| |
Hoofdstuk II / Opkamers
Om in Zeveren te kunnen werken moest Krekel er ook wonen. Heen-en-weerreizen was geen doen. Hij zette een adverteritie met veel afkortingen in de Nieuwe Zeverense Koerier, die meer reacties opleverde dan hij had verwacht. De heer Tombeau gaf hem een morgen vrijaf om de adressen af te gaan.
Een slonzig mens in haarnetje en kimono ontving hem in een vies kamertje met een kanarie, een homp brood op een plankje en een onafgehaald bed. Ze toonde hem een souterrain waar Krekel moest bukken en waarin een hokje was afgeschoten. Het hokje was nog bewoond en niet te bezichtigen, maar ‘Het heeft een raam op de tuin. En als het mooi weer is kunt u gerust in de tuin gaan zonnen.’ De prijs was laag, doch de rest van het souterrain werd bewoond door een kappersbediende die óók in de tuin mocht zitten en Krekel vreesde een tekort aan privacy.
Op het tweede adres was de vorige bewoner net bezig zijn meubels op een gehuurde bakfiets te laden. ‘Uitzuigers,’ zei hij.
Op het derde en vierde adres kwam Krekel tevergeefs: de kamers waren inmiddels al verhuurd. Nummer vijf bracht hem in contact met een achterdochtige dame met een lemen gezicht. Ze liet hem een grote, muffe kamer zien, volgestouwd met meubelen die er niet uit mochten. Op weg naar de uitgang telde Krekel achttien kleedjes, matjes en lopers.
| |
| |
De zesde deur die voor hem openging onthulde uitsluitend een steile, kale trap. Hij schreeuwde dat hij in verband kwam met een advertentie. Er werd uit de verte onduidelijk terug gegalmd. (De ongearticuleerde geluiden van een luidsprekerinstallatie die wordt beproefd voor de aanvang van het straatfeest - optreden van een zingende en een zwijgende accordeonnist en een kale drummer.) Bovenaan de trap, die halverwege uit twee trappen bleek te bestaan, vond Krekel in een schemerige ruimte de luidspreker, de heer Leefhans, die ook gewoon kon spreken: een wat afwezige man die hem hartelijk de hand schudde en hem meenam, nóg een trap op. Een vrijwel leeg zolderkamertje met uitzicht op een verwaarloosd voetbalveld met uitgewiste kalklijnen. de onvermijdelijke modderpoelen voor de goals en wrakke tribunes. Achteraf bleek de achterwand van het kamertje hoofdzakelijk uit karton te bestaan - een voldoende verklaring voor de lage huur en een onvoldoende afscherming tegen de geluiden uit de slaapkamer van een jong echtpaar die aan de andere zijde van het karton was gesitueerd.
Een bode kwakte enige dagen later Krekels bezittingen bij de deur. Verder strekte het dienstbetoon zich niet uit.
Een droge najaarsdag met op de hoek van de straat een embryonaal windhoosje dat dorre bladeren, een toffeepapiertje, een stukje krant, zomaar een stukje vuil papier en nog tal van andere kleine wonderen die op straat worden aangetroffen deed rondtollen met een schuifelend geluid. Krekel die vermoeid van het sjouwen uit het raam leunt en zich voorneemt heel rustig te gaan leven. Een oude fiets met een wiel zonder band die tegen de gevel van het pand van de heer Leefhans zachtjes staat weg te roesten - een zeer traag proces. Krekel die zich voorstelt flink te gaan studeren en vroeg te gaan slapen. (Hij weet nog niet dat hij zijn hoofd diep in het kussen zal moeten steken om de geluiden van het jonge echtpaar - twisten over de slechte huisvesting en andere - niet te horen.) Een geboend stoepje met
| |
| |
droge plekken in een wijkende omlijsting van vocht en een klein riviertje dat zielig langs de stoeprand vordert.
Krekel hield het teruggetrokken bestaan ongeveer een maand vol en liet zich toen inschrijven als lid van de plaatselijke filmclub die eens in de veertien dagen een bijeenkomst hield in het bovenzaaltje van hotel Ouwerhoofd, waarvan niets kwaads valt te zeggen doch dat bij uitstek geschikt leek voor avro-bridge-drives. (‘Hier volgt een belangrijk bericht voor luisteraars in Zeveren en omgeving. Op dan en dan organiseert de avro een bridgedrive in de bovenzaal van hotel Ouwerhoofd. Het inschrijfgeld bedraagt zoveel per jaar. Aanmelden op de bekende adressen.’)
