mevrouw Verstee heeft cake gebakken - golft ijl naar buiten, verwijlt even in de lichtkring van een straatlantaarn en is onopgemerkt verdwenen.
Krekel mag in een crapaud plaatsnemen - de stoel van de heer des huizes? - mits hij de grammofoon repareert. ‘Laat ik dat dan meteen doen,’ zegt hij, in zijn achterhoofd de gedachte dat dit wellicht het ijs zal breken. Hij bekijkt het apparaat argwanend en ondeskundig, tikt er eens tegen. Hij laat zich op zijn knieën zinken - krak zegt een kraakbenen knieschijf, een niet helemaal oorbaar maar wel komisch geluid. Door deze houding valt zijn oog op het snoer dat een knauw vertoont - klem gezeten in een la of zo. ‘Wat mankeert er eigenlijk aan?’ ‘Hij draait domweg niet,’ zegt Lucy die met de handen op de heupen en opengesperde ogen staat toe te kijken. Haar aanwezigheid is nog niet met zoveel woorden vermeld, maar het spreekt vanzelf dat ze deze avond thuis is. Ze draagt een wijde rok waar parmantige benen onderuit steken, niet ver onder ooghoogte nu Krekel op zijn knieën zit. De neuzen van zijn schoenen tekenen kinderkrabbels op het pluizige tapijt. Hij knipt met verdachte
| |
| |
resoluutheid het gekwetste stukje van het snoer af, demonteert de stekker met zijn zakschaartje (een schroevedraaier is niet te vinden, ook niet het exemplaar dat bij de naaimachine behoort) en bevestigt het vervolgens aan het verse eind. Waarachtig nu functioneert de grammofoon weer. Krekel komt moeizaam overeind. ‘Verdraaid, ik wist niet dat je zo handig was,’ merkt mevrouw Verstee waarderend op. ‘Ik ook niet,’ antwoordt Krekel naar waarheid terwijl hij in de hem nu rechtens toekomende crapaud neervalt.
De regen jaagt slordige salvo's tegen de ramen. Lucy, nu met angstig opengesperde ogen, brengt een blad met koppen koffie binnen en morst een beetje met het kannetje met koffiemelk. Een iel vettig beekje op de glasplaat van het lage tafeltje, druppels die zich blindelings in de afgrond naar de pluizen storten. Mevrouw Verstee die met grote nijdige passen maar zonder commentaar naar de keuken gaat om het reddingbrengende doekje te halen. Ze gaat weer zitten, met haar lange benen over elkaar. Lucy, op de grond, dept het tapijt.
Het onbreekt de auteur aan lust een verslag te geven van de vervelende eerste twee uren waarin onder meer gekeuveld wordt over de voortreffelijke cake die alleen nog iets te warm is, uren waarin Krekel meent dat er iemand te veel is maar niet weet wie.
Dan schenkt Krekel cola en jenever uit flessen die Lucy heeft gehaald in glazen en glaasjes (inderdaad meervoud) die mevrouw Verstee uit de glazenkast heeft genomen. Lucy zet even later de radio aan. Haar moeder heeft zich, met de knieën meisjesachtig opgetrokken, in de hoek van de bank geïnstalleerd. Mapje hangt vormeloos in een fauteuil en laat een schoen aan de punt van haar tenen wiebelen. Plof. Krekel kijkt naar Lucy. De radio stoot een ongecoördineerde potpourri uit van lichte muziek (gr. volgens het programma in het avondblad), storingen, een avondwijding, storingen, jazz, storingen, een hoorspel, om het ten slotte via de
| |
| |
reeks hoorspel, storingen, jazz, storingen, avondwijding en storingen op lichte gr. te houden. Zou ze vergeten zijn dat de grammofoon weer functioneert, denkt Krekel. Het regent nog steeds.
