Rook in het hoofd
(1964)–Kees Stempels–
[pagina 15]
| |
had of eigenlijk nog niet achter de rug. De details hebben lang opgesloten gezeten als straf voor de hinder die ze veroorzaakten, maar ze hebben er niet onder geleden. Integendeel, ze hebben in die jaren uit wraak aan kracht gewonnen en ze stormen op me aan als een volksmenigte die lang in verdrukking heeft geleefd maar eindelijk revolutie maakt en de onderdrukker met provisorische doch effectieve wapens bedreigt en schunnige liederen zingt op de barricaden. Misschien kan de onderdrukker het vege lijf nog redden door joviaal concessies te doen en te zeggen dat de zaken zich tegen zijn bedoeling in hebben ontwikkeld. Ook is er altijd wel iemand anders op wie de aandacht gevestigd kan worden en die als prooi voor de wraakzucht kan dienen, iemand die ook een beetje schuld heeft. Op een zaterdag had ik Lieneke gezegd dat ik de volgende dag naar familie zou gaan, omdat ik een beetje bij wilde komen van alle ruzies. Lieneke zelf zou naar haar ouders gaan. Ook om bij te komen van de ruzies, zei ze weinig origineel. Ik had evenwel met Joan afgesproken naar het strand te gaan; rampzalig genoeg vertelde Lieneke 's avonds dat ze haar plannen had gewijzigd en de volgende dag met een vriendin naar het strand zou gaan. Ook dus. Het strand was echter groot genoeg en ik was gewaarschuwd. Overigens ging het altijd zo: Lieneke veranderde alle plannen op het laatste moment en bracht me keer op keer in verlegenheid. Telegrammen om afspraken af te zeggen, radeloze gesprekken in telefooncellen op stations met juffrouwen die geen kans zagen een verbinding tot stand te brengen, afgebroken gesprekken omdat de voorraad kwartjes en dubbeltjes ontijdig was uitgeput, scènes van een wanhopige jongeman in een telefooncel, ‘Hallo, operator!’ Nu ik me die periode weer te binnen breng wordt hij nog beter gekenmerkt door de onverwachte ontmoetingen die me steevast en terecht in een slecht daglicht stelden. Ik kwam Lieneke tegen in een café als ik haar in bed veron- | |
[pagina 16]
| |
derstelde, liep haar tegen het lijf op de hoek van een straat als ze volgens haar zeggen de stad uit was, zat argeloos naast haar op een bank op het perron als ze gezegd had dat ze met een auto kon meerijden of trof haar op een receptie waar we geen van beiden heen zouden gaan. En dat alles omdat ze zich niet aan een afspraak kon houden. Als we hadden besloten elkaar een dag niet te zien en ik tot troost enige vrienden had uitgenodigd om wat te komen drinken, stond ze 's avonds voor de deur, keek de vrienden de kamer uit, liet zich meteen daarop weer thuisbrengen, huilde, beloofde beterschap en gebruikte de eerstvolgende gelegenheid om de zaken opnieuw in het honderd te sturen. Het is niet fair haar de schuld te geven, zover ben ik ondertussen wel, want natuurlijk was ík degeen die van de wetenschap dat ze elders was misbruik wilde maken om het een of ander uit te voeren waarin ik haar niet wilde kennen. Die zondag liep het echter goed af omdat ik op mijn hoede was. Lieneke en ik hadden een paar keer - zelfs al een jaar daarvoor - plan gehad een klein badplaatsje te bezoeken op een eiland, maar er was telkens iets tussen gekomen: familieverwikkelingen, slecht weer, ruzies, werk, geldgebrek, ziekte, 's Zaterdags, toen ze vertelde dat ze met die vriendin naar het strand zou gaan, ried ik haar aan naar dat eiland te gaan. Dan zou ik vrij spel hebben in die andere badplaats. Lieneke voelde er alles voor, was er zelfs van overtuigd dat haar vriendin enthousiast zou zijn over de suggestie. Gelaten ging ik weg; ik kende haar voldoende en rekende erop dat ze niét naar het eiland zou gaan. De volgende morgen ontmoette ik Joan op het station en ik dirigeerde haar onopvallend naar een bank die enigszins werd beschut door reclameborden. Af en toe liep ik mijn neus snuitend - om mijn gezicht te maskeren - een eindje het perron op, quasi om te zien of de trein er al aankwam, in feite om me ervan te vergewissen of Lieneke plus vrien- | |
[pagina 17]
| |
din soms dezelfde trein wilden nemen. Alsof ze me snuitend niet zou herkennen... Ik was al wat gerustgesteld toen de trein kwam en ik het tweetal niet had gezien. Toen we het station van bestemming bereikten vermeed ik de hoofduitgang en leidde Joan naar een zij-uitgang, onder voorwendsel dat we dan sneller bij de bushalte zouden zijn. Het aangewezen vervoermiddel naar het strand was de tram, maar ik wist dat Lieneke die placht te nemen. De voorzorgen waren niet voor niets geweest: toen Joan en ik aan de ene kant van het stationsplein bij de bushalte stonden te wachten en ik met een scheef oog naar de stroom reizigers keek die aan de overkant voorbijtrok met badtassen en broodjes in vetvrij papier, zag ik ineens Lieneke met haar vriendin. Ik schoof een beetje weg tussen andere wachtenden en keuvelde ongedwongen voort. Joan merkte niets. Ik was toch blij dat ik Lieneke