De filmclub was in Zeveren de enige cultuurbedrijvende organisatie naast de landelijke ruitersportvereniging, de plaatselijke toneelvereniging ww (Werkmans Wilskracht) en enige fanatieke doch slechte zangkoren. Voor de rest moesten de cultuurhunkeraars teren op wat de nabijgelegen grote stad had te bieden. (Deze stad was van Zeveren uit per fiets in een half uur te bereiken, en met de bus à raison van 25 cent ook in een half uur, als alles meeliep.)
Krekel vond het wel leuk om naar oude bibberfilms te kijken en het stereotiepe speechje aan te horen van de voorzitter met het buikje en de omhooggerichte blik (alle inspiratie komt van boven). Bovendien trof Krekel er de ‘jongelui uit de betere kringen’ - formulering van de heer Tombeau die hem het lidmaatschap had aangepraat, zelf ook lid was, maar zich nimmer vertoonde. Op een van de filmavonden maakte Krekel kennis met 'n grappig mollig meisje, Mapje. Een nadere beschrijving van de kennismaking is overbodig daar deze, spijtig genoeg, geheel verliep volgens het schabloon van soortgelijke kennismakingen in verhalen uit damesbladen. De lezer sla er een jaargang van zo'n blad op na en treft dan wel iets van zijn gading aan. (Mapje die een sigaret op wil steken maar geen lucifers bij zich heeft en
| |
| |
Krekel die te hulp schiet met zijn nimmer falende aansteker, waarna zich een gesprek ontspint etc. Of Krekel die in zijn hoffelijkheid opmerkt hoe Mapje geen kans ziet in de drukte tijdens de pauze aan het buffet een kopje koffie te bemachtigen en aanbiedt het voor haar te halen. Of, psychologisch zeer zeker verantwoord, Krekel die in zijn onhandigheid Mapje een kopje koffie uit de hand stoot en met zijn zakdoek haar rok afdroogt, of, dieper gravend, Krekel die zich aangetrokken voelt tot dat meisje dat zich een beetje afzijdig houdt en geen aanspraak heeft, waarna hij de stoute schoenen aantrekt en informeert of zij wellicht ook pas kort in Zeveren woont, hetgeen dan inderdaad het geval blijkt, waarna op deze gemeenschappelijke basis of gelijkgestemdheid iets moois opbloeit. De lezer ziet maar wat hem het best bevalt.)
Mapje, die dus inderdaad pas in Zeveren woonde, doch ten minste een jaar langer dan Krekel, overtuigde hem ervan dat er in deze gemeente niets meer te beleven viel dan hij al had vermoed. In ieder geval behoefde zij nu niet langer verloren rond te lopen op de filmavonden en daar Krekel in dezelfde situatie verkeerde, werden zij een beetje verliefd op elkaar. Ze zaten hand in hand te kijken naar het doorsnijden van het oog in Les Chiens Andaloux - uitleg: tijdens het scheren voor de spiegel treedt het onderbewuste sterk op de voorgrond - lachten samen om experimentele tekenfims en verveelden zich een beetje bij een Russische documentaire met veel regen op rijp glanzend fruit.
Weldra kwam Mapje 's avonds bij Krekel - ze noemde hem Jules - op de kamer studeren; ze werkte voor een akte, welke doet er nu niet toe. Ervaring had het tweetal geleerd sceptisch te staan tegenover de liefde en bovendien waren zij gesteld op hun vrijheid, wat dat dan ook zijn mag. Het resultaat was in ieder geval dat zij voortreffelijk met elkaar konden opschieten en niet verdronken in een maalstroom van complicaties.
| |
| |
Een mooie avond in begin december. Mapje en Krekel kijken met de armen om elkaars schouder naar het voetbalveld waar de juniores onlangs de kalklijnen hebben opgefrist, benevens naar de maan die toevalligerwijs bijna vol is. Het is echter te koud om nog langer zo te blijven staan. Krekel ontsteekt het elektrische kacheltje dat hij van de heer Leefhans heeft geleend - twee armetierige spiraaltjes, het derde is kapot. Mapje bereidt warm water voor twee kommen poederkoffie op een elektrisch kookplaatje (ditmaal slaan de stoppen niet door). Ze gaan beiden op kussens op de grond zitten met de handen om de kommen.