Lucy begint in haar eentje te dansen met een strakke blik in de ogen. Zou ze wel helemaal normaal zijn, denkt Krekel nu. Een auto die bij het keren in de smalle straat twee keer moet terugsteken werpt dunne lichtbundels door een kier tussen de gordijnen. ‘Mag ik u uitnodigen voor een dansje, meneer Krekel?’ vraagt Lucy met een hoog stemmetje. Hij staat op, Lucy schuift het lage tafeltje opzij, hij de crapaud. ‘Geef eens vuur,’ zegt mevrouw Verstee, met een nieuwe sigaret in de mondhoek. ‘Ik kan er zo moeilijk bij.’ Mapje is stil vanavond, denkt Krekel, terwijl hij onbeholpen ronddanst met Lucy die hem ingewikkelde figuren wil laten maken en een ietwat zuur gezicht trekt. Na twee nummers geleidt hij haar hoffelijk naar het kussen waarop ze de hele avond heeft gezeten en vervolgens maakt hij een buiging voor mevrouw Verstee. ‘Het hoeft niet.’ ‘Ik laat u heus niet lui in dat hoekje zitten.’ Ze danst met een sigaret in de ene hand en de andere losjes op zijn schouder, een ruime afstand bewarend tussen haar lichaam en het zijne. Af en toe blaast ze overdreven ver van zijn gezicht rookwolkjes uit. Na twee nummers brengt hij haar naar de bank terug. Hij is van plan Mapje te vragen, maar mevrouw Verstee begint ineens een verhaal af te ratelen. ‘Ik heb nooit dansles gehad, daar mocht ik niet naartoe. Dat gevoel van onzekerheid dat je daardoor krijgt raak je nooit meer kwijt. Met tennis was het al net zo. Ik had bepaald aanleg, maar omdat ik er te laat mee ben begonnen, pas toen ik getrouwd was, is het altijd onder de maat gebleven.’ Lucy interrumpeert: ‘He, toe, kom nou niet weer met dat hele verhaal.’ De interruptie wordt genegeerd. Terwijl Lucy een geïrriteerd gezicht zet en haar hoofd afwendt (haar opengesperde ogen drukken ontzetting uit), volgt een uiteenzetting over
| |
| |
de strenge opvoeding die mevrouw Verstee heeft gehad en haar ernstige voornemen om haar kind dat in ieder geval te besparen. ‘Ik laat Lucy absoluut vrij. Ze moet zelf maar uitmaken wat ze wil doen of laten.’ Het is nogal pijnlijk dat ze zit te praten alsof het object van haar pedagogisch experiment er niet bij is. Mapje lanceert tactisch een verhaal over haar eerste bal, een schoolfeest: hoe ze zich een voorstelling had gemaakt van wervelende paren in baljurk en rok, van een dromerige cavalier. Het bleek uit te draaien op meisjes in zondagse jurk, jongens met pukkeltjes in een blauw pak en een aanbidder met een geprononceerde kin die haar met grote passen en aanhoudend gepomp van de armen over de dansvloer sleurde. ‘Ik kon wel huilen. Nooit, nooit meer ga ik naar een bal, dacht ik.’
Krekel wilde nog een poging doen met Mapje te dansen, maar de radio gaf nieuwsberichten en een fluittoon.
‘Ik begrijp au fond niets van die twee,’ zei Mapje de volgende avond toen Krekel had verklaard dat hij het maar een raar bezoek vond. ‘Lucy is het idool van haar moeder, maar als die twee bij elkaar zijn, ergeren ze elkaar mateloos,’ voegde ze eraan toe. ‘Het lijkt me een ongezonde situatie, die twee onbevredigde vrouwen bij elkaar,’ zei Krekel. ‘Dat vrijlaten van Lucy is ook maar heel betrekkelijk. Het is waar dat haar moeder er niets van zegt als ze diep in de nacht of helemaal niet thuiskomt, en misschien kan het haar inderdaad niet schelen, maar over allerlei kleinigheden vreet ze zich op: dat Lucy haar kamer niet opruimt, dat ze haar kleren maar ergens neergooit, dat ze de radio vergeet af te zetten als ze het huis uitgaat, dat ze hoge telefoonrekeningen bij elkaar leutert, enfin, dat soort dingen. Ze heeft geloof ik alleen maar belangstelling voor mannen, Lucy bedoel ik. Maar het gekke is dat ze zich, in ieder geval tot voor kort, altijd inhield. Dat weet ik niet alleen van haar. Ze had er een handje van mij voor een man te laten
| |
| |
zorgen. Dan kwam ze met kreten van ik heb zo'n zin en vraag eens of Rein of Pim of wie ook met me uit wil. En als ik dat dan had georganiseerd en ze zo'n jongen de hele avond had opgehitst, dan wilde ze op het laatst niet. Er kwamen gewoon klachten. Ik heb tegen haar gezegd dat het me niet kon schelen of ze netjes wou blijven, maar dat ik daar geen klachten over wou krijgen. En zeker ook geen klachten als ik niet netjes blijf zei ze.’
|
|