had gezien: ik had zekerheid en kon mijn bewegingen wel zo regelen dat er weinig kans was dat ik haar tegen zou komen. Uit ervaring wist ik wel ongeveer hoe ze haar dag zou indelen, omdat Lieneke wel van afspraken maar niet van gewoonten afweek. Ik voelde me als een veldheer met een uitgeslapen inlichtingendienst. Ik overwoog alle zetten en tegenzetten terwijl ik bij de bushalte met Joan praatte en toen we instapten had ik het programma van die dag al rond. Ik wist dat de vriendin van Lieneke op society-leven gesteld was en dat speelde zich maar op enkele plaatsen van het strand af. Zolang ik die vermeed was ik betrekkelijk veilig. Voorts dacht ik dat Lieneke wel meteen uit de tram naar het strand zou gaan en pas na een paar uur op een terrasje aan de boulevard koffie zou gaan drinken; daarna zou ze waarschijnlijk langs de boulevard wandelen. Alleen daarbij deed zich een moeilijkheid voor, want ik kon niet voorzien welke kant ze op zou gaan. Het leek me het beste in mijn programma de volgorde om te keren: eerst koffie drinken op een terrasje, dan naar het strand en neerstrijken op een plekje dat van | |
[pagina 18]
| |
de boulevard af moeilijk te zien was. Het was nog niet zo druk dat ik erop mocht vertrouwen dat Joan en ik in de massa verloren zouden gaan. Zo ver mogelijk van de boulevard af of vlak eronder? Lienekes vriendin leek me iemand die niet vlak langs de rand van de boulevard zou durven lopen; vlak eronder zou dus het beste zijn. Joan had er geen bezwaar tegen eerst koffie te drinken. We zaten op een stil terrasje, een beetje deftig, met een paar gerimpelde dames in te jeugdige japonnen als enig gezelschap. Een had zelfs een keffertje bij zich. Toen we naar het strand wandelden werd ik toch zenuwachtig. Ik twijfelde of mijn calculaties wel zo juist waren als ik eerst had verondersteld. Misschien had Lieneke wel een kijker gehuurd om het strand af te turen... Joan merkte iets van mijn zorgen. Ze vroeg of ik bedrukt was. Ik ontkende dat en begon levendig weer over de dames met het keffertje te praten. Zo bereikten we het stuk strand dat ik het veiligst achtte. Zodra we ons geïnstalleerd hadden - handdoeken op het zand, schoenen en kousen uit, voor zwempakken was het nog te koud - keerde mijn rustige gevoel terug. Er kwam een sedert lang niet meer gekende vredigheid over me. Vertedering haast. Het risico van een ontmoeting met Lieneke telde niet meer. Ik voelde me als iemand die na een ziekte weer naar buiten mag en constateert dat het inmiddels lente is geworden, dat de bomen in blad staan, dat een poes in de zon ligt te slapen en dat een vrouw met blote armen en rode handen een reeds smetteloze stoep schrobt. Die vredige stemming is achteraf, nu ik me ermee vlei dat ik niet alleen ouder maar zelfs wat minder onverstandig ben geworden, wel te verklaren. Voordat ik Joan leerde kennen was ik verslaafd aan het spelletje meisjes te veroveren, maar toen Joan in het geding kwam was ik ervan overtuigd dat ik met het spelletje zou kunnen ophouden. Het was als bij de roulette: won ik, dan wilde ik met de | |
[pagina 19]
| |
volgende inzet nog meer winnen en was ik niet bij machte me in de al behaalde winst te verheugen. Verloor ik, dan wilde ik met de volgende inzet het verlies goed maken. Bij anderen leidt zo iets tot de Beresina of Stalingrad - pardon, Wolgagrad - maar voor mij was het gevolg dat ik telkens twee meisjes tegelijk had: de ene beminde had ik al gewonnen, de andere moest ik nog winnen. Ik kon op den duur niet meer buiten de spanning van het spel. Het bedriegen dat in dergelijke situaties onvermijdelijk is geeft trouwens op zich zelf al bevrediging: de scherpzinnigheid die nodig is om allerlei niet kloppende gebeurtenissen met elkaar te rijmen, aannemelijke verklaringen te vinden voor tegenstrijdige verhalen, en zaken zo voor te stellen dat je er zelf in gaat geloven (de kinderlijk oprechte verontwaardiging als je eens een keer niet geloofd wordt). Zelfs als ik zelf zou hebben ingezien dat je allereerst je zelf daarmee bedriegt, dan had ik er nog niet mee kunnen stoppen. Irma heeft me wel verweten dat ik geen oude schoenen kon weggooien voor ik nieuwe had en met mijn gebrekkig inzicht van destijds - en ook uit gemakzucht en pure balorigheid - heb ik haar gelijk gegeven, maar nu weet ik dat zij ernaast was: ik zette mijn mooie nieuwe schoenen in om nóg mooiere te winnen - om Irma's platvloerse schoenen-beeldspraak te gebruiken. En Joan was zo mooi en zo nieuw dat ik me niets mooiers en nieuwers kon voorstellen, met als consequentie dat ik er zeker van was dat ik niet verder behoefde te spelen. (De roulettespeler die met een gerust hart zijn hele bezit op een nummer zet omdat hij er zeker van is dat het uit zal komen - het kan ditmaal eenvoudig niet missen.) Die middag aan het strand zag ik dat allemaal nog niet in, maar het rustige gevoel van zekerheid bracht me in die vredige stemming. |
|