‘Daken, de maan versteekt zijn bleke gezicht even achter een wolk, schoorstenen, oude hoge huizen. In de diepte loopt een gestalte, maar het is eerst niet te zeggen wie het is. Hij verdwijnt om een hoek, hij loopt hard. Nu blijkt het een mannetje te zijn op te korte benen met een grote zwarte hoed op van een vreemd model. Het mannetje draaft onvermoeibaar voort, holt door stegen en over bruggetjes. De stad is volkomen verlaten. Plotseling klapt een bovendeur open en verschijnt er een pafferig gezicht van monsterlijke afmetingen. Het mannetje schrikt, holt nog harder voort en bereikt een plein, uitgestorven naar het schijnt, maar als hij het halverwege is overgestoken maken zich drie lange, zwarte figuren uit het duister los, figuren die hem aankijken. Staan ze op stelten? Het mannetje probeert ongezien te blijven, maar ofschoon de gezichten niet meer naar hem zijn toegewend, naderen de steltmannen hem steeds dichter. Hij schiet een steegje in, een bruggetje over, een gracht langs en bereikt weer een bruggetje. De weg wordt hem versperd door een mensgrote kikker. Door over de leuning te lopen komt hij toch aan de overkant. Hij passeert een paar stallen, slaat een hoek om en komt dan op een intiem pleintje, met op een hoek een vervallen huis met een brede houten buitentrap tegen de gevel. Hij snelt de trap op, opent een deur en bereikt een zolder met een kruisraam waardoor de maan
| |
| |
schijnt. Hij is zo uitgeput dat hij nauwelijks bij de tafel kan komen. Op de tafel liggen poppen. Hij neemt er twee in de hand en begint ermee te spelen, eerst aarzelend en onwennig, langzamerhand beter. Er komt meer licht. Het mannetje en de hele entourage verdwijnen en alleen de spelende poppen blijven over.’
Zo vertelt Krekel zijn droom. De maan schijnt nog steeds in het kamertje van de poppendokter. De twee poppen komen tot leven en zetten hun kommen, die al lang zijn leeggedronken, neer. ‘Heb je een idee wat die droom betekent?’ ‘Zal ik eens proberen een uitleg te geven?’ vraagt Mapje. Krekel ontsteekt het leeslampje boven zijn bed, maar laat de gordijnen open. Mapje weet niets van droomduiding, maar dit belet haar niet een uitleg te geven. ‘Het mannetje ben jij, waarom weet ik niet, maar da:t zal wel. De drie figuren op stelten zijn mensen die je bedreigen of aantasten, maar je ziet ze groter dan nodig is. Het verlaten stadje is natuurlijk ingegeven door Zeveren. Dat pafferige gezicht? Iets dat abnormaal wordt opgeblazen? Die kikker kan ik helemaal niet thuisbrengen. Heb je wel eens iets met een kikker geassocieerd?’ Krekel denkt na, grinnikt: ‘Ja, een dikke man in een jacquet.’ ‘Goed, de kikker is de ambtenarij. Maar je komt er wel langs, al is het over de leuning. Ten slotte heb je zelf de touwtjes in handen: jij bent het die de poppen tot leven brengt.’
Wanneer Mapje thuis een steekhoudend excuus kon aanvoeren of wanneer haar ouders elders waren, bleef ze wel eens bij Krekel overnachten, maar dit was altijd een hachelijke onderneming. De heer Leefhans had zijn huurder geen beperkingen opgelegd, maar het viel te betwijfelen of hij deze gang van zaken zou toe juichen. Erger was het dat de gelieven zich muisstil moesten houden voor het echtpaar achter het karton, dat op grond van het feit dat het zich van voor-echtelijk verkeer had onthouden, ook anderen het niet
| |
| |
door een trouwboekje gewettigde nachtelijk samenzijn misgunde en gaarne de gelegenheid zou benutten een rel tegen Krekel te ontketenen. (Krekel had af en toe angstvoorstellingen waarin het bedoelde echtpaar optrad in afzakkende pyamabroek en smoezelige nachtpon en met beschuldigende wijsvingers - een voorstelling die geen recht deed wedervaren aan de properheid van het gezinnetje.) In ieder geval moest Krekel vaak luidkeels en gemaakt hoesten om het geluid te maskeren dat Mapje maakte als zij haar neus snoot of zich op het krakende bed op een andere zij wentelde. Hij nam zich telkens voor in de nachten dat Mapje er niet was ook af en toe eens luidkeels te hoesten en het bed te laten kraken, maar het kwam er nooit van omdat hij direct placht in te slapen. Eigenlijk waren de avonden waarop Mapje en hij alleen maar bij het kacheltje zaten te kletsen de rustigste en prettigste.
Een andere avond. Krekel heeft een beetje hoofdpijn en keelpijn. Een naderende verkoudheid? Of heeft hij te hard gewerkt en te veel moeten voorlezen bij het collen?
De vertrouwde stap van Mapje op de trap, maar met een niet te identificeren getrippel erachteraan. Behalve haar studieboeken in een klungelig schooltasje blijkt Mapje een vriendin te hebben meegebracht, Lucy Verstee, een spichtig en nerveus meisje met geheimzinnige ogen die zij te pas en te onpas openspert: verbaasd, verontschuldigend, guitig, innemend, dom, nadenkend enzovoort. Krekel deelt haar op het eerste gezicht in bij de meisjes die verliefd worden op de eerste de beste badman, skileraar of rij-instructeur. Hij stelt het bezoek matig op prijs - zijn hoofdpijn en keelpijn, niet de rustige avond met Mapje die hij zich heeft voorgesteld. Het valt echter mee. Lucy bewondert zijn boekenbezit en werpt zich languit op de grond voor het boekenkastje om het ene exemplaar na het andere met de hand onder het hoofd door te bladeren, onder het uitstoten van enthousiaste kreten.
| |
| |
Een sprekende omslag voor een boekengids. Plotseling krijgt zij het echter koud. Ze hurkt bij het kacheltje, slaat haar armen om haar knieën en schudt haar sluike donkere haar uit haar eveneens donkere ogen. Mapje maakt koffie. Lucy blaast, licht vooroverleunend, in haar kommetje. ‘Wat doe je voor de kost, Jules?’ vraagt ze tussen twee blazen door. Krekel, die net van de hete koffie slurpt, maakt een afwerend gebaar. Daarna vertelt hij wat hij doet. ‘Maar dan moet je mijn moeder kennen!’ merkt Lucy op met opengesperde ogen. ‘Ja, verdraaid, natuurlijk.’ Krekel heeft er helemaal niet aan gedacht. Hij heeft geen enkele schakel gezien tussen mevrouw Verstee en deze Lucy met dezelfde achternaam. Mevrouw Verstee heeft trouwens roodachtig haar.
De volgende keer dat Mapje kwam vroeg Krekel haar wat haar had bewogen Lucy mee te brengen. ‘Het is een vriendin van me bij vlagen. Ze stort zich in allerlei onmogelijke avonturen met ouwe kerels en dan komt ze bij mij uithuilen. Dan zijn we onafscheidelijk tot de volgende bevlieging. Ze heeft geloof ik een man nodig.’
Het bleef niet bij het ene bezoek van Lucy. Ze kwam vaker met Mapje mee en af en toe verscheen ze ook alleen, om een boek te lenen of terug te brengen, om zich te warmen, om een verhaal kwijt te raken, om een kop koffie te drinken. ‘Zo gaat het altijd,’ zei Mapje. ‘Als ze zelf geen man heeft gaat ze de mijne belagen. Vorig jaar was het ook zo. Toen ik met mijn ouders met vakantie was kreeg ik steeds brieven van Lucy waarin ze meldde dat ze mijn vriend weer had gezien, dat ze met hem was uitgeweest, dat ze op zijn kamer was geweest, en meer van dat soort staaltjes.’ ‘Als het zo gaat hoeft ze hier niet meer te komen,’ zei Krekel oprecht verontwaardigd. ‘Wel nee, het is eigenlijk zielig. Als je eens met haar naar bed wil, doe het gerust.’
